Robinson Crusoe

A book by Daniel Defoe.

[ More ParallelTexts | Source language: Dutch | Target language: English ]
The verbs of this paralleltext are marked as links.

Het leven en de lotgevallen van Robinson Crusoe
The Life and Adventures of Robinson Crusoe
Daniel Defoe
Daniel Defoe
CHAPTER I—START IN LIFE
Ik ben geboren in de stad York, in 1632, van eene deftige familie, die daar echter niet inheemsch was. Mijn vader was van Bremen afkomstig en had zich eerst te Hull gevestigd. Na in den koophandel eene tamelijke fortuin verworven te hebben, liet hij dien varen en ging te York wonen, waar hij met mijne moeder trouwde, die tot eene deftige oude familie, Robinson genaamd, aldaar behoorde. Naar deze ontving ik den naam van Robinson Kreutznaer; maar door eene in Engeland niet ongewone verbastering van naam, noemde men ons, en noemen en schrijven wij zelven ons Crusoe; en mijne vrienden hebben mij nimmer anders dan onder dien naam gekend.
I was born in the year 1632, in the city of York, of a good family, though not of that country, my father being a foreigner of Bremen, who settled first at Hull. He got a good estate by merchandise, and leaving off his trade, lived afterwards at York, from whence he had married my mother, whose relations were named Robinson, a very good family in that country, and from whom I was called Robinson Kreutznaer; but, by the usual corruption of words in England, we are now called—nay we call ourselves and write our name—Crusoe; and so my companions always called me.
Ik had twee broeders, die ouder waren dan ik; de oudste diende als luitenant-kolonel bij een regement voetvolk in Vlaanderen, toen hij in den slag tegen de Spanjaarden bij Duinkerken sneuvelde. Ik heb nimmer vernomen wat er van mijn tweeden broeder geworden is, even als mijne ouders nimmer wisten waar ik gebleven was.
I had two elder brothers, one of whom was lieutenant-colonel to an English regiment of foot in Flanders, formerly commanded by the famous Colonel Lockhart, and was killed at the battle near Dunkirk against the Spaniards. What became of my second brother I never knew, any more than my father or mother knew what became of me.
Ik was de derde zoon en tot geenerlei bedrijf opgeleid, terwijl mijn hoofd reeds vroeg met allerlei luchtkasteelen opgevuld was. Mijn vader, die reeds hoog bejaard was, had mij zooveel onderrigt verschaft als hij kon, zoowel door zijne lessen te huis als door mij op eene school te laten gaan. Hij had mij tot een regtsgeleerde bestemd, maar ik dacht alleen aan ter zee te varen; en deze neiging maakte mij zoo doof voor de wenschen, zelfs voor de bevelen mijns vaders, en al het smeeken en afraden mijner moeder en mijner bloedverwanten, dat het scheen alsof hierin een zeker noodlot lag, dat mij aandreef tot het rampzalige leven, dat ik sedert geleid heb.
Being the third son of the family and not bred to any trade, my head began to be filled very early with rambling thoughts. My father, who was very ancient, had given me a competent share of learning, as far as house-education and a country free school generally go, and designed me for the law; but I would be satisfied with nothing but going to sea; and my inclination to this led me so strongly against the will, nay, the commands of my father, and against all the entreaties and persuasions of my mother and other friends, that there seemed to be something fatal in that propensity of nature, tending directly to the life of misery which was to befall me.
Mijn vader, een bezadigd en verstandig man, deed mij de ernstigste en uitmuntendste vertoogen, om mij van mijne voornemens af te brengen. Op een morgen riep hij mij tot zich in zijne kamer, die de jicht hem belette te verlaten, en onderhield mij dienaangaande op het nadrukkelijkst. " Welke redenen, " vroeg hij, " behalve de dwaze zucht om de wereld rond te zwerven, drijven u aan uw vaders huis en uw vaderland, waar gij voortgeholpen kunt worden, door uwe vlijt aangenaam leven, en een ruim bestaan kunt erlangen. Alleen menschen, die niets te verliezen hebben of die groote rijkdommen bezitten, mogen zich door gevaarlijke middelen rijkdom of beroemdheid verwerven; zulke middelen zijn ver boven u of ver beneden u. " Hij voegde er bij, dat ik tot den middelstand behoorde, dat is tot dien, welke den hoogsten trap onder de mindere klassen beslaat; een staat, die de ervaring hem geleerd had, dat de gelukkigste voor den mensch is; dewijl men er niet blootgesteld is aan den zwaren arbeid en de ontberingen, waaraan zij, die van hunnen handenarbeid leven, zich moeten onderwerpen, en te gelijker tijd bevrijd blijft van de weelde, en den hoogmoed, en de afgunst van iedereen, waaraan de grooten blootstaan. " Alleen hieruit, " zeide hij, " kunt gij over het geluk van dezen staat oordeelen, dat dikwijls koningen de treurige gevolgen van hunnen verheven stand hebben betreurd, en gewenscht, dat zij in het midden tusschen grootheid en geringheid waren geboren. Het beste boek getuigt ook van het geluk van dezen staat, als de wijze den Hemel smeekt hem noch armoede noch rijkdom te geven. "
My father, a wise and grave man, gave me serious and excellent counsel against what he foresaw was my design. He called me one morning into his chamber, where he was confined by the gout, and expostulated very warmly with me upon this subject. He asked me what reasons, more than a mere wandering inclination, I had for leaving father’s house and my native country, where I might be well introduced, and had a prospect of raising my fortune by application and industry, with a life of ease and pleasure. He told me it was men of desperate fortunes on one hand, or of aspiring, superior fortunes on the other, who went abroad upon adventures, to rise by enterprise, and make themselves famous in undertakings of a nature out of the common road; that these things were all either too far above me or too far below me; that mine was the middle state, or what might be called the upper station of low life, which he had found, by long experience, was the best state in the world, the most suited to human happiness, not exposed to the miseries and hardships, the labour and sufferings of the mechanic part of mankind, and not embarrassed with the pride, luxury, ambition, and envy of the upper part of mankind. He told me I might judge of the happiness of this state by this one thing—viz. that this was the state of life which all other people envied; that kings have frequently lamented the miserable consequence of being born to great things, and wished they had been placed in the middle of the two extremes, between the mean and the great; that the wise man gave his testimony to this, as the standard of felicity, when he prayed to have neither poverty nor riches.
Hij deed mij wijders opmerken, dat de zwaarste rampen gewoonlijk de hoogste en laagste standen der maatschappij troffen; maar dat de middelklasse de minste lotwisselingen onderging, en veel minder bloot stond aan een aantal ziekten en kwalen van ligchaam en geest, die bij de grooten door ondeugden, verwenning en onmatigheid, en aan den anderen kant bij de geringen door slecht voedsel, gebrek en zwaren arbeid, worden voortgebragt. " De middelstand, " zeide hij, " is volkomen geschikt om alle deugden te ontwikkelen, en alle soort van genoegens op te leveren; rust en overvloed zijn de natuurlijke gevolgen van een middelmatig fortuin; bezadigdheid, matigheid, gemoedsrust, alle maatschappelijke genoegens gaan daarmede gepaard. Langs dezen weg gaat men onopgemerkt en zonder moeite de wereld door, bevrijd van zwaren hand- en hoofdarbeid, niet gedoemd tot eene dagelijksche slavernij om zijn brood te verdienen, noch tot zulke ingewikkelde zaken, die de ziel van haren vrede, het ligchaam van zijne rust berooven; verwijderd van de knagingen der afgunst, niet verteerd door bedekte eerzucht; aldus wandelt men welgemoed het leven door, smaakt de zuiverste geneugten des levens, gevoelt zijn geluk en leert dagelijks zijn lot meer naar waarde schatten. " Hierop drong hij ernstig en op de liefderijkste wijze er bij mij op aan, dat ik niet als een loszinnige jongen zou handelen, en mij niet in ellenden zou storten, voor welke de natuur, en de staat waarin ik geboren was, mij behoedden. Hij zeide, dat ik niet noodig had mijn brood te zoeken, dat ik op zijne ondersteuning rekenen kon, en hij zijn best zou doen mij in den staat, dien hij mij zoo aangeprezen had, te stellen. " Zoo gij niet in een onbezorgden toestand geraakt, " zeide hij, " zal het alleen uw eigen schuld en ik er niet verantwoordelijk voor zijn. Ik heb mijn pligt gedaan door u te waarschuwen tegen stappen, die ik weet dat tot uw ongeluk leiden. In een woord, ik wil veel voor u doen, als gij u hier naar mijn wensen wilt nederzetten; maar ik wil niets tot uw ongeluk bijdragen, door u de uitvoering uwer voorgenomen zwerftogten gemakkelijk te maken. " Eindelijk hield hij mij het voorbeeld van mijn oudsten broeder voor oogen, bij wien hij dezelfde drangredenen had aangevoerd, om hem van zijn vertrek naar het leger in de Nederlanden terug te houden, waar hij zijn dood had gevonden. Hij verzekerde mij, dat hij nimmer zou ophouden voor mijn welzijn te bidden, maar dat hij mij durfde voorspellen, dat, zoo ik den onzinnigen stap, waartoe ik voornemens scheen, uitvoerde, ik niet op ' s Hemels zegen hopen mogt, en dat het naderhand mij eenmaal zou berouwen, dat ik zijn raad niet gevolgd had, als ik in het ongeluk geraakte en niemand mij te hulp kwam.
He bade me observe it, and I should always find that the calamities of life were shared among the upper and lower part of mankind, but that the middle station had the fewest disasters, and was not exposed to so many vicissitudes as the higher or lower part of mankind; nay, they were not subjected to so many distempers and uneasinesses, either of body or mind, as those were who, by vicious living, luxury, and extravagances on the one hand, or by hard labour, want of necessaries, and mean or insufficient diet on the other hand, bring distemper upon themselves by the natural consequences of their way of living; that the middle station of life was calculated for all kind of virtue and all kind of enjoyments; that peace and plenty were the handmaids of a middle fortune; that temperance, moderation, quietness, health, society, all agreeable diversions, and all desirable pleasures, were the blessings attending the middle station of life; that this way men went silently and smoothly through the world, and comfortably out of it, not embarrassed with the labours of the hands or of the head, not sold to a life of slavery for daily bread, nor harassed with perplexed circumstances, which rob the soul of peace and the body of rest, nor enraged with the passion of envy, or the secret burning lust of ambition for great things; but, in easy circumstances, sliding gently through the world, and sensibly tasting the sweets of living, without the bitter; feeling that they are happy, and learning by every day’s experience to know it more sensibly. After this he pressed me earnestly, and in the most affectionate manner, not to play the young man, nor to precipitate myself into miseries which nature, and the station of life I was born in, seemed to have provided against; that I was under no necessity of seeking my bread; that he would do well for me, and endeavour to enter me fairly into the station of life which he had just been recommending to me; and that if I was not very easy and happy in the world, it must be my mere fate or fault that must hinder it; and that he should have nothing to answer for, having thus discharged his duty in warning me against measures which he knew would be to my hurt; in a word, that as he would do very kind things for me if I would stay and settle at home as he directed, so he would not have so much hand in my misfortunes as to give me any encouragement to go away; and to close all, he told me I had my elder brother for an example, to whom he had used the same earnest persuasions to keep him from going into the Low Country wars, but could not prevail, his young desires prompting him to run into the army, where he was killed; and though he said he would not cease to pray for me, yet he would venture to say to me, that if I did take this foolish step, God would not bless me, and I should have leisure hereafter to reflect upon having neglected his counsel when there might be none to assist in my recovery.
Bij dit laatste deel van zijne rede, die inderdaad door de uitkomst volkomen bevestigd werd, schoon mijn vader dit zelf niet vermoeden kon, zag ik dat de tranen hem over het gelaat stroomden, vooral toen hij van mijn gesneuvelden broeder sprak; en toen hij van mijn berouw in later tijd gewaagde, en dat mij alsdan niemand zou te hulp komen, was hij zoo aangedaan, dat hij het gesprek afbrak, en mij verklaarde, dat zijn hart te vol was en hij niet meer spreken kon.
I observed in this last part of his discourse, which was truly prophetic, though I suppose my father did not know it to be so himself—I say, I observed the tears run down his face very plentifully, especially when he spoke of my brother who was killed: and that when he spoke of my having leisure to repent, and none to assist me, he was so moved that he broke off the discourse, and told me his heart was so full he could say no more to me.
Ik was ernstig getroffen door dit gesprek, en wie zou dit niet geweest zijn ? Ik besloot er niet meer aan te denken het land te verlaten, maar mij er, zoo als mijn vader verlangde, te vestigen. Maar helaas, in weinige dagen was deze indruk geheel uitgewischt, en om mijns vaders verwijtingen te ontgaan, vormde ik het besluit stilletjes de vlugt te nemen. Ik handelde echter niet zoo overijld, als mijne eigene drift mij wel aandreef. Ik maakte mij een oogenblik ten nutte, waarin mijne moeder mij beter geluimd dan gewoonlijk toescheen, om haar te bekennen, dat het verlangen, de wereld te zien, mijne ziel zoo geheel had ingenomen, dat het mij onmogelijk zou zijn mij op iets toe te leggen met die standvastigheid, die tot het welslagen vereischt wordt; dat mijn vader beter zou doen mij zijne toestemming te geven, dan mij te dwingen zonder dezelve te vertrekken; dat ik thans achttien jaren oud en het dus te laat was om als leerling bij een koopman, of klerk bij een regtsgeleerde te gaan, en dat, zoo ik mij tot het een of ander vak begaf, ik gewis dit vóór het einde van mijn leertijd zou vaarwel zeggen; en dat, zoo zij mijn vader wilde overhalen mij eene enkele reis buiten ' s lands te laten doen, ik bij mijne terugkomst, zoo deze levenswijs mij niet beviel, haar zou vaarwel zeggen, en door verdubbelde vlijt den verloren tijd inhalen.
I was sincerely affected with this discourse, and, indeed, who could be otherwise? and I resolved not to think of going abroad any more, but to settle at home according to my father’s desire. But alas! a few days wore it all off; and, in short, to prevent any of my father’s further importunities, in a few weeks after I resolved to run quite away from him. However, I did not act quite so hastily as the first heat of my resolution prompted; but I took my mother at a time when I thought her a little more pleasant than ordinary, and told her that my thoughts were so entirely bent upon seeing the world that I should never settle to anything with resolution enough to go through with it, and my father had better give me his consent than force me to go without it; that I was now eighteen years old, which was too late to go apprentice to a trade or clerk to an attorney; that I was sure if I did I should never serve out my time, but I should certainly run away from my master before my time was out, and go to sea; and if she would speak to my father to let me go one voyage abroad, if I came home again, and did not like it, I would go no more; and I would promise, by a double diligence, to recover the time that I had lost.
Bij deze mededeeling werd mijne moeder zeer boos. Zij zeide mij, dat het niet baten zou mijn vader hierover te spreken, want dat deze te wel mijn waar belang kende, om zulke schadelijke ontwerpen te bevorderen; zij begreep niet hoe ik er nog aan durfde denken, na hetgeen mijn vader mij had voorgehouden, en na de woorden van genegenheid, waarvan hij zich alstoen bediend had. " Wilt gij u overigens volstrekt ongelukkig maken, " zeide zij, " niemand kan het u beletten, maar gij kunt verzekerd zijn, dat wij daarin nimmer zullen toestemmen; wat mij betreft, ik zal nimmer tot uw verderf de hand leenen, en gij zult nimmer kunnen zeggen, dat uwe moeder goedvond wat uw vader afgekeurd heeft. "
This put my mother into a great passion; she told me she knew it would be to no purpose to speak to my father upon any such subject; that he knew too well what was my interest to give his consent to anything so much for my hurt; and that she wondered how I could think of any such thing after the discourse I had had with my father, and such kind and tender expressions as she knew my father had used to me; and that, in short, if I would ruin myself, there was no help for me; but I might depend I should never have their consent to it; that for her part she would not have so much hand in my destruction; and I should never have it to say that my mother was willing when my father was not.
Hoewel nu mijne moeder weigerde mijn voornemen aan mijn vader mede te deelen, heb ik naderhand vernomen, dat zij hem ons geheele gesprek had verhaald, en dat hij, na vele blijken van droefheid, gezegd had: " Dit kind kon zeer gelukkig leven als hij hier bleef; maar als hij ons verlaat, kan hij de ongelukkigste mensch der wereld worden; ik kan er niet in toestemmen. "
Though my mother refused to move it to my father, yet I heard afterwards that she reported all the discourse to him, and that my father, after showing a great concern at it, said to her, with a sigh, “That boy might be happy if he would stay at home; but if he goes abroad, he will be the most miserable wretch that ever was born: I can give no consent to it.”
Ik bleef nog bijkans een jaar in huis, zonder te trachten mijne boeijen te verbreken, maar altijd halsstarrig het oor sluitende voor elk voorstel, om mij op het een of ander toe te leggen. Dikwijls stelde ik mijnen ouders voor, dat zij verkeerd deden met zich zoo te verzetten tegen mijne besliste neiging. Eindelijk was ik eens te Hull, waar ik toevallig, en zonder oogmerk om weg te loopen, was heengegaan; en vond daar een mijner schoolmakkers, die over zee naar Londen ging in een schip, dat zijn vader toekwam. Hij noodigde mij uit hem te vergezellen, met de gewone drangreden van een zeeman, namelijk, dat de overtogt mij niets zou kosten. Zonder alstoen mijne ouders te raadplegen, zonder hen kennis te geven van mijn vertrek, liet ik het aan het toeval over, wanneer en op welke wijze zij hiervan berigt zouden bekomen; zonder te denken om mijns vaders zegen of dien van God te vragen, zonder op de omstandigheden of gevolgen van mijn stap te letten, en God weet het, te kwader ure, den 1en September 1651, begaf ik mij scheep op het naar Londen bestemde vaartuig. Nimmer begonnen de ongelukken van een jongen avonturier spoediger, noch duurden langer dan de mijne. Naauwelijks waren wij de haven uit, of de wind begon op te steken en de zee geweldig hoog te gaan; en daar ik voor de eerste maal op zee was, werd ik allerijsselijkst ziek en benaauwd. Ik begon thans ernstig te bedenken wat ik gedaan had, en ik gevoelde hoe welverdiend de straf was, die de Hemel mij toeschikte, omdat ik op eene zoo laakbare wijs mijn vaders huis en mijn pligt verlaten had. Al de goede raadgevingen mijner ouders, de tranen mijns vaders, de gebeden mijner moeder kwamen mij voor den geest, en mijn geweten, dat nog niet zoo verhard was als naderhand, verweet mij, dat ik wijzen raad veronachtzaamd, het vaderlijk gezag miskend en Gods wetten overtreden had.
It was not till almost a year after this that I broke loose, though, in the meantime, I continued obstinately deaf to all proposals of settling to business, and frequently expostulated with my father and mother about their being so positively determined against what they knew my inclinations prompted me to. But being one day at Hull, where I went casually, and without any purpose of making an elopement at that time; but, I say, being there, and one of my companions being about to sail to London in his father’s ship, and prompting me to go with them with the common allurement of seafaring men, that it should cost me nothing for my passage, I consulted neither father nor mother any more, nor so much as sent them word of it; but leaving them to hear of it as they might, without asking God’s blessing or my father’s, without any consideration of circumstances or consequences, and in an ill hour, God knows, on the 1st of September 1651, I went on board a ship bound for London. Never any young adventurer’s misfortunes, I believe, began sooner, or continued longer than mine. The ship was no sooner out of the Humber than the wind began to blow and the sea to rise in a most frightful manner; and, as I had never been at sea before, I was most inexpressibly sick in body and terrified in mind. I began now seriously to reflect upon what I had done, and how justly I was overtaken by the judgment of Heaven for my wicked leaving my father’s house, and abandoning my duty. All the good counsels of my parents, my father’s tears and my mother’s entreaties, came now fresh into my mind; and my conscience, which was not yet come to the pitch of hardness to which it has since, reproached me with the contempt of advice, and the breach of my duty to God and my father.
Middelerwijl werd de storm steeds heviger, en de zee begon zeer hoog te gaan, hoewel op verre na zoo niet, als ik het later meermalen heb gezien, en het weinige dagen daarna reeds bijwoonde, maar toch genoeg om iemand als ik, die nimmer op zee geweest was, angst aan te jagen. Bij elke golf verwachtte ik, dat zij ons zou inzwelgen, en als het schip van voren tot op den bodem der zee zonk, zoo als ik mij verbeeldde, dacht ik, dat het zich nimmer zou opheffen. In deze oogenblikken van angst deed ik menigmaal de gelofte, dat als het God behaagde mij op deze reis te sparen, ik, zoodra ik voet aan wal zette, dadelijk naar mijn vaders huis gaan en nimmer weder een schip betreden zou, maar mij naar zijn raad gedragen en mij nimmer weder in zulk gevaar begeven. Thans zag ik duidelijk hoe waar mijn vader gesproken had over den middelstand, hoe gerust hij zijne dagen gesleten had, evenzeer behoed voor de stormen des oceaans, als voor de zorg en onrust van het land. Ik besloot dus, met een opregt berouw, als de verloren zoon, naar mijn ouders huis terug te keeren.
All this while the storm increased, and the sea went very high, though nothing like what I have seen many times since; no, nor what I saw a few days after; but it was enough to affect me then, who was but a young sailor, and had never known anything of the matter. I expected every wave would have swallowed us up, and that every time the ship fell down, as I thought it did, in the trough or hollow of the sea, we should never rise more; in this agony of mind, I made many vows and resolutions that if it would please God to spare my life in this one voyage, if ever I got once my foot upon dry land again, I would go directly home to my father, and never set it into a ship again while I lived; that I would take his advice, and never run myself into such miseries as these any more. Now I saw plainly the goodness of his observations about the middle station of life, how easy, how comfortably he had lived all his days, and never had been exposed to tempests at sea or troubles on shore; and I resolved that I would, like a true repenting prodigal, go home to my father.
Deze goede en verstandige voornemens duurden zoo lang de storm aanhield en zelfs nog eenigen tijd daarna, maar den volgenden dag werd de wind bedaard, de zee werd kalm, en ik begon er mij aan te gewennen; echter was ik dien geheelen dag zeer ernstig, want ik was nog een weinig zeeziek. Tegen den avond klaarde de lucht op, de wind ging geheel liggen, en het werd een verrukkelijk schoone avond. De zon ging onbewolkt onder en even zoo den volgenden dag op. Hare stralen vielen op eene effene en kalme zee, een zacht windje dreef ons voort, en dit schouwspel scheen mij het heerlijkste wat ik immer zag.
These wise and sober thoughts continued all the while the storm lasted, and indeed some time after; but the next day the wind was abated, and the sea calmer, and I began to be a little inured to it; however, I was very grave for all that day, being also a little sea-sick still; but towards night the weather cleared up, the wind was quite over, and a charming fine evening followed; the sun went down perfectly clear, and rose so the next morning; and having little or no wind, and a smooth sea, the sun shining upon it, the sight was, as I thought, the most delightful that ever I saw.
Ik had goed geslapen; ik was niet ziek meer, en zag met eene vrolijke verbazing die zee, die gisteren zoo onstuimig en verschrikkelijk, en heden zoo schoon en rustig was. Mijn vriend, die mij werkelijk weggelokt had, en zeker vreesde, dat mijne goede voornemens zouden stand houden, kwam thans bij mij, en zeide: " Wel, Robinson, hoe gaat het u thans ? Ik wed dat gij gisteren, toen wij die bui hadden, bang waart ? " — " Noemt gij dat eene bui ? " vroeg ik; " het was waarachtig een verschrikkelijke storm."—"Een storm, domoor die gij zijt ! " hervatte hij, " het geleek er niet naar. Met een goed schip, en als wij in het ruime sop zijn, bekommeren wij ons weinig om zulke vlagen. Maar gij zijt een zoet-waterschipper, Robinson; eene kom punsch zal u dat alles doen vergeten. Zie eens welk verrukkelijk weder wij thans hebben. " Om bij dit droevig gedeelte van mijne geschiedenis niet langer stil te staan, zal ik alleen maar zeggen, dat wij deden als zoo vele zeelieden. De punsch werd gereed gemaakt, en mijn berouw over het verledene en al mijne wijze voornemens voor het toekomende, daarin verdronken. In een woord, gelijk de zee, na het ophouden van den storm, tot hare gewone kalmte terugkeerde, zoo hervatte ik, na bevrijd te zijn van de vrees, om door de zee verzwolgen te worden, mijne gewone wijze van denken, en vergat al de geloften, die ik gedurende mijn angst had afgelegd. Er waren echter nog oogenblikken, waarin de rede hare heerschappij trachtte te hernemen, maar ik verzette mij daartegen als tegen eene zwakheid, en terwijl ik mij aan den sterken drank en het gezelschap mijner makkers overgaf, geraakte ik weldra van deze vlagen, gelijk ik ze noemde, ontslagen. Na verloop van vijf of zes dagen had ik over mijn geweten eene zoo volkomene overwinning behaald, als een jongeling, die van deszelfs vermaningen ontslagen wenscht te zijn, slechts kon verlangen. Evenwel moest ik van dien kant nog een anderen aanval doorstaan, en gelijk gewoonlijk in zulke gevallen geschiedt, wilde de Voorzienigheid mij alle verontschuldigingen benemen; want zoo ik de genade des Hemels niet wilde erkennen in den afloop van de voorgaande gebeurtenis, was de volgende van dien aard, dat de verdorvenste en meest verharde onder ons, niet weigeren kon, er de kastijdende en reddende hand des Hemels in te zien.
I had slept well in the night, and was now no more sea-sick, but very cheerful, looking with wonder upon the sea that was so rough and terrible the day before, and could be so calm and so pleasant in so little a time after. And now, lest my good resolutions should continue, my companion, who had enticed me away, comes to me; “Well, Bob,” says he, clapping me upon the shoulder, “how do you do after it? I warrant you were frighted, wer’n’t you, last night, when it blew but a capful of wind?” “A capful d’you call it?” said I; “’twas a terrible storm.” “A storm, you fool you,” replies he; “do you call that a storm? why, it was nothing at all; give us but a good ship and sea-room, and we think nothing of such a squall of wind as that; but you’re but a fresh-water sailor, Bob. Come, let us make a bowl of punch, and we’ll forget all that; d’ye see what charming weather ’tis now?” To make short this sad part of my story, we went the way of all sailors; the punch was made and I was made half drunk with it: and in that one night’s wickedness I drowned all my repentance, all my reflections upon my past conduct, all my resolutions for the future. In a word, as the sea was returned to its smoothness of surface and settled calmness by the abatement of that storm, so the hurry of my thoughts being over, my fears and apprehensions of being swallowed up by the sea being forgotten, and the current of my former desires returned, I entirely forgot the vows and promises that I made in my distress. I found, indeed, some intervals of reflection; and the serious thoughts did, as it were, endeavour to return again sometimes; but I shook them off, and roused myself from them as it were from a distemper, and applying myself to drinking and company, soon mastered the return of those fits—for so I called them; and I had in five or six days got as complete a victory over conscience as any young fellow that resolved not to be troubled with it could desire. But I was to have another trial for it still; and Providence, as in such cases generally it does, resolved to leave me entirely without excuse; for if I would not take this for a deliverance, the next was to be such a one as the worst and most hardened wretch among us would confess both the danger and the mercy of.
Den zesden dag onzer reis kwamen wij op de reede van Yarmouth, daar de tegenwinden en windstilten ons niet veel hadden doen vorderen, sedert den storm. Wij waren verpligt op deze reede te ankeren, omdat de wind voor ons ongunstig was, dat wil zeggen, dat hij Z.W. bleef, gedurende zeven of acht dagen. Verscheidene groote schepen van New-Castle bleven daar om dezelfde reden als wij liggen. De wind, die eerst stevig, en vervolgens allerhevigst was, verhinderde ons den Teems op te varen;
The sixth day of our being at sea we came into Yarmouth Roads; the wind having been contrary and the weather calm, we had made but little way since the storm. Here we were obliged to come to an anchor, and here we lay, the wind continuing contrary—viz. at south-west—for seven or eight days, during which time a great many ships from Newcastle came into the same Roads, as the common harbour where the ships might wait for a wind for the river.
maar de ankergrond was goed (deze reede wordt zoo veilig geacht als eene haven ) en ons ankertouw was stevig; zoodat ons volk niet het minste gevaar duchtte en volgens de gewoonte der matrozen, den tijd sleet met allerlei vrolijkheid. Eindelijk werd den achtsten dag, des morgens, de wind zoo hevig, dat alle man aan het werk moest om de stengen te strijken, ten einde den wind zoo weinig vat als mogelijk te laten. Tegen den middag ging de zee vreesselijk hoog, ons schip kreeg verscheidene stortzeeën over, en eens of twee malen dachten wij dat het anker te huis kwam, zoodat de schipper besloot het plegtanker te laten vallen, waarop wij met twee ankers vooruit lagen en met de touwen tot aan het einde uitgestoken. Weldra stak er een allervreesselijkste orkaan op, en thans zag ik op de gezigten der matrozen zelve schrik en neêrslagtigheid.
We had not, however, rid here so long but we should have tided it up the river, but that the wind blew too fresh, and after we had lain four or five days, blew very hard. However, the Roads being reckoned as good as a harbour, the anchorage good, and our ground-tackle very strong, our men were unconcerned, and not in the least apprehensive of danger, but spent the time in rest and mirth, after the manner of the sea; but the eighth day, in the morning, the wind increased, and we had all hands at work to strike our topmasts, and make everything snug and close, that the ship might ride as easy as possible. By noon the sea went very high indeed, and our ship rode forecastle in, shipped several seas, and we thought once or twice our anchor had come home; upon which our master ordered out the sheet-anchor, so that we rode with two anchors ahead, and the cables veered out to the bitter end.
De kapitein hield zich ijverig met de zorg voor zijn vaartuig bezig, maar ik hoorde hem binnen ' s monds zeggen, terwijl hij digt langs mij heen, in de kajuit ging: " Heere, heb medelijden met ons ! het is met ons gedaan ! alles is verloren ! " en dergelijke uitdrukkingen meer. In de eerste oogenblikken van verwarring, was ik als verplet op de kooi in mijne hut nedergevallen. Wat ik gevoelde, zou ik onmogelijk kunnen beschrijven. Het kostte mij moeite mijn vorig berouw te herdenken, en ik trachtte mij daartegen te verharden. Ik zeide tot mijzelven, dat de eerste bitterheid van den angst voorbij was, en dat deze onrust niets zou zijn in vergelijking van de eerste. Maar toen ik den kapitein zelf hoorde zeggen, dat wij allen in gevaar waren van te vergaan, gevoelde ik een ontzettenden angst. Ik vloog uit de kajuit, sloeg de oogen rondom mij en zag een allerverschrikkelijkst schouwspel. De golven gingen berghoog, en braken om de drie of vier minuten over ons schip. Waar ik de oogen wendde zag ik niets dan nood. Twee zwaar geladen schepen, digt bij ons, hadden hunne masten tot op het dek gekapt, en de matrozen riepen dat een ander vaartuig, dat op eene mijl ongeveer voor ons lag, aan het zinken was. Twee anderen, die van hunne ankers geslagen waren, waren in zee gedreven, ten speelbal van wind en golven, daar geen hunner een mast had opstaan. De ligtste vaartuigen hadden het minst te lijden, doch van deze sloegen eenigen los en kwamen digt langs ons heen, terwijl zij met de fok alleen bijgezet, voor den wind afliepen.
By this time it blew a terrible storm indeed; and now I began to see terror and amazement in the faces even of the seamen themselves. The master, though vigilant in the business of preserving the ship, yet as he went in and out of his cabin by me, I could hear him softly to himself say, several times, “Lord be merciful to us! we shall be all lost! we shall be all undone!” and the like. During these first hurries I was stupid, lying still in my cabin, which was in the steerage, and cannot describe my temper: I could ill resume the first penitence which I had so apparently trampled upon and hardened myself against: I thought the bitterness of death had been past, and that this would be nothing like the first; but when the master himself came by me, as I said just now, and said we should be all lost, I was dreadfully frighted. I got up out of my cabin and looked out; but such a dismal sight I never saw: the sea ran mountains high, and broke upon us every three or four minutes; when I could look about, I could see nothing but distress round us; two ships that rode near us, we found, had cut their masts by the board, being deep laden; and our men cried out that a ship which rode about a mile ahead of us was foundered. Two more ships, being driven from their anchors, were run out of the Roads to sea, at all adventures, and that with not a mast standing. The light ships fared the best, as not so much labouring in the sea; but two or three of them drove, and came close by us, running away with only their spritsail out before the wind.
Tegen den avond verzochten de stuurman en de bootsman den kapitein, dat zij den fokkemast mogten kappen; waartoe hij weinig lust had; doch de bootsman beweerde, dat, zoo het niet gebeurde, het schip zinken moest. Toen het geschied was stond de groote mast zoo los, en gaf het schip zulke geweldige rukken, dat wij verpligt waren dien ook te kappen, en niets op het dek te laten.
Towards evening the mate and boatswain begged the master of our ship to let them cut away the fore-mast, which he was very unwilling to do; but the boatswain protesting to him that if he did not the ship would founder, he consented; and when they had cut away the fore-mast, the main-mast stood so loose, and shook the ship so much, they were obliged to cut that away also, and make a clear deck.
Men kan zich ligt voorstellen in welken toestand ik was, terwijl dit alles voorviel; ik, pas op zee gekomen, en die zoo kort geleden zoo veel angst had uitgestaan. Doch, bijaldien ik na een zoo lang tijdverloop, de denkbeelden, die mij toen bezig hielden, mij nog kan te binnen brengen, dunkt mij, dat mijn vorig berouw en de verstoktheid, waarmede ik dit had laten varen, mij tienmaal meer kwelling veroorzaakten, dan het naderen van den dood; deze denkbeelden, gevoegd bij het woeden van den storm, bragten mij in een toestand, die niet door woorden kan beschreven worden. Doch het ergste was nog niet gekomen. De storm bleef met zooveel woede aanhouden, dat de zeelieden zelf erkenden nimmer een heviger te hebben bijgewoond. Ons schip was goed, maar het was zwaar geladen, en het zonk zoo diep, dat de matrozen elk oogenblik riepen, dat het naar den bodem zou gaan. De storm was zoodanig, dat ik zag, wat men niet dikwijls ziet, den kapitein, den stuurman, den bootsman, en eenigen der verstandigsten van het volk, geknield hunne gebeden opzeggen en zich voorbereiden op een graf in den oceaan. Midden in den nacht, en bij al onzen nood, riep een van het volk, die hierom naar omlaag was gezonden, dat wij een lek hadden; een ander zeide, dat er vier voet water in het ruim stond. Daarop werd iedereen aan de pompen geroepen. Bij dit woord ontzonk mij het hart, en ik viel achterover, van den rand der kooi, waarop ik zat, in de hut. De matrozen echter riepen mij en zeiden, dat schoon ik tot hiertoe tot niets nut was geweest, ik thans even zeer in staat was te pompen als een ander. Ik stond dadelijk op, strompelde naar de pomp en ging ijverig aan het werk. Terwijl dit gebeurde, zag de kapitein eenige ligte kolenschepen, die niet in staat zijnde den storm uit te rijden, hunne ankers hadden laten glippen en naar zee gingen, terwijl zij digt langs ons heen liepen. Hij gaf last een noodschot te doen. Ik, die niet wist wat dit beteekende, dacht dat het schip in tweeën scheurde, of iets dergelijks; kortom ik ontstelde zoo, dat ik in flaauwte viel. Iedereen had thans genoeg aan zijn eigen leven te denken, niemand zag naar mij om, of dacht er aan wat er van mij geworden was; een ander kwam mij aan de pomp vervangen en stiet mij met zijn voet ter zijde, denkende, dat ik dood was, en het duurde lang voor ik weder tot mij zelve kwam.
Any one may judge what a condition I must be in at all this, who was but a young sailor, and who had been in such a fright before at but a little. But if I can express at this distance the thoughts I had about me at that time, I was in tenfold more horror of mind upon account of my former convictions, and the having returned from them to the resolutions I had wickedly taken at first, than I was at death itself; and these, added to the terror of the storm, put me into such a condition that I can by no words describe it. But the worst was not come yet; the storm continued with such fury that the seamen themselves acknowledged they had never seen a worse. We had a good ship, but she was deep laden, and wallowed in the sea, so that the seamen every now and then cried out she would founder. It was my advantage in one respect, that I did not know what they meant by _founder_ till I inquired. However, the storm was so violent that I saw, what is not often seen, the master, the boatswain, and some others more sensible than the rest, at their prayers, and expecting every moment when the ship would go to the bottom. In the middle of the night, and under all the rest of our distresses, one of the men that had been down to see cried out we had sprung a leak; another said there was four feet water in the hold. Then all hands were called to the pump. At that word, my heart, as I thought, died within me: and I fell backwards upon the side of my bed where I sat, into the cabin. However, the men roused me, and told me that I, that was able to do nothing before, was as well able to pump as another; at which I stirred up and went to the pump, and worked very heartily. While this was doing the master, seeing some light colliers, who, not able to ride out the storm were obliged to slip and run away to sea, and would come near us, ordered to fire a gun as a signal of distress. I, who knew nothing what they meant, thought the ship had broken, or some dreadful thing happened. In a word, I was so surprised that I fell down in a swoon. As this was a time when everybody had his own life to think of, nobody minded me, or what was become of me; but another man stepped up to the pump, and thrusting me aside with his foot, let me lie, thinking I had been dead; and it was a great while before I came to myself.
Wij werkten voort, maar het water klom. Het was blijkbaar, dat wij moesten zinken, en hoewel de storm een weinig bedaard was, was het niet mogelijk dat het schip drijvende kon blijven, totdat wij eene haven konden bereiken. De kapitein bleef derhalve noodseinen doen, en een klein schip, dat voor ons had gelegen, waagde het ons eene boot toe te zenden. Met het grootste gevaar naderde deze ons, maar het was ons onmogelijk er in te gaan, en voor de boot, bij ons op zijde te komen liggen; tot eindelijk het volk zoo hard roeide, dat zij met levensgevaar ons zoo nabij kwamen, dat wij een touw, met een boei er op gestoken, hun konden toewerpen; na veel moeite en gevaar maakten zij het vast, en wij haalden hen digt achter ons en gingen er allen in. Wij konden er niet aan denken het vaartuig, waarvan men ons te hulp was gekomen, te bereiken, en besloten dus de boot te laten drijven en zoo veel mogelijk haar naar den wal te roeijen, en onze kapitein beloofde, dat als de boot verbrijzelde, hij die aan hunnen kapitein zou betalen. Aldus kwamen wij deels roeijende, deels drijvende, bij Wintertonness aan wal.
We worked on; but the water increasing in the hold, it was apparent that the ship would founder; and though the storm began to abate a little, yet it was not possible she could swim till we might run into any port; so the master continued firing guns for help; and a light ship, who had rid it out just ahead of us, ventured a boat out to help us. It was with the utmost hazard the boat came near us; but it was impossible for us to get on board, or for the boat to lie near the ship’s side, till at last the men rowing very heartily, and venturing their lives to save ours, our men cast them a rope over the stern with a buoy to it, and then veered it out a great length, which they, after much labour and hazard, took hold of, and we hauled them close under our stern, and got all into their boat. It was to no purpose for them or us, after we were in the boat, to think of reaching their own ship; so all agreed to let her drive, and only to pull her in towards shore as much as we could; and our master promised them, that if the boat was staved upon shore, he would make it good to their master: so partly rowing and partly driving, our boat went away to the northward, sloping towards the shore almost as far as Winterton Ness.
Wij hadden geen kwartier ons schip verlaten of wij zagen het zinken. Toen de matrozen zeiden, dat het schip zinkende was, was de moed mij geheel ontzonken, en van het oogenblik af, dat ik meer in de boot gedragen dan geleid werd, bleef ik half dood, deels van schrik, deels van ontzetting, deels van vrees, voor hetgeen nog volgen zou.
We were not much more than a quarter of an hour out of our ship till we saw her sink, and then I understood for the first time what was meant by a ship foundering in the sea. I must acknowledge I had hardly eyes to look up when the seamen told me she was sinking; for from the moment that they rather put me into the boat than that I might be said to go in, my heart was, as it were, dead within me, partly with fright, partly with horror of mind, and the thoughts of what was yet before me.
Toen het volk aldus hard aan het roeijen was, om de boot strandwaarts te brengen, zagen wij, als eene golf onze sloep ophief, eene menigte volks langs het strand loopen, om ons te hulp te schieten, als wij digter bij zouden komen. Wij naderden echter slechts langzaam het strand, en bereikten het eerst voorbij de vuurtoren van Winterton, waar het strand westwaarts inloopt, en hierdoor een weinig het geweld van den wind breekt. Niet zonder veel moeite kwamen wij eindelijk behouden aan wal, en begaven ons te voet naar Yarmouth. Wij werden daar met veel menschlievendheid behandeld; zoowel door de overheid als door de kooplieden en reeders van schepen, die geld bijeen bragten, dat voor ons voldoende was, om naar Londen of terug naar Hull te gaan.
While we were in this condition—the men yet labouring at the oar to bring the boat near the shore—we could see (when, our boat mounting the waves, we were able to see the shore) a great many people running along the strand to assist us when we should come near; but we made but slow way towards the shore; nor were we able to reach the shore till, being past the lighthouse at Winterton, the shore falls off to the westward towards Cromer, and so the land broke off a little the violence of the wind. Here we got in, and though not without much difficulty, got all safe on shore, and walked afterwards on foot to Yarmouth, where, as unfortunate men, we were used with great humanity, as well by the magistrates of the town, who assigned us good quarters, as by particular merchants and owners of ships, and had money given us sufficient to carry us either to London or back to Hull as we thought fit.
Was ik nu zoo verstandig geweest, naar Hull terug en vandaar naar huis te gaan, ik ware gelukkig geweest, en mijn vader zou, even als die in de gelijkenis van den verloren zoon, zelfs het gemeste kalf geslagt hebben; want na gehoord te hebben dat het schip, waarop ik gegaan was, op de reede van Yarmouth was verbrijzeld, duurde het lang, alvorens hij vernam dat ik niet verdronken was.
Had I now had the sense to have gone back to Hull, and have gone home, I had been happy, and my father, as in our blessed Saviour’s parable, had even killed the fatted calf for me; for hearing the ship I went away in was cast away in Yarmouth Roads, it was a great while before he had any assurances that I was not drowned.
Doch mijn ongelukkig noodlot dreef mij met onweerstaanbaar geweld voort; en schoon in bezadigde oogenblikken mijne rede en mijn gezond oordeel mij aanrieden, naar het ouderlijk huis te gaan, kon ik er niet toe besluiten. Ik weet niet hoe ik dit noemen zal; ik wil ook niet beweren, dat eene geheime magt ons aandrijft ons in ons verderf te storten, al is het dat het bloot voor ons ligt en wij er met open oogen ons in begeven. Zeker kon niets dan eene allerkrachtigste magt mij op de betredene baan voortdrijven, in weerwil van de grondigste bewijzen, de blijkbaarste redenen daartegen, en de onloochenbare waarschuwingen, die ik bij mijne eerste onderneming had ondervonden.
But my ill fate pushed me on now with an obstinacy that nothing could resist; and though I had several times loud calls from my reason and my more composed judgment to go home, yet I had no power to do it. I know not what to call this, nor will I urge that it is a secret overruling decree, that hurries us on to be the instruments of our own destruction, even though it be before us, and that we rush upon it with our eyes open. Certainly, nothing but some such decreed unavoidable misery, which it was impossible for me to escape, could have pushed me forward against the calm reasonings and persuasions of my most retired thoughts, and against two such visible instructions as I had met with in my first attempt.
Mijn vriend, de zoon van den kapitein, die mij vroeger geholpen had de vermaningen van mijn geweten te smoren, was thans schroomvalliger dan ik. Daar wij ieder aan het ander einde der stad onder dak gekomen waren, was ik reeds twee of drie dagen te Yarmouth, alvorens ik hem ontmoette. Met eene geheel andere stem dan vroeger, vroeg hij mij, op een treurigen toon, hoe ik voer. Hij zeide daarop aan zijn vader wie ik was, en dat dit mijne eerste reis was tot een proef, om naderhand buiten ' s lands te gaan. Zijn vader keerde zich tot mij, en zeide op een ernstigen en treffenden toon: " Jongeling, gij moest nimmer weder naar zee gaan; gij behoort dit als een zigtbaar teeken te beschouwen, dat gij niet tot een zeeman bestemd zijt."—"Hoe zoo, mijnheer, " zeide ik, " zult gij dan niet weder naar zee gaan ? " — " Dat is iets anders, " hernam hij, " het is mijn beroep, en dus mijn pligt; maar als dit een proefreisje van u was, hebt gij een voorsmaak van hetgeen de Hemel u bestemd heeft, als gij in uw voornemen volhardt. Misschien zijn al deze ongelukken ons om uwentwil overkomen, even als Jona het vergaan van het schip van Tarsis verwekte. Zeg mij, bid ik u, wie zijt gij, en waarom gingt gij op zee ? " — Ik verhaalde hem het een en ander van mij, en toen ik geëindigd had, riep hij driftig: " Wat heb ik gedaan, dat zulk een rampzalige bij mij aan boord moest komen ? Voor geen duizend pond zou ik weder een voet met u op hetzelfde schip willen zetten ! " Deze uitbarsting was zekerlijk een gevolg van zijn geleden verlies, en meer dan hij zeggen mogt. Echter sprak hij vervolgens zeer bezadigd tot mij, en vermaande mij naar mijn vader terug te keeren en de Voorzienigheid niet te verzoeken, die zich zigtbaar tegen mijn voornemen verklaard had. " Wees verzekerd, jongeling, " zeide hij, " dat, zoo gij niet terugkeert, gij overal teleurstellingen en tegenspoed zult ondervinden, en de voorspellingen uws vaders nopens u vervuld zullen worden. "
My comrade, who had helped to harden me before, and who was the master’s son, was now less forward than I. The first time he spoke to me after we were at Yarmouth, which was not till two or three days, for we were separated in the town to several quarters; I say, the first time he saw me, it appeared his tone was altered; and, looking very melancholy, and shaking his head, he asked me how I did, and telling his father who I was, and how I had come this voyage only for a trial, in order to go further abroad, his father, turning to me with a very grave and concerned tone “Young man,” says he, “you ought never to go to sea any more; you ought to take this for a plain and visible token that you are not to be a seafaring man.” “Why, sir,” said I, “will you go to sea no more?” “That is another case,” said he; “it is my calling, and therefore my duty; but as you made this voyage on trial, you see what a taste Heaven has given you of what you are to expect if you persist. Perhaps this has all befallen us on your account, like Jonah in the ship of Tarshish. Pray,” continues he, “what are you; and on what account did you go to sea?” Upon that I told him some of my story; at the end of which he burst out into a strange kind of passion: “What had I done,” says he, “that such an unhappy wretch should come into my ship? I would not set my foot in the same ship with thee again for a thousand pounds.” This indeed was, as I said, an excursion of his spirits, which were yet agitated by the sense of his loss, and was farther than he could have authority to go. However, he afterwards talked very gravely to me, exhorting me to go back to my father, and not tempt Providence to my ruin, telling me I might see a visible hand of Heaven against me. “And, young man,” said he, “depend upon it, if you do not go back, wherever you go, you will meet with nothing but disasters and disappointments, till your father’s words are fulfilled upon you.”
— Ik antwoordde hem weinig, en spoedig daarna scheidden wij; ik weet niet waar hij heengegaan is. Ik, die een weinig geld in den zak had, ging over land naar Londen, en zoowel onder weg als toen ik daar was, had ik een harden tweestrijd, welke levenswijze ik thans zou aanvangen, of ik naar mijns vaders huis of naar zee zou gaan.
We parted soon after; for I made him little answer, and I saw him no more; which way he went I knew not. As for me, having some money in my pocket, I travelled to London by land; and there, as well as on the road, had many struggles with myself what course of life I should take, and whether I should go home or to sea.
Wat betreft het naar huis gaan: de schaamte weerstond de beste redenen daartoe; ik stelde mij voor hoe onze bekenden mij zouden uitlagchen, en hoe beschaamd ik zijn zou, niet alleen om mijne ouders, maar ieder ander onder de oogen te treden. Later heb ik dikwijls opgemerkt, hoe eenzijdig en onverstandig de mensch, bijzonder de jeugd, is, namelijk, dat zij meer schaamte over het berouw dan over hare misstappen gevoelt, en dat zij niet over hare dwaasheden bloost, maar wel zoo zij die varen laat.
As to going home, shame opposed the best motions that offered to my thoughts, and it immediately occurred to me how I should be laughed at among the neighbours, and should be ashamed to see, not my father and mother only, but even everybody else; from whence I have since often observed, how incongruous and irrational the common temper of mankind is, especially of youth, to that reason which ought to guide them in such cases—viz. that they are not ashamed to sin, and yet are ashamed to repent; not ashamed of the action for which they ought justly to be esteemed fools, but are ashamed of the returning, which only can make them be esteemed wise men.
In this state of life, however, I remained some time, uncertain what measures to take, and what course of life to lead. An irresistible reluctance continued to going home; and as I stayed away a while, the remembrance of the distress I had been in wore off, and as that abated, the little motion I had in my desires to return wore off with it, till at last I quite laid aside the thoughts of it, and looked out for a voyage.
CHAPTER II—SLAVERY AND ESCAPE
Ik bleef eenigen tijd weifelend welken weg ik zou inslaan. Ik gevoelde grooten weerzin in naar huis terug te keeren, en naar gelang het geheugen mijner tegenspoeden verflaauwde, vermeerderde deze, tot ik eindelijk alle denkbeeld daaraan varen liet, en ik aan boord ging van een schip, dat naar de Afrikaansche, of gelijk men gewoonlijk zegt, naar de Goudkust, bestemd was.
That evil influence which carried me first away from my father’s house—which hurried me into the wild and indigested notion of raising my fortune, and that impressed those conceits so forcibly upon me as to make me deaf to all good advice, and to the entreaties and even the commands of my father—I say, the same influence, whatever it was, presented the most unfortunate of all enterprises to my view; and I went on board a vessel bound to the coast of Africa; or, as our sailors vulgarly called it, a voyage to Guinea.
Mijn grootste ongeluk bij al deze avonturen, was, dat ik niet als matroos scheep ging; ik had dan wel wat zwaarder moeten werken, maar zou te gelijker tijd het scheepswerk geleerd, en mij voor onder- of opperstuurman, of zelfs voor kapitein bekwaam gemaakt hebben. Maar steeds was het mijn lot den verkeerden weg in te slaan, zoo als ook hier geschiedde. Ik had nu geld op zak en goede kleederen aan, en wilde dus altijd als een heer scheep gaan; hier had ik niets te doen en leerde dus ook niets.
It was my great misfortune that in all these adventures I did not ship myself as a sailor; when, though I might indeed have worked a little harder than ordinary, yet at the same time I should have learnt the duty and office of a fore-mast man, and in time might have qualified myself for a mate or lieutenant, if not for a master. But as it was always my fate to choose for the worse, so I did here; for having money in my pocket and good clothes upon my back, I would always go on board in the habit of a gentleman; and so I neither had any business in the ship, nor learned to do any.
Bij mijne komst te Londen was ik zoo gelukkig in goed gezelschap te geraken, hetgeen een loszinnig jongeling zonder opzigt, gelijk ik, niet altoos te beurt valt. Mijne eerste kennismaking was met den kapitein van een schip, die van de kust van Guinea teruggekomen was, en eene goede reis gemaakt en dus besloten had derwaarts terug te keeren. Mijn voorkomen geviel dezen man, en daar hij van mij hoorde, dat ik verlangde de wereld te zien, zeide hij, dat, zoo ik met hem wilde gaan, het mij niets kosten zou; ik kon aan zijne tafel eten, en zoo ik eenige koopwaren wilde medenemen, die zoo voordeelig mogelijk trachten te verkoopen; misschien met zoo veel winst, dat dit mij voor liet vervolg aanmoediging gaf.
It was my lot first of all to fall into pretty good company in London, which does not always happen to such loose and misguided young fellows as I then was; the devil generally not omitting to lay some snare for them very early; but it was not so with me. I first got acquainted with the master of a ship who had been on the coast of Guinea; and who, having had very good success there, was resolved to go again. This captain taking a fancy to my conversation, which was not at all disagreeable at that time, hearing me say I had a mind to see the world, told me if I would go the voyage with him I should be at no expense; I should be his messmate and his companion; and if I could carry anything with me, I should have all the advantage of it that the trade would admit; and perhaps I might meet with some encouragement.
Ik nam dit aan, en hechtte mij naauw aan den kapitein, die een eerlijk en rondborstig man was. Ik deed de reis met hem, en nam eenige goederen op avontuur mede; want ik besteedde ongeveer 40 [ £ ] Sterl. aan zoodanige snuisterijen als hij mij opgaf. Deze 40 [ £ ] Sterl. had ik bijeengebragt door behulp van eenige mijner bloedverwanten, waarmede ik briefwisseling hield en die, geloof ik, mijn vader, of althans mijne moeder, overgehaald hadden mij die som af te staan.
I embraced the offer; and entering into a strict friendship with this captain, who was an honest, plain-dealing man, I went the voyage with him, and carried a small adventure with me, which, by the disinterested honesty of my friend the captain, I increased very considerably; for I carried about £40 in such toys and trifles as the captain directed me to buy. These £40 I had mustered together by the assistance of some of my relations whom I corresponded with; and who, I believe, got my father, or at least my mother, to contribute so much as that to my first adventure.
Dit was, mag ik zeggen, van al mijne avonturen, de eenigste gelukkige reis, hetgeen ik aan mijn vriend, den kapitein te danken had, van wien ik eene tamelijke kennis der wiskunde en van de stuurmanskunst leerde. Ook leerde hij mij het journaal houden, het bestek opmaken, kortom al wat een zeeman noodig heeft; want hij had even veel vermaak in mij te onderrigten, als ik in het leeren. In een woord, deze reis maakte van mij een zeeman en een koopman; want ik bragt vijf pond negen oncen goudstof voor mijne goederen mede, die mij te Londen 300 guinjes opbragten. Dit boezemde mij die begeerlijke denkbeelden in, die mij later in het verderf hebben gestort.
This was the only voyage which I may say was successful in all my adventures, which I owe to the integrity and honesty of my friend the captain; under whom also I got a competent knowledge of the mathematics and the rules of navigation, learned how to keep an account of the ship’s course, take an observation, and, in short, to understand some things that were needful to be understood by a sailor; for, as he took delight to instruct me, I took delight to learn; and, in a word, this voyage made me both a sailor and a merchant; for I brought home five pounds nine ounces of gold-dust for my adventure, which yielded me in London, at my return, almost £300; and this filled me with those aspiring thoughts which have since so completed my ruin.
Echter bleef ik op deze reis zelfs niet van tegenspoed bevrijd, bijzonder was ik op de kust schier aanhoudend ziek door de geweldige hitte, die mij eene heete koorts op het lijf joeg.
Yet even in this voyage I had my misfortunes too; particularly, that I was continually sick, being thrown into a violent calenture by the excessive heat of the climate; our principal trading being upon the coast, from latitude of 15 degrees north even to the line itself.
Ik was dus thans koopman op de kust van Guinea, en daar mijn vriend ongelukkig, kort na zijne aankomst, overleden was, besloot ik op zijn schip, waar de stuurman thans kapitein op geworden was, eene tweede reis te doen. Nimmer deed iemand ongelukkiger reis. Ik nam slechts voor 100 [ £ ] Sterl. mede en liet de overige 200 bij mijn vriends weduwe achter, doch ik onderging vreesselijke tegenspoeden. Eerst toen wij op de hoogte der Kanarische eilanden, of liever, tusschen deze en de Afrikaansche kust waren, werden wij in den vroegen morgen een Moorschen roover van Salé gewaar. Hij maakte jagt op ons, met alle zeilen bijgezet. Wij zetten ook zoo veel zeilen bij als wij konden voeren; doch bespeurende, dat de roover op ons won en ons zeker binnen weinige uren bereiken zou, maakten wij ons gereed om te slaan. Wij hadden twaalf stukken en de roover achttien. Tegen drie uren des middags was hij bij ons; maar daar hij door een misslag ons op zijde kwam, in plaats van achter onzen spiegel, bragten wij acht stukken aan die zijde en gaven hem daarmede de volle laag, die hem deed afhouden, na ons de laag en het klein geweervuur van tweehonderd man gegeven te hebben. Niemand was echter bij ons getroffen, daar al ons volk zich omlaag hield. Hij maakte zich tot een nieuwen aanval, en wij tot verdediging gereed; doch toen hij ons op de andere zijde aan boord kwam, enterde hij met negentig man, die dadelijk het tuig kapten en het dek. Twee maal dreven wij hen met klein geweervuur, halve pieken, handgranaten, enz., van ons dek af. Eindelijk echter, om deze treurige geschiedenis te bekorten, was ons schip reddeloos, twee of drie van ons volk gedood en acht gewond; en wij, genoodzaakt ons over te geven, werden allen als gevangenen in Salé, eene Moorsche haven op de Barbarijsche kust, binnengebragt.
I was now set up for a Guinea trader; and my friend, to my great misfortune, dying soon after his arrival, I resolved to go the same voyage again, and I embarked in the same vessel with one who was his mate in the former voyage, and had now got the command of the ship. This was the unhappiest voyage that ever man made; for though I did not carry quite £100 of my new-gained wealth, so that I had £200 left, which I had lodged with my friend’s widow, who was very just to me, yet I fell into terrible misfortunes. The first was this: our ship making her course towards the Canary Islands, or rather between those islands and the African shore, was surprised in the grey of the morning by a Turkish rover of Sallee, who gave chase to us with all the sail she could make. We crowded also as much canvas as our yards would spread, or our masts carry, to get clear; but finding the pirate gained upon us, and would certainly come up with us in a few hours, we prepared to fight; our ship having twelve guns, and the rogue eighteen. About three in the afternoon he came up with us, and bringing to, by mistake, just athwart our quarter, instead of athwart our stern, as he intended, we brought eight of our guns to bear on that side, and poured in a broadside upon him, which made him sheer off again, after returning our fire, and pouring in also his small shot from near two hundred men which he had on board. However, we had not a man touched, all our men keeping close. He prepared to attack us again, and we to defend ourselves. But laying us on board the next time upon our other quarter, he entered sixty men upon our decks, who immediately fell to cutting and hacking the sails and rigging. We plied them with small shot, half-pikes, powder-chests, and such like, and cleared our deck of them twice. However, to cut short this melancholy part of our story, our ship being disabled, and three of our men killed, and eight wounded, we were obliged to yield, and were carried all prisoners into Sallee, a port belonging to the Moors.
De Mooren behandelden mij niet zoo verschrikkelijk als ik gevreesd had, en ik werd niet, zoo als al de overigen, naar den keizer gebragt; maar door den kapitein van den kaper tot zijn slaaf genomen, daar ik jong en vlug was en hij begreep dienst van mij te zullen hebben. Bij deze droevige lotwisseling, van een koopman in een armen slaaf, was ik als verplet; en thans herinnerde ik mij mijns vaders voorzegging dat ik ongelukkig worden, en niemand mij troosten zou. Ik dacht, dat dit oogenblik thans gekomen en de straffende hand des Hemels op mij lag. Helaas, het was slechts eene voorproef van de ellende die mij in ' t vervolg te wachten stond.
The usage I had there was not so dreadful as at first I apprehended; nor was I carried up the country to the emperor’s court, as the rest of our men were, but was kept by the captain of the rover as his proper prize, and made his slave, being young and nimble, and fit for his business. At this surprising change of my circumstances, from a merchant to a miserable slave, I was perfectly overwhelmed; and now I looked back upon my father’s prophetic discourse to me, that I should be miserable and have none to relieve me, which I thought was now so effectually brought to pass that I could not be worse; for now the hand of Heaven had overtaken me, and I was undone without redemption; but, alas! this was but a taste of the misery I was to go through, as will appear in the sequel of this story.
Daar mijn meester mij met zich naar zijn huis genomen had, hoopte ik dat hij mij mede naar zee zou nemen; en dat hij dan te eeniger tijd door een Spaansch of Portugeesch schip genomen worden en ik mijne vrijheid hierdoor verkrijgen zou. Doch deze hoop verdween spoedig, want toen hij in zee stak, liet hij mij aan den wal om zijn tuintje in orde te houden en het gewone huiswerk der slaven te verrigten; en toen hij van zijn kruistogt terug kwam, liet hij mij aan boord slapen om op het schip te passen.
As my new patron, or master, had taken me home to his house, so I was in hopes that he would take me with him when he went to sea again, believing that it would some time or other be his fate to be taken by a Spanish or Portugal man-of-war; and that then I should be set at liberty. But this hope of mine was soon taken away; for when he went to sea, he left me on shore to look after his little garden, and do the common drudgery of slaves about his house; and when he came home again from his cruise, he ordered me to lie in the cabin to look after the ship.
Ik dacht aan niets dan aan de vlugt, maar hoe ik zon, ik kon geen uitvoerlijk middel uitdenken, en ik had niemand met wien ik overleggen of die met mij gaan kon, want buiten mij was er geen enkele Engelschman, Ier of Schot. Twee jaren lang bleef ik dan ook het denkbeeld, van te ontvlugten, koesteren, zonder dat zich immer eene gunstige gelegenheid voordeed, het uit te voeren.
Here I meditated nothing but my escape, and what method I might take to effect it, but found no way that had the least probability in it; nothing presented to make the supposition of it rational; for I had nobody to communicate it to that would embark with me—no fellow-slave, no Englishman, Irishman, or Scotchman there but myself; so that for two years, though I often pleased myself with the imagination, yet I never had the least encouraging prospect of putting it in practice.
Na twee jaren verlevendigde eene gebeurtenis weder al mijne gedachten van ontvlugting. Mijn meester bleef langer tijd dan gewoonlijk aan wal, zonder zijn schip uit te rusten, uit gebrek aan geld, naar ik hoorde, en in dien tijd ging hij een paar malen ' s weeks en meer, als het goed weder was, met de scheepspinas op de reede visschen. Hij nam dan altijd mij en een jongen Moor mede om te roeijen; wij trachtten dan hem te vermaken, en daar ik behendig en gelukkig in het visschen was, zond hij mij somtijds, als hij visch verlangde, met een zijner bloedverwanten en den knaap op de vischvangst uit.
After about two years, an odd circumstance presented itself, which put the old thought of making some attempt for my liberty again in my head. My patron lying at home longer than usual without fitting out his ship, which, as I heard, was for want of money, he used constantly, once or twice a week, sometimes oftener if the weather was fair, to take the ship’s pinnace and go out into the road a-fishing; and as he always took me and young Maresco with him to row the boat, we made him very merry, and I proved very dexterous in catching fish; insomuch that sometimes he would send me with a Moor, one of his kinsmen, and the youth—the Maresco, as they called him—to catch a dish of fish for him.
Op een morgen waren wij bij stil weder met hem uit visschen, toen er plotseling zulk een dikke mist opkwam, dat wij de kust uit het oog verloren, schoon wij er geene halve mijl van af waren. Wij roeiden dus den geheelen dag en nacht, zonder te weten waarheen, en toen de zon opkwam zagen wij, dat wij zeewaarts, in plaats van naar den wal, geroeid hadden, en er wel twee mijlen van af waren. Wij kwamen behouden weder binnen, schoon niet zonder gevaar en met zwaar werken; en bovenal duchtig uitgehongerd.
It happened one time, that going a-fishing in a calm morning, a fog rose so thick that, though we were not half a league from the shore, we lost sight of it; and rowing we knew not whither or which way, we laboured all day, and all the next night; and when the morning came we found we had pulled off to sea instead of pulling in for the shore; and that we were at least two leagues from the shore. However, we got well in again, though with a great deal of labour and some danger; for the wind began to blow pretty fresh in the morning; but we were all very hungry.
Hierdoor geleerd, besloot de kapitein in het vervolg voorzigtiger te zijn, en daar hij de groote boot van ons schip medegenomen had, besloot hij niet meer zonder een kompas en eenige mondbehoeften uit visschen te gaan. Hij gelastte hierom zijn scheepstimmerman (een Engelsche slaaf even als ik ), midden in de boot eene hut of roef te bouwen, even als van een tentjagtje, van achteren met een stuurstoel en van voren plaats voor een paar man, om de zeilen te hanteren. Deze boot voerde een latijn- of driehoekig zeil, en de giek liep over de tent, waarin hij met een paar slaven zitten en slapen kon, en een tafel had om aan te eten en eenige kastjes, om eenige flesschen drank, benevens rijst, brood en koffij te bewaren.
But our patron, warned by this disaster, resolved to take more care of himself for the future; and having lying by him the longboat of our English ship that he had taken, he resolved he would not go a-fishing any more without a compass and some provision; so he ordered the carpenter of his ship, who also was an English slave, to build a little state-room, or cabin, in the middle of the long-boat, like that of a barge, with a place to stand behind it to steer, and haul home the main-sheet; the room before for a hand or two to stand and work the sails. She sailed with what we call a shoulder-of-mutton sail; and the boom jibed over the top of the cabin, which lay very snug and low, and had in it room for him to lie, with a slave or two, and a table to eat on, with some small lockers to put in some bottles of such liquor as he thought fit to drink; and his bread, rice, and coffee.
Met deze boot gingen wij dikwijls uit visschen, en daar ik zeer bedreven er in was, nam hij mij altijd mede. Op zekeren dag zou ik er mede uitgaan, hetzij om te visschen of alleen tot vermaak, met twee of drie Mooren van eenigen rang. Hij had derhalve den vorigen avond veel meer mondbehoeften dan gewoonlijk aan boord gezonden, en mij gelast drie geweren met kruid en lood, die aan boord van het schip waren, gereed te leggen, om tevens eenig gevogelte te kunnen schieten.
We went frequently out with this boat a-fishing; and as I was most dexterous to catch fish for him, he never went without me. It happened that he had appointed to go out in this boat, either for pleasure or for fish, with two or three Moors of some distinction in that place, and for whom he had provided extraordinarily, and had, therefore, sent on board the boat overnight a larger store of provisions than ordinary; and had ordered me to get ready three fusees with powder and shot, which were on board his ship, for that they designed some sport of fowling as well as fishing.
Ik maakte alles gereed en den volgenden morgen lag de boot schoon gemaakt, en met vlag en wimpel, mijn meester en zijne gasten af te wachten, toen de eerste alleen kwam en mij zeide, dat zijne gasten door bezigheden verhinderd werden; ik moest dus maar met den matroos en den jongen, volgens gewoonte, uit visschen gaan, want zijne vrienden zouden het avondmaal bij hem komen gebruiken. Zoodra ik eenigen visch had, moest ik naar huis keeren en hem dien brengen.
I got all things ready as he had directed, and waited the next morning with the boat washed clean, her ancient and pendants out, and everything to accommodate his guests; when by-and-by my patron came on board alone, and told me his guests had put off going from some business that fell out, and ordered me, with the man and boy, as usual, to go out with the boat and catch them some fish, for that his friends were to sup at his house, and commanded that as soon as I got some fish I should bring it home to his house; all which I prepared to do.
Thans kwam het oude denkbeeld van te ontvlugten bij mij weder boven. Nu ik een vaartuig had en mijn meester weg was, maakte ik alles gereed, niet om te visschen, maar voor eene reis. Ik wist wel niet waarheen ik den steven zou wenden, maar hieraan bekreunde ik mij niet, zoo ik slechts vandaar weg kwam.
This moment my former notions of deliverance darted into my thoughts, for now I found I was likely to have a little ship at my command; and my master being gone, I prepared to furnish myself, not for fishing business, but for a voyage; though I knew not, neither did I so much as consider, whither I should steer—anywhere to get out of that place was my desire.
Eerst zocht ik een voorwendsel, om den Moor over te halen, dat hij wat eten aan boord bragt; ik zeide hem, dat het ons niet paste het eten van onzen meester aan te spreken. Dat is waar, zeide hij, en bragt een grooten zak roesk, of Moorsche beschuit, en drie groote kruiken met water in de boot. Ik wist waar mijn meesters likeurkist stond, die, naar het maaksel te zien, uit een Engelschen prijs afkomstig was, en bragt die aan boord terwijl de Moor aan den wal was. Ook nam ik nog een klomp was van wel vijftig pond aan boord, om kaarsen van te maken, met een pak garen, eene bijl, een zaag, en een hamer, ' t geen ons alles naderhand voortreffelijk te pas kwam, vooral het was. Ik spande mijn makker nog een strik, naar hij argeloos in liep. " Muley, " zeide ik, " de geweren van onzen meester zijn aan boord; zoo gij wat kruid en lood verschaffen kondt, zouden wij misschien voor ons eenige alkamis (eene soort van wulpen ) kunnen schieten, want ik weet dat er kruid en lood aan boord van het schip is."—"Ja, " zeide hij, " ik zal het gaan halen. " Hij bragt ook een lederen zak, die ongeveer anderhalf pond kruid bevatte, en een anderen met hagel en eenige kogels. Middelerwijl had ik ook nog eenig kruid in de tent gevonden en daarmede eene flesch gevuld, na hetgeen er in was, in eene andere overgegoten te hebben. Aldus van het noodige voorzien, zeilden wij de haven uit. Aan het kasteel, dat aan den ingang van de haven ligt, kende men ons, en liet ons ongehinderd doorgaan, en toen wij een vierde mijl in zee waren, haalden wij het zeil in en gingen aan het visschen. De wind was N.N.O., hetgeen ik zeer ongelukkig trof. Zoo hij zuidelijk geweest was, had ik ligtelijk de Spaansche kust, ten minste de baai van Cadix kunnen bereiken. Ik besloot echter deze akelige plaats te ontvlugten, hoe ook de wind zijn mogt, en het verdere aan het lot over te laten.
My first contrivance was to make a pretence to speak to this Moor, to get something for our subsistence on board; for I told him we must not presume to eat of our patron’s bread. He said that was true; so he brought a large basket of rusk or biscuit, and three jars of fresh water, into the boat. I knew where my patron’s case of bottles stood, which it was evident, by the make, were taken out of some English prize, and I conveyed them into the boat while the Moor was on shore, as if they had been there before for our master. I conveyed also a great lump of beeswax into the boat, which weighed about half a hundred-weight, with a parcel of twine or thread, a hatchet, a saw, and a hammer, all of which were of great use to us afterwards, especially the wax, to make candles. Another trick I tried upon him, which he innocently came into also: his name was Ismael, which they call Muley, or Moely; so I called to him—“Moely,” said I, “our patron’s guns are on board the boat; can you not get a little powder and shot? It may be we may kill some alcamies (a fowl like our curlews) for ourselves, for I know he keeps the gunner’s stores in the ship.” “Yes,” says he, “I’ll bring some;” and accordingly he brought a great leather pouch, which held a pound and a half of powder, or rather more; and another with shot, that had five or six pounds, with some bullets, and put all into the boat. At the same time I had found some powder of my master’s in the great cabin, with which I filled one of the large bottles in the case, which was almost empty, pouring what was in it into another; and thus furnished with everything needful, we sailed out of the port to fish. The castle, which is at the entrance of the port, knew who we were, and took no notice of us; and we were not above a mile out of the port before we hauled in our sail and set us down to fish. The wind blew from the N.N.E., which was contrary to my desire, for had it blown southerly I had been sure to have made the coast of Spain, and at least reached to the bay of Cadiz; but my resolutions were, blow which way it would, I would be gone from that horrid place where I was, and leave the rest to fate.
Na eenigen tijd gevischt en niets gevangen te hebben, want als ik beet had, haalde ik niet op, zeide ik tot den Moor: " zoo gaat het niet; dit zal onzen meester weinig baten, wij moeten dieper in zee gaan. " Hij vermoedde niets kwaads, maar stemde er in toe, en daar hij voor in de boot was, stelde hij de zeilen. Daar ik aan het roer zat, liet ik het eene mijl in zee loopen, en draaide toen bij als om te visschen. Ik gaf daarop den jongen het roer, liep naar voren, bukte als om iets op te rapen, greep den Moor onverhoeds bij den gordel, en wierp hem over boord. Hij kwam bijkans op hetzelfde oogenblik boven, want hij zwom als een visch, en smeekte mij hem op te nemen, terwijl hij zwoer mij overal ter wereld te willen volgen. Hij zwom zoo vlug, dat hij, daar er weinig wind was, de boot spoedig ingehaald zou hebben. Ik ging dus naar de kajuit, haalde er een geweer uit en legde op hem aan. " Zoo gij mij ongemoeid laat, zal ik u geen kwaad doen, " zeide ik, " maar zoo gij de boot nadert, zal ik u een kogel door het hoofd jagen. De zee is stil, en gij kunt gemakkelijk naar den wal zwemmen. Ik wil mijne vrijheid weder hebben. " Hij keerde zich om en zwom naar het strand, dat hij zeker zal bereikt hebben, want hij zwom uitmuntend.
After we had fished some time and caught nothing—for when I had fish on my hook I would not pull them up, that he might not see them—I said to the Moor, “This will not do; our master will not be thus served; we must stand farther off.” He, thinking no harm, agreed, and being in the head of the boat, set the sails; and, as I had the helm, I ran the boat out near a league farther, and then brought her to, as if I would fish; when, giving the boy the helm, I stepped forward to where the Moor was, and making as if I stooped for something behind him, I took him by surprise with my arm under his waist, and tossed him clear overboard into the sea. He rose immediately, for he swam like a cork, and called to me, begged to be taken in, told me he would go all over the world with me. He swam so strong after the boat that he would have reached me very quickly, there being but little wind; upon which I stepped into the cabin, and fetching one of the fowling-pieces, I presented it at him, and told him I had done him no hurt, and if he would be quiet I would do him none. “But,” said I, “you swim well enough to reach to the shore, and the sea is calm; make the best of your way to shore, and I will do you no harm; but if you come near the boat I’ll shoot you through the head, for I am resolved to have my liberty;” so he turned himself about, and swam for the shore, and I make no doubt but he reached it with ease, for he was an excellent swimmer.
Ik zou dezen Moor wel hebben kunnen medenemen en den jongen over boord werpen, maar het was niet raadzaam geweest hem te vertrouwen. Toen hij weg was zeide ik tot den knaap, die Xury heette: " Zoo gij mij getrouw wilt blijven, Xury, zal ik een man van u maken, maar zoo gij niet bij Mahomed en zijn vaders baard mij trouw wilt zweren, zal ik u ook over boord werpen. " De knaap zag mij zoo onschuldig aan, dat ik hem niet kon wantrouwen, en zwoer mij getrouw te zijn, en tot aan het einde der wereld te zullen vergezellen.
I could have been content to have taken this Moor with me, and have drowned the boy, but there was no venturing to trust him. When he was gone, I turned to the boy, whom they called Xury, and said to him, “Xury, if you will be faithful to me, I’ll make you a great man; but if you will not stroke your face to be true to me”—that is, swear by Mahomet and his father’s beard—“I must throw you into the sea too.” The boy smiled in my face, and spoke so innocently that I could not distrust him, and swore to be faithful to me, and go all over the world with me.
Zoo lang ik in het gezigt van den Moor bleef, hield ik het bij den wind, opdat hij denken zou, dat ik naar den mond van de Straat van Gibraltar stevende (gelijk ieder verstandig mensch verwachten moest ); want wie kon onderstellen, dat ik zuidwaarts naar de Barbarijsche kust zoude gaan, waar geheele negerstammen ons met hunne kanoes konden omringen en dooden; waar wij nimmer aan wal konden gaan, om niet door wilde dieren of nog woester menschen verslonden te worden ?
While I was in view of the Moor that was swimming, I stood out directly to sea with the boat, rather stretching to windward, that they might think me gone towards the Straits’ mouth (as indeed any one that had been in their wits must have been supposed to do): for who would have supposed we were sailed on to the southward, to the truly Barbarian coast, where whole nations of negroes were sure to surround us with their canoes and destroy us; where we could not go on shore but we should be devoured by savage beasts, or more merciless savages of human kind.
Zoodra het echter duister werd, veranderde ik van koers, en stuurde Z.Z.O., om niet te ver van de kust af te raken. De wind was stevig, de zee kalm, zoo dat ik geloof, dat ik den volgenden middag te drie uren, toen ik het eerst land zag, ten minste vijftig mijlen van Salé, buiten het gebied van den Marokkaanschen keizer of eenig ander vorst was, want wij zagen niemand.
But as soon as it grew dusk in the evening, I changed my course, and steered directly south and by east, bending my course a little towards the east, that I might keep in with the shore; and having a fair, fresh gale of wind, and a smooth, quiet sea, I made such sail that I believe by the next day, at three o’clock in the afternoon, when I first made the land, I could not be less than one hundred and fifty miles south of Sallee; quite beyond the Emperor of Morocco’s dominions, or indeed of any other king thereabouts, for we saw no people.
De angst en vrees van weder in de handen der Mooren te vallen, weerhield mij aan land te gaan of te ankeren, ik bleef vijf dagen lang met denzelfden wind voortzeilen; daar toen de wind zuidelijk liep, besloot ik, dat, zoo men mij nagejaagd had, de Mooren nu ook de jagt moesten opgeven. Dus ankerde ik in den mond van een riviertje, ik weet niet op wat hoogte, noch in welk land of bij wat volk. Ik zag niemand, waar ik ook niet naar verlangde; zoet water was het voornaamste wat ik noodig had. Met den avond liepen wij de kreek binnen, en besloten, zoodra het duister zou zijn, naar den wal te zwemmen, en het land te verkennen; maar weldra hoorden wij zulk een verschrikkelijk gebrul, gehuil en geblaf van wilde dieren, welke, was ons onbekend, dat de arme knaap schier van vrees bezweek en mij bezwoer niet vóór den dag aan land te gaan.
Yet such was the fright I had taken of the Moors, and the dreadful apprehensions I had of falling into their hands, that I would not stop, or go on shore, or come to an anchor; the wind continuing fair till I had sailed in that manner five days; and then the wind shifting to the southward, I concluded also that if any of our vessels were in chase of me, they also would now give over; so I ventured to make to the coast, and came to an anchor in the mouth of a little river, I knew not what, nor where, neither what latitude, what country, what nation, or what river. I neither saw, nor desired to see any people; the principal thing I wanted was fresh water. We came into this creek in the evening, resolving to swim on shore as soon as it was dark, and discover the country; but as soon as it was quite dark, we heard such dreadful noises of the barking, roaring, and howling of wild creatures, of we knew not what kinds, that the poor boy was ready to die with fear, and begged of me not to go on shore till day.
" Ik zal wachten tot het dag is, Xury, " zeide ik, " maar dan kunnen wij menschen ontmoeten, die even kwaad jegens ons gezind zijn als deze leeuwen. "
“Well, Xury,” said I, “then I won’t; but it may be that we may see men by day, who will be as bad to us as those lions.”
— " Dan zullen wij schieten en ze wegjagen, " zeide Xury lagchende. Hij had van Engelsche slaven wat gebroken Engelsch geleerd. Ik was blijde, dat hij zoo welgemoed was, en gaf hem een slokje uit mijn meesters likeurkistje.—Ook scheen zijn raad het verstandigst; dus lieten wij ons anker vallen en rustten dien nacht; hoewel wij niet slapen konden, want twee of drie uren later zagen wij groote wilde beesten, wier naam ons onbekend was, naar het strand komen, en zich in het water storten als om zich af te koelen, onder een gehuil en gebrul zoo hevig als ik nimmer gehoord had.
“Then we give them the shoot gun,” says Xury, laughing, “make them run wey.” Such English Xury spoke by conversing among us slaves. However, I was glad to see the boy so cheerful, and I gave him a dram (out of our patron’s case of bottles) to cheer him up. After all, Xury’s advice was good, and I took it; we dropped our little anchor, and lay still all night; I say still, for we slept none; for in two or three hours we saw vast great creatures (we knew not what to call them) of many sorts, come down to the sea-shore and run into the water, wallowing and washing themselves for the pleasure of cooling themselves; and they made such hideous howlings and yellings, that I never indeed heard the like.
Xury was half dood van angst en ik ook; maar het werd nog erger, toen wij een dier geweldige beesten naar onze boot hoorden toezwemmen; wij konden hem niet zien, maar hoorden zijn verschrikkelijk gesnuif. Xury zeide, dat het een leeuw was, hetgeen wel waar zijn kon, en riep, dat wij het anker ligten en wegroeijen moesten.
Xury was dreadfully frighted, and indeed so was I too; but we were both more frighted when we heard one of these mighty creatures come swimming towards our boat; we could not see him, but we might hear him by his blowing to be a monstrous huge and furious beast. Xury said it was a lion, and it might be so for aught I know; but poor Xury cried to me to weigh the anchor and row away;
" Neen Xury, " zeide ik, " wij kunnen ons touw laten glippen met een boei er op; hij kan ons niet vervolgen. " Naauwelijks had ik dit gezegd, of ik zag geen twee riemslengten van mij af het beest, hetgeen mij een weinig van mijn stuk bragt. Ik ging echter dadelijk in de tent, nam een geweer en schoot op het dier, dat dadelijk omkeerde en naar het strand zwom. Maar onmogelijk is ' t dat akelig gehuil en gebrul te beschrijven, dat zoowel aan het strand als dieper in het land ontstond, na het geraas van het schot, iets, wat deze dieren waarschijnlijk nimmer te voren gehoord hadden. Dit bewees, dat het niet veilig was dien nacht op de kust te gaan; en hoe het bij dag zijn zou, was eene andere vraag, want het was even erg in de handen der wilden, als in de klaauwen der leeuwen en tijgers te vallen; wij althans waren voor beide even bang.
“No,” says I, “Xury; we can slip our cable, with the buoy to it, and go off to sea; they cannot follow us far.” I had no sooner said so, but I perceived the creature (whatever it was) within two oars’ length, which something surprised me; however, I immediately stepped to the cabin door, and taking up my gun, fired at him; upon which he immediately turned about and swam towards the shore again. But it is impossible to describe the horrid noises, and hideous cries and howlings that were raised, as well upon the edge of the shore as higher within the country, upon the noise or report of the gun, a thing I have some reason to believe those creatures had never heard before: this convinced me that there was no going on shore for us in the night on that coast, and how to venture on shore in the day was another question too; for to have fallen into the hands of any of the savages had been as bad as to have fallen into the hands of the lions and tigers; at least we were equally apprehensive of the danger of it.
Wij moesten evenwel hier of daar aan wal gaan, om water in te nemen, want wij hadden geen pintje meer; de vraag was maar waar wij het zouden vinden. Xury zeide dat, als ik hem met een der kruiken naar den wal liet gaan, hij wel water vinden en mij brengen zou. Ik vroeg hem waarom hij gaan en niet liever in de boot blijven wilde. Hij antwoordde mij met eene genegenheid, die mij hem voor altijd deed liefhebben: " Als de wildemans komen, zij mij eten en gij heengaan. "
Be that as it would, we were obliged to go on shore somewhere or other for water, for we had not a pint left in the boat; when and where to get to it was the point. Xury said, if I would let him go on shore with one of the jars, he would find if there was any water, and bring some to me. I asked him why he would go? why I should not go, and he stay in the boat? The boy answered with so much affection as made me love him ever after. Says he, “If wild mans come, they eat me, you go wey.”
— " Neen Xury, " zeide ik, " wij zullen beide gaan, en als de wilden komen zullen wij hen doodschieten en zij ons geen van beiden eten. " Vervolgens gaf ik Xury een stuk beschuit en een borrel, en wij haalden de boot zoo digt naar den wal als wij konden, en waadden daarop naar het strand, met niets dan onze wapenen en twee kruiken om te vullen, bij ons. Naderhand vonden wij, dat wij zoo veel moeite niet noodig gehad hadden om water, want een weinig verder in de kreek vonden wij bij laag water het water zoet.
“Well, Xury,” said I, “we will both go and if the wild mans come, we will kill them, they shall eat neither of us.” So I gave Xury a piece of rusk bread to eat, and a dram out of our patron’s case of bottles which I mentioned before; and we hauled the boat in as near the shore as we thought was proper, and so waded on shore, carrying nothing but our arms and two jars for water.
Ik wilde de boot niet uit het oog verliezen, uit vrees, dat de wilden met kanoes de rivier af mogten komen, maar de knaap zag een kwartier uurs verder eene laagte, en liep daarheen; na korten tijd zag ik hem terug komen. Denkende, dat hij door een verscheurend dier of wilden vervolgd werd, liep ik naar hem toe, om hem bij te staan. Toen ik echter digt bij hem kwam, zag ik, dat hij over zijn schouder een dier had hangen, dat hij geschoten had, naar een haas gelijkende, maar langer van beenen en anders van haar. Wij waren er zeer mede in onzen schik, want het leverde ons een uitmuntend middagmaal op. Xury had er vooral zijne vreugde in, dat hij goed water en geene wilden aangetroffen had.
I did not care to go out of sight of the boat, fearing the coming of canoes with savages down the river; but the boy seeing a low place about a mile up the country, rambled to it, and by-and-by I saw him come running towards me. I thought he was pursued by some savage, or frighted with some wild beast, and I ran forward towards him to help him; but when I came nearer to him I saw something hanging over his shoulders, which was a creature that he had shot, like a hare, but different in colour, and longer legs; however, we were very glad of it, and it was very good meat; but the great joy that poor Xury came with, was to tell me he had found good water and seen no wild mans.
Wij vulden dus onze kruiken, aten den haas, dien wij gedood hadden, en besloten te vertrekken, zonder dat wij eenig spoor van menschen voetstappen in die landstreek gezien hadden.
But we found afterwards that we need not take such pains for water, for a little higher up the creek where we were we found the water fresh when the tide was out, which flowed but a little way up; so we filled our jars, and feasted on the hare he had killed, and prepared to go on our way, having seen no footsteps of any human creature in that part of the country.
Daar ik reeds eene reis op de kust gedaan had, wist ik, dat de Kanarische en Kaap Verdische eilanden niet veraf waren; maar daar ik geen werktuigen had, om hoogte te nemen, wist ik niet juist waar wij waren, noch op welke hoogte zij lagen, anders had ik gemakkelijk een kunnen bereiken. Ik hoopte echter het langs de kust te houden, tot daar, waar de Engelschen handel drijven, en daar een hunner vaartuigen te ontmoeten.
As I had been one voyage to this coast before, I knew very well that the islands of the Canaries, and the Cape de Verde Islands also, lay not far off from the coast. But as I had no instruments to take an observation to know what latitude we were in, and not exactly knowing, or at least remembering, what latitude they were in, I knew not where to look for them, or when to stand off to sea towards them; otherwise I might now easily have found some of these islands. But my hope was, that if I stood along this coast till I came to that part where the English traded, I should find some of their vessels upon their usual design of trade, that would relieve and take us in.
Voor zoo veel ik berekenen kon was ik in de landstreek, die tusschen het gebied van den Marokkaanschen keizer en het land der Negers ligt, en woest en alleen door wilde dieren bewoond is; daar de Negers haar verlaten hebben, en uit vrees voor de Mooren zuidelijker getrokken zijn; terwijl de laatsten haar om hare barheid niet willen bewonen; en er slechts komen om er groote jagten, met twee- tot drieduizend man, te houden. Ook zagen wij bij dag niets dan een dor onbewoond land, en hoorden ' s nachts niets dan het gehuil der wilde dieren.
By the best of my calculation, that place where I now was must be that country which, lying between the Emperor of Morocco’s dominions and the negroes, lies waste and uninhabited, except by wild beasts; the negroes having abandoned it and gone farther south for fear of the Moors, and the Moors not thinking it worth inhabiting by reason of its barrenness; and indeed, both forsaking it because of the prodigious number of tigers, lions, leopards, and other furious creatures which harbour there; so that the Moors use it for their hunting only, where they go like an army, two or three thousand men at a time; and indeed for near a hundred miles together upon this coast we saw nothing but a waste, uninhabited country by day, and heard nothing but howlings and roaring of wild beasts by night.
Eens of twee maal meende ik den Piek van Teneriffe te zien, en had veel lust te trachten dien te bereiken; maar twee maal werd ik door tegenwinden teruggedreven, ook ging de zee dan te hoog voor mijne boot, dus besloot ik mijn eerste voornemen te volgen, en het langs de kust te houden.
Once or twice in the daytime I thought I saw the Pico of Teneriffe, being the high top of the Mountain Teneriffe in the Canaries, and had a great mind to venture out, in hopes of reaching thither; but having tried twice, I was forced in again by contrary winds, the sea also going too high for my little vessel; so, I resolved to pursue my first design, and keep along the shore.
Verscheidene malen moest ik aan land gaan, om zoet water in te nemen. Eens lieten wij daarom het anker vallen bij eene hooge landtong. Het was vroeg in den ochtend, en daar de vloed doorkwam, wilden wij wachten om dieper landwaarts in te kunnen gaan. Xury, wiens gezigt scherper was dan het mijne, riep mij zacht en zeide, dat het best ware zoo wij verder van het strand gingen, terwijl hij mij een verschrikkelijk grooten leeuw wees, die tegen de zijde van den heuvel lag te slapen.
Several times I was obliged to land for fresh water, after we had left this place; and once in particular, being early in morning, we came to an anchor under a little point of land, which was pretty high; and the tide beginning to flow, we lay still to go farther in. Xury, whose eyes were more about him than it seems mine were, calls softly to me, and tells me that we had best go farther off the shore; “For,” says he, “look, yonder lies a dreadful monster on the side of that hillock, fast asleep.” I looked where he pointed, and saw a dreadful monster indeed, for it was a terrible, great lion that lay on the side of the shore, under the shade of a piece of the hill that hung as it were a little over him.
" Ga naar den wal, Xury, " zeide ik, " en schiet dien leeuw dood. " Hij beefde echter van schrik, en zeide: " Hij mij dooden ! Ik een mond voor hem. " Hij meende een mond vol. Zonder hem meer te zeggen wenkte ik hem, dat hij stil zou zijn, en nam mijn grootste geweer, en laadde het met twee kogels en eene goede lading kruid; even zoo het tweede, en op het derde geweer deed ik vijf kleinere kogels. Ik mikte zoo goed ik kon met het eerste, om hem in den kop te treffen; maar daar hij op zijn buik lag, met zijne voorpooten voor zijn muil, trof ik een van deze op de hoogte van de knie. Brullende sprong hij op, doch viel dadelijk weder neder; spoedig echter stond hij weder op drie pooten en liet een allerafgrijsselijkst gebrul hooren. Ik nam dadelijk het tweede geweer en juist toen hij heen wilde gaan, trof ik hem in den kop, en had het genoegen hem in stuiptrekkingen te zien neerzijgen, terwijl hij weinig geluid meer gaf. Toen kreeg Xury weder moed en wilde, dat ik hem aan wal liet gaan.
“Xury,” says I, “you shall on shore and kill him.” Xury, looked frighted, and said, “Me kill! he eat me at one mouth!”—one mouthful he meant. However, I said no more to the boy, but bade him lie still, and I took our biggest gun, which was almost musket-bore, and loaded it with a good charge of powder, and with two slugs, and laid it down; then I loaded another gun with two bullets; and the third (for we had three pieces) I loaded with five smaller bullets. I took the best aim I could with the first piece to have shot him in the head, but he lay so with his leg raised a little above his nose, that the slugs hit his leg about the knee and broke the bone. He started up, growling at first, but finding his leg broken, fell down again; and then got upon three legs, and gave the most hideous roar that ever I heard. I was a little surprised that I had not hit him on the head; however, I took up the second piece immediately, and though he began to move off, fired again, and shot him in the head, and had the pleasure to see him drop and make but little noise, but lie struggling for life. Then Xury took heart, and would have me let him go on shore.
" Welnu ga, " zeide ik. Hij nam in de eene hand een geweer, zwom met de andere naar het strand, en bij het dier gekomen, hield hij den tromp van het geweer in zijn oor, en schoot hem nogmaals door het hoofd, waarop hij dadelijk stierf. Het was een fraaije jagt, maar slecht voedsel voor ons, en het speet mij thans genoeg, dat ik drie ladingen kruid en lood verspild had, om een dier te dooden, dat ons tot niets nut was. Xury wilde toch iets van hem hebben, dus kwam hij weder aan boord en verzocht mij om de bijl.
“Well, go,” said I: so the boy jumped into the water and taking a little gun in one hand, swam to shore with the other hand, and coming close to the creature, put the muzzle of the piece to his ear, and shot him in the head again, which despatched him quite. This was game indeed to us, but this was no food; and I was very sorry to lose three charges of powder and shot upon a creature that was good for nothing to us. However, Xury said he would have some of him; so he comes on board, and asked me to give him the hatchet.
" Waarom Xury ? " vroeg ik. " Ik hem den kop afhakken, " zeide hij. Dit kon hij echter niet en dus vergenoegde hij zich met een poot, die waarlijk monsterachtig groot was. Ik bedacht mij echter, dat misschien zijne huid ons van eenige dienst kon zijn, dus besloot ik hem te villen. Xury en ik gingen aan het werk, maar Xury verstond zich veel beter op dit werk dan ik. Wij waren er den geheelen dag mede bezig; maar eindelijk waren wij er mede gereed en spanden de huid over de tent van onze boot; de zon droogde haar in twee dagen, en naderhand diende zij mij om op te liggen.
“For what, Xury?” said I. “Me cut off his head,” said he. However, Xury could not cut off his head, but he cut off a foot, and brought it with him, and it was a monstrous great one. I bethought myself, however, that, perhaps the skin of him might, one way or other, be of some value to us; and I resolved to take off his skin if I could. So Xury and I went to work with him; but Xury was much the better workman at it, for I knew very ill how to do it. Indeed, it took us both up the whole day, but at last we got off the hide of him, and spreading it on the top of our cabin, the sun effectually dried it in two days’ time, and it afterwards served me to lie upon.
CHAPTER III—WRECKED ON A DESERT ISLAND
Vervolgens liepen wij tien of twaalf dagen zuidwaarts, en hielden zeer zuinig met onze levensmiddelen huis, die echter sterk verminderden, en gingen alleen aan land als wij water moesten innemen. Ik wilde de rivier Gambia of Senegal, dat wil zeggen, de hoogte van Kaap Verd bereiken, omdat ik daar Europesche schepen hoopte te ontmoeten. Zoo dit niet het geval was, wist ik niet wat te doen, dan de eilanden op te zoeken of onder de Negers om te komen. Ik wist, dat al de schepen van Europa, naar de kust van Guinea of Brazilië bestemd, de Kaap Verdische eilanden naderen. In één woord, ik had geen ander uitzigt, dan de kans van door een schip gezien te worden of den dood.
After this stop, we made on to the southward continually for ten or twelve days, living very sparingly on our provisions, which began to abate very much, and going no oftener to the shore than we were obliged to for fresh water. My design in this was to make the river Gambia or Senegal, that is to say anywhere about the Cape de Verde, where I was in hopes to meet with some European ship; and if I did not, I knew not what course I had to take, but to seek for the islands, or perish there among the negroes. I knew that all the ships from Europe, which sailed either to the coast of Guinea or to Brazil, or to the East Indies, made this cape, or those islands; and, in a word, I put the whole of my fortune upon this single point, either that I must meet with some ship or must perish.
Gelijk gezegd is, had ik tien dagen lang dit plan gevolgd, toen ik begon te bespeuren, dat het land bewoond was; op twee of drie plaatsen zagen wij, toen wij voorbij zeilden, volk op het strand staan; zij waren zwart en geheel naakt. Eens was ik voornemens aan land en naar hen toe te gaan, maar Xury ried mij ten beste, en zeide: " Niet gaan, niet gaan. "
When I had pursued this resolution about ten days longer, as I have said, I began to see that the land was inhabited; and in two or three places, as we sailed by, we saw people stand upon the shore to look at us; we could also perceive they were quite black and naked. I was once inclined to have gone on shore to them; but Xury was my better counsellor, and said to me, “No go, no go.”
Echter hield ik het digt langs de kust, om tot hen te kunnen spreken, en zag, dat zij een groot eind weegs mede liepen. Zij waren zonder wapenen, behalve een man, die een langen dunnen stok in de hand had, welke Xury mij zeide, dat een werpspies was, en dat zij daar op verren afstand zeer juist mede weten te treffen; ik hield mij dus op een voegzamen afstand, maar gaf hun door teekens te kennen, dat ik voornamelijk wat eten wenschte. Zij wezen mij, dat ik de boot stil zou doen liggen, en dat zij mij wat spijs zouden bezorgen. Ik streek mijn zeil gedeeltelijk en draaide bij, en twee hunner liepen landwaarts in, en kwamen een halfuur daarna terug, met twee stukken gedroogd vleesch, en eenig koorn, gelijk het land daar oplevert. Hoewel wij niet wisten wat een van beide was, wilden wij het gaarne aannemen. Maar de vraag was hoe er aan te komen, want ik wilde mij niet op het strand tusschen hen wagen, en zij schenen even bevreesd voor ons. Zij wisten echter raad, want zij bragten en legden het aan het strand, gingen een groot eind weegs terug tot wij het aan boord genomen hadden, en kwamen toen weder digter bij ons.
However, I hauled in nearer the shore that I might talk to them, and I found they ran along the shore by me a good way. I observed they had no weapons in their hand, except one, who had a long slender stick, which Xury said was a lance, and that they could throw them a great way with good aim; so I kept at a distance, but talked with them by signs as well as I could; and particularly made signs for something to eat: they beckoned to me to stop my boat, and they would fetch me some meat. Upon this I lowered the top of my sail and lay by, and two of them ran up into the country, and in less than half-an-hour came back, and brought with them two pieces of dried flesh and some corn, such as is the produce of their country; but we neither knew what the one or the other was; however, we were willing to accept it, but how to come at it was our next dispute, for I would not venture on shore to them, and they were as much afraid of us; but they took a safe way for us all, for they brought it to the shore and laid it down, and went and stood a great way off till we fetched it on board, and then came close to us again.
Wij maakten hun teekens van dankzegging, want anders hadden wij niet; doch op datzelfde oogenblik had ik gelegenheid hun eene goede dienst te doen. Toen wij vlak bij het strand lagen, kwamen er twee verschrikkelijk groote wilde dieren, de een den ander vervolgende (naar het ons toescheen ) van het gebergte zeewaarts loopen. Wij wisten niet of het mannetje het wijfje achtervolgde, en evenmin of hunne verschijning iets gewoons of ongewoons was. Ik geloof echter het laatste, want vooreerst komen de verscheurende dieren zelden anders dan des nachts te voorschijn; ten tweede waren de Negers, vooral de vrouwen, doodelijk verschrikt. De man die de lans droeg hield stand, maar al de overigen sloegen op de vlugt. Echter liepen de dieren regt op de zee aan, zonder er aan te denken de Negers aan te vallen, en sprongen in het water, naar het scheen, om zich te verfrisschen. Ten laatste kwam een hunner digter bij de boot dan ik verwachtte, maar ik was gereed hem te ontvangen, want ik had zoo spoedig mogelijk mijn geweer geladen, en zeide Xury, dat hij de beide anderen zou laden. Zoodra hij binnen schot kwam, gaf ik vuur en trof hem vlak in den kop. Oogenblikkelijk dook hij, doch kwam spoedig weder boven, hetgeen hij verscheidene malen herhaalde, naar het scheen met den dood worstelende. Hij trachtte het strand te bereiken, maar vóór dien tijd was hij reeds dood.
We made signs of thanks to them, for we had nothing to make them amends; but an opportunity offered that very instant to oblige them wonderfully; for while we were lying by the shore came two mighty creatures, one pursuing the other (as we took it) with great fury from the mountains towards the sea; whether it was the male pursuing the female, or whether they were in sport or in rage, we could not tell, any more than we could tell whether it was usual or strange, but I believe it was the latter; because, in the first place, those ravenous creatures seldom appear but in the night; and, in the second place, we found the people terribly frighted, especially the women. The man that had the lance or dart did not fly from them, but the rest did; however, as the two creatures ran directly into the water, they did not offer to fall upon any of the negroes, but plunged themselves into the sea, and swam about, as if they had come for their diversion; at last one of them began to come nearer our boat than at first I expected; but I lay ready for him, for I had loaded my gun with all possible expedition, and bade Xury load both the others. As soon as he came fairly within my reach, I fired, and shot him directly in the head; immediately he sank down into the water, but rose instantly, and plunged up and down, as if he were struggling for life, and so indeed he was; he immediately made to the shore; but between the wound, which was his mortal hurt, and the strangling of the water, he died just before he reached the shore.
Het is onmogelijk de verbazing van die arme schepsels te beschrijven, bij het zien en hooren van mijn schot. Velen schenen half dood van vrees en vielen van schrik neder. Doch toen zij het dier dood zagen, en ik hun wees, dat zij naar het water zouden komen, vatten zij moed en begonnen het dier op te zoeken. Aan het bloed, dat op het water opkwam, bespeurde ik waar hij lag, en met een touw, dat ik om hem sloeg en de Negers liet inhalen, sleepten zij het op strand. Het was een bijzonder gevlekte en schoone luipaard, en de Negers hieven van verbazing, dat ik hem gedood had, de handen omhoog.
It is impossible to express the astonishment of these poor creatures at the noise and fire of my gun: some of them were even ready to die for fear, and fell down as dead with the very terror; but when they saw the creature dead, and sunk in the water, and that I made signs to them to come to the shore, they took heart and came, and began to search for the creature. I found him by his blood staining the water; and by the help of a rope, which I slung round him, and gave the negroes to haul, they dragged him on shore, and found that it was a most curious leopard, spotted, and fine to an admirable degree; and the negroes held up their hands with admiration, to think what it was I had killed him with.
Het andere beest, door den slag en het vuur van mijn geweer verschrikt, zwom naar den wal en vloog naar het gebergte, vanwaar het gekomen was. De verte belette mij te zien welk dier het was. Ik bemerkte spoedig dat de Negers het luipaardenvleesch eten, en wilde het dus als eene gunst van mij geven. Toen ik hun door teekens te kennen gaf, dat zij hem nemen zouden, waren zij er zeer dankbaar voor. Ofschoon zij geen messen hadden, vilden zij hem met een scherp hout zoo vlug, ja veel vlugger dan wij het met messen hadden kunnen doen. Zij boden mij een deel van het vleesch aan, dat ik weigerde en hun door teekens te kennen gaf, dat ik hun alles schonk, doch ik wees hun dat ik de huid hebben wilde, die zij mij dadelijk gaven, met eene menigte van hunnen voorraad, dien ik aannam, zonder te weten wat ik er mede doen zou. Vervolgens gaf ik door teekens mijn verlangen naar water te kennen, en hield hun ten dien einde eene onzer ledige kruiken omgekeerd voor, om hun te doen zien, dat die ledig was, en gevuld moest worden. Zij riepen dadelijk eenigen hunner, en twee vrouwen kwamen met eene groote pot, van klei gemaakt en in de zon gedroogd, naar ik denk; deze plaatsten zij voor mij, en ik zond Xury met mijne kruiken aan het strand, die ze daaruit vulde. De vrouwen waren zoo wel naakt als de mannen.
The other creature, frighted with the flash of fire and the noise of the gun, swam on shore, and ran up directly to the mountains from whence they came; nor could I, at that distance, know what it was. I found quickly the negroes wished to eat the flesh of this creature, so I was willing to have them take it as a favour from me; which, when I made signs to them that they might take him, they were very thankful for. Immediately they fell to work with him; and though they had no knife, yet, with a sharpened piece of wood, they took off his skin as readily, and much more readily, than we could have done with a knife. They offered me some of the flesh, which I declined, pointing out that I would give it them; but made signs for the skin, which they gave me very freely, and brought me a great deal more of their provisions, which, though I did not understand, yet I accepted. I then made signs to them for some water, and held out one of my jars to them, turning it bottom upward, to show that it was empty, and that I wanted to have it filled. They called immediately to some of their friends, and there came two women, and brought a great vessel made of earth, and burnt, as I supposed, in the sun, this they set down to me, as before, and I sent Xury on shore with my jars, and filled them all three. The women were as naked as the men.
Ik was thans voorzien van wortelen en koorn, zoo als het was, en van water. Ik verliet dan mijne vriendelijke Negers, en stevende nog elf dagen in dezelfde rigting, zonder te beproeven de kust te naderen; tot dat ik het land een groot eind in zee zag loopen, op ongeveer vier of vijf mijlen voor mij uit. Daar de zee zeer kalm was, hield ik zeewaarts, om deze landtong om te zeilen. Eindelijk dezelve op ongeveer twee mijlen van het land omgezeild zijnde, zag ik duidelijk land aan de andere zijde zeewaarts. Ik besloot dus, gelijk zeker wel het geval zal geweest zijn, dat dit Kaap Verd was, en dat gindsche eilanden, die waren, welke naar dezelve Kaap Verdische eilanden heeten. Zij lagen echter op een grooten afstand; en ik wist niet wat mij best te doen stond, want zoo ik door eene windvlaag overvallen werd, zou ik nimmer de eene noch de andere bereiken.
I was now furnished with roots and corn, such as it was, and water; and leaving my friendly negroes, I made forward for about eleven days more, without offering to go near the shore, till I saw the land run out a great length into the sea, at about the distance of four or five leagues before me; and the sea being very calm, I kept a large offing to make this point. At length, doubling the point, at about two leagues from the land, I saw plainly land on the other side, to seaward; then I concluded, as it was most certain indeed, that this was the Cape de Verde, and those the islands called, from thence, Cape de Verde Islands. However, they were at a great distance, and I could not well tell what I had best to do; for if I should be taken with a fresh of wind, I might neither reach one or other.
In deze verlegenheid stapte ik geheel verslagen in de tent en ging daar zitten, terwijl ik Xury aan het roer had gelaten. Eensklaps riep de jongen: " Meester, meester, een schip, een zeil ! " De arme jongen bestierf het schier van angst, denkende, dat het niet anders zijn kon dan een van zijn meesters schepen, uitgezonden om ons te vervolgen. Ik echter wist wel, dat wij ver genoeg buiten zijn bereik waren. Ik sprong uit de kajuit, en zag niet alleen dadelijk het schip, maar ook wat het was; namelijk een Portugeesch schip, en, zoo als ik dacht, naar de kust van Guinea bestemd, om slaven te halen. Toen ik echter zag welken koers het hield, werd ik spoedig overtuigd dat het eene andere bestemming had, en niet voornemens was digter bij de kust te komen. Ik hield het dus zeewaarts, zoo veel ik kon, met oogmerk, zoo mogelijk, het te praaijen.
In this dilemma, as I was very pensive, I stepped into the cabin and sat down, Xury having the helm; when, on a sudden, the boy cried out, “Master, master, a ship with a sail!” and the foolish boy was frighted out of his wits, thinking it must needs be some of his master’s ships sent to pursue us, but I knew we were far enough out of their reach. I jumped out of the cabin, and immediately saw, not only the ship, but that it was a Portuguese ship; and, as I thought, was bound to the coast of Guinea, for negroes. But, when I observed the course she steered, I was soon convinced they were bound some other way, and did not design to come any nearer to the shore; upon which I stretched out to sea as much as I could, resolving to speak with them if possible.
Ik bemerkte dat ik met al het zeil, dat ik voeren kon, bijgezet, nog niet in hunnen koers kon komen, maar dat zij mij voorbij zijn zouden, voor ik hun eenig sein had kunnen doen, doch na zoo veel ik kon opgeloefd te hebben, en toen ik reeds begon te wanhopen, zagen zij, naar het scheen, mij door hunne kijkers, en dat het eene boot van Europeesch maaksel was, die zij onderstelden dat een schip moest behooren, dat vergaan was; dus minderden zij zeil, om mij op zijde te laten komen. Dit moedigde mij aan, en daar ik een vlag van mijn ouden meester aan boord had, heesch ik die in sjouw, tot een noodsein, en vuurde een geweer af. Zij zagen beide, want naderhand werd mij verhaald, dat zij den rook gezien, maar den slag niet gehoord hadden. Op deze seinen brasten zij tegen, en in ongeveer drie uren tijds was ik hen op zijde.
With all the sail I could make, I found I should not be able to come in their way, but that they would be gone by before I could make any signal to them: but after I had crowded to the utmost, and began to despair, they, it seems, saw by the help of their glasses that it was some European boat, which they supposed must belong to some ship that was lost; so they shortened sail to let me come up. I was encouraged with this, and as I had my patron’s ancient on board, I made a waft of it to them, for a signal of distress, and fired a gun, both which they saw; for they told me they saw the smoke, though they did not hear the gun. Upon these signals they very kindly brought to, and lay by for me; and in about three hours; time I came up with them.
Men vroeg mij in het Portugeesch, in het Spaansch en in het Fransch wie ik was; van al hetwelk ik niets verstond; maar eindelijk sprak een Schotsche zeeman, die aan boord was, mij aan, en ik antwoordde hem, zeggende, dat ik een Engelschman was, die de slavernij der Mooren van Salé ontvlugt was. Daarop verzocht men mij aan boord te komen, en nam mij en al mijne goederen zeer goedhartig op.
They asked me what I was, in Portuguese, and in Spanish, and in French, but I understood none of them; but at last a Scotch sailor, who was on board, called to me: and I answered him, and told him I was an Englishman, that I had made my escape out of slavery from the Moors, at Sallee; they then bade me come on board, and very kindly took me in, and all my goods.
Het was eene onuitsprekelijke vreugde voor mij, gelijk iedereen wel zal willen gelooven, dat ik mij uit een zoo jammerlijken en schier hopeloozen toestand, waarin ik mij bevonden had, gelijk ik begreep, gered zag. Oogenblikkelijk bood ik den kapitein van het schip alles aan wat ik bezat, tot vergelding van mijne bevrijding; maar hij gaf mij edelmoediglijk te kennen, dat hij niets van mij aannemen, maar dat mij alles wat ik had zou ter hand gesteld worden, als wij behouden in Brazilië aankwamen. " Want, " zeide hij, " ik heb u het leven gered, even zoo als ik in uwen toestand gaarne zou gered willen worden; en het kan te een of anderen tijd gebeuren, dat dit ook mijn lot wordt. Bovendien, " vervolgde hij, " als ik u naar Brazilië medeneem, zoo ver van uw vaderland, en ik zou u het weinige ontnemen wat gij hebt, zoudt gij daar van honger sterven, en ik zou dan u slechts gered hebben, om u weder in doodsgevaar te brengen. Neen, neen, Senhor Inglese (mijnheer de Engelschman ), ik zal u uit Christelijke liefde daarheen brengen, en wat gij hebt zal u daar wel te pas komen, om er van te leven, en uwe tehuisreis te bekostigen. "
It was an inexpressible joy to me, which any one will believe, that I was thus delivered, as I esteemed it, from such a miserable and almost hopeless condition as I was in; and I immediately offered all I had to the captain of the ship, as a return for my deliverance; but he generously told me he would take nothing from me, but that all I had should be delivered safe to me when I came to the Brazils. “For,” says he, “I have saved your life on no other terms than I would be glad to be saved myself: and it may, one time or other, be my lot to be taken up in the same condition. Besides,” said he, “when I carry you to the Brazils, so great a way from your own country, if I should take from you what you have, you will be starved there, and then I only take away that life I have given. No, no,” says he: “Seignior Inglese” (Mr. Englishman), “I will carry you thither in charity, and those things will help to buy your subsistence there, and your passage home again.”
Even menschlievend als dit voorstel was, even strikt was hij in de uitvoering daarvan, want hij gelastte den matrozen volstrekt niets aan te raken van hetgeen ik had; daarna nam hij zelf alles in ontvangst, en gaf er mij eene juiste inventaris van, ten einde mij bij onze aankomst alles te kunnen terug geven, zelfs tot mijne drie aarden kruiken toe.
As he was charitable in this proposal, so he was just in the performance to a tittle; for he ordered the seamen that none should touch anything that I had: then he took everything into his own possession, and gave me back an exact inventory of them, that I might have them, even to my three earthen jars.
Hij zag dat mijne boot zeer goed was, en stelde mij voor die aan hem ten gebruike van het schip te verkoopen, en vroeg mij wat ik er voor hebben wilde. Ik zeide, dat hij in alles zoo edelmoedig jegens mij gehandeld had, dat ik geenerlei prijs op de boot kon stellen, maar alles aan hem overliet. Hij zeide mij daarop, dat hij mij een briefje van zijne hand zou geven, om er mij 80 stukken van achten te Brazilië voor te geven; en als iemand er mij daar meer voor wilde geven, zou hij mij haar terug geven. Hij bood mij ook nog 60 stukken van achten voor den knaap, Xury. Ik had hier veel tegen, niet dat ik hem niet aan den kapitein wilde afstaan, maar ik had een weêrzin om de vrijheid van den armen knaap te verkoopen, die mij zoo trouw geholpen had, de mijne te herkrijgen. Toen ik den kapitein mijne redenen zeide, billijkte hij die volkomen, en bood mij, als een middel om alles te vereffenen, aan, den knaap eene verbindtenis te geven, dat hij hem, zoo hij Christen werd, binnen tien jaren zou vrijlaten. Daar Xury zeide, dat hij hiermede tevreden was, stond ik hem aan den kapitein af.
As to my boat, it was a very good one; and that he saw, and told me he would buy it of me for his ship’s use; and asked me what I would have for it? I told him he had been so generous to me in everything that I could not offer to make any price of the boat, but left it entirely to him: upon which he told me he would give me a note of hand to pay me eighty pieces of eight for it at Brazil; and when it came there, if any one offered to give more, he would make it up. He offered me also sixty pieces of eight more for my boy Xury, which I was loth to take; not that I was unwilling to let the captain have him, but I was very loth to sell the poor boy’s liberty, who had assisted me so faithfully in procuring my own. However, when I let him know my reason, he owned it to be just, and offered me this medium, that he would give the boy an obligation to set him free in ten years, if he turned Christian: upon this, and Xury saying he was willing to go to him, I let the captain have him.
Wij hadden eene zeer goede reis naar Brazilië, en kwamen tweeëntwintig dagen daarna in de baai de Todos los Santos of Allerheiligenbaai aan. En nu was ik weder gered uit den allerrampzaligsten toestand. Thans moest ik overleggen wat mij nu te doen stond. Het edelmoedige gedrag van den kapitein jegens mij, kan ik nimmer genoeg prijzen.
We had a very good voyage to the Brazils, and I arrived in the Bay de Todos los Santos, or All Saints’ Bay, in about twenty-two days after. And now I was once more delivered from the most miserable of all conditions of life; and what to do next with myself I was to consider.
Hij wilde niets van geld voor den overtogt hooren, gaf mij 20 dukaten voor de huid van den luipaard, 40 voor die van den leeuw, welke ik in de boot had gehad, en zorgde, dat al wat ik aan boord gebragt had, mij stipt werd teruggegeven. Wat ik verkoopen wilde, kocht hij; zoo als den flesschenkelder; twee van mijne geweren, en een gedeelte van den klomp was, want van het overige had ik kaarsen gemaakt. In een woord, ik maakte ongeveer 220 stukken van achten van mijne geheele lading, en met dit geld ging ik in Brazilië aan wal.
The generous treatment the captain gave me I can never enough remember: he would take nothing of me for my passage, gave me twenty ducats for the leopard’s skin, and forty for the lion’s skin, which I had in my boat, and caused everything I had in the ship to be punctually delivered to me; and what I was willing to sell he bought of me, such as the case of bottles, two of my guns, and a piece of the lump of beeswax—for I had made candles of the rest: in a word, I made about two hundred and twenty pieces of eight of all my cargo; and with this stock I went on shore in the Brazils.
Ik begaf mij kort daarop, op aanbeveling van den kapitein naar het huis van een zoo goed, braaf man als hij zelf was, die een ingenio, gelijk men het noemt, dat is, eene plantaadje en suikerfabrijk had. Ik bleef daar eenigen tijd, en leerde de wijze, waarop de suiker geteeld en gefabriceerd wordt. Ziende hoe goed de planters leefden, en hoe spoedig rijk zij werden, besloot ik, als ik er verlof toe bekomen kon, mij daar te vestigen, en even als zij, een planter te worden; terwijl ik tevens op middelen zon, om mijn geld, dat ik te Londen had, aan mij overgemaakt te krijgen. Te dien einde verschafte ik mij eene soort van brieven van naturalisatie, kocht zoo veel onbebouwd land als ik betalen kon, en maakte een plan tot eene plantaadje, geëvenredigd naar het kapitaal, dat ik uit Engeland verwachtte.
I had not been long here before I was recommended to the house of a good honest man like himself, who had an _ingenio_, as they call it (that is, a plantation and a sugar-house). I lived with him some time, and acquainted myself by that means with the manner of planting and making of sugar; and seeing how well the planters lived, and how they got rich suddenly, I resolved, if I could get a licence to settle there, I would turn planter among them: resolving in the meantime to find out some way to get my money, which I had left in London, remitted to me. To this purpose, getting a kind of letter of naturalisation, I purchased as much land that was uncured as my money would reach, and formed a plan for my plantation and settlement; such a one as might be suitable to the stock which I proposed to myself to receive from England.
Ik had een buurman, Wells genaamd, die te Lissabon, doch van Engelsche ouders geboren was, en zich nagenoeg in gelijke omstandigheden als ik bevond. Ik noem hem mijn buurman, om dat zijne plantaadje naast de mijne lag, en wij zeer vriendschappelijk omgingen. Mijn kapitaal was even gering als het zijne, en gedurende twee jaren plantten wij slechts, om onze dagelijksche nooddruft te winnen. Wij begonnen echter vooruit te gaan, en onze landerijen in orde te komen, zoodat wij in het derde jaar eenigen tabak plantten, en ieder eene groote plek gronds gereed maakten, om het volgend jaar suikerrietstekken op te zetten. Het ontbrak ons echter aan hulp, en nu gevoelde ik meer dan te voren, dat ik verkeerd gedaan had, mijn jongen, Xury, niet te houden.
I had a neighbour, a Portuguese, of Lisbon, but born of English parents, whose name was Wells, and in much such circumstances as I was. I call him my neighbour, because his plantation lay next to mine, and we went on very sociably together. My stock was but low, as well as his; and we rather planted for food than anything else, for about two years. However, we began to increase, and our land began to come into order; so that the third year we planted some tobacco, and made each of us a large piece of ground ready for planting canes in the year to come. But we both wanted help; and now I found, more than before, I had done wrong in parting with my boy Xury.
Maar helaas, was het wonder dat ik, die nimmer iets goed deed, zulk een misslag beging ! Er zat thans niet anders op dan vol te houden. Ik had thans een beroep, dat geheel strijdig was met mijn karakter, en met de levenswijze waarnaar ik haakte, waarvoor ik mijn vaders huis verlaten, en al zijn goeden raad in den wind had geslagen. Ja, ik was thans inderdaad in dien levenstoestand geraakt, waarvoor mijn vader mij gewaarschuwd had, en welken ik even goed had kunnen bereiken als ik te huis was gebleven, zonder mij ooit zoo in de wereld af te slooven, als ik gedaan had. Dikwijls zeide ik tot mijzelven: " Zoo had ik even goed in Engeland, onder mijne bloedverwanten, kunnen werken, en daarvoor behoefde ik geen 5000 (Eng. ) mijlen ver van huis te gaan, om dit onder vreemdelingen in eene wildernis te doen, zoo ver weg, dat ik nimmer iets van mijn vaderland, of iemand, die mij kent, hoor. "
But, alas! for me to do wrong that never did right, was no great wonder. I hail no remedy but to go on: I had got into an employment quite remote to my genius, and directly contrary to the life I delighted in, and for which I forsook my father’s house, and broke through all his good advice. Nay, I was coming into the very middle station, or upper degree of low life, which my father advised me to before, and which, if I resolved to go on with, I might as well have stayed at home, and never have fatigued myself in the world as I had done; and I used often to say to myself, I could have done this as well in England, among my friends, as have gone five thousand miles off to do it among strangers and savages, in a wilderness, and at such a distance as never to hear from any part of the world that had the least knowledge of me.
Aldus beschouwde ik mijn toestand met bittere spijt. Ik had niemand met wien ik omging, dan nu en dan met mijn buurman, waarvan ik gesproken heb; geen anderen, dan handenarbeid te verrigten, en ik leefde, gelijk ik dikwijls zeide, als iemand, die alleen op een woest eiland geworpen is. Maar o, hoe behoorden alle menschen te bedenken, dat, zoo zij den toestand, waarin zij zich bevinden, met een veel rampzaliger gelijk stellen, de Hemel hen noodzaken kan hunnen tegenwoordigen daarvoor te verwisselen, en hun vroeger geluk, door de ondervinding te leeren erkennen ! En hoe regtvaardig was het, dat juist dat eenzame leven op een woest eiland mij te beurt viel, mij, die het zoo dikwijls vergeleken had bij het leven dat ik toen leidde, en in hetwelk ik, naar alle waarschijnlijkheid, met der tijd, rijkdom en schatten zou verworven hebben.
In this manner I used to look upon my condition with the utmost regret. I had nobody to converse with, but now and then this neighbour; no work to be done, but by the labour of my hands; and I used to say, I lived just like a man cast away upon some desolate island, that had nobody there but himself. But how just has it been—and how should all men reflect, that when they compare their present conditions with others that are worse, Heaven may oblige them to make the exchange, and be convinced of their former felicity by their experience—I say, how just has it been, that the truly solitary life I reflected on, in an island of mere desolation, should be my lot, who had so often unjustly compared it with the life which I then led, in which, had I continued, I had in all probability been exceeding prosperous and rich.
Ik had reeds eenige maatregelen genomen om mij te vestigen, voor mijn goede vriend, de kapitein, die mij op zee opgenomen had, weder afzeilde, want hij had drie maanden in lading gelegen. Ik sprak hem over het geld, dat ik in Londen achtergelaten had, en hij gaf mij dezen welgezinden en opregten raad: " Senhor Inglese (want zoo noemde hij mij altijd ) als gij mij brieven en een volmagt geven wilt, met last aan den persoon, die in Londen uw geld heeft, van dit naar Lissabon te zenden, aan zoodanige lieden als ik u zal opgeven, en in goederen, die in dit land aftrek hebben, dan zal ik u, als het God behaagt, deze bij mijne terugkomst medebrengen; maar daar alle zaken aan tegenspoeden onderhevig zijn, zou ik u raden slechts 100 [ £ ] Sterl., dat, gelijk gij zegt, de helft van uw kapitaal is, op te vragen, en deze eerst wagen. Zoo die goed overkomen, kunt gij het overige op gelijke wijze ontbieden, en zoo het verloren gaat, hebt gij de andere helft nog. "
I was in some degree settled in my measures for carrying on the plantation before my kind friend, the captain of the ship that took me up at sea, went back—for the ship remained there, in providing his lading and preparing for his voyage, nearly three months—when telling him what little stock I had left behind me in London, he gave me this friendly and sincere advice:—“Seignior Inglese,” says he (for so he always called me), “if you will give me letters, and a procuration in form to me, with orders to the person who has your money in London to send your effects to Lisbon, to such persons as I shall direct, and in such goods as are proper for this country, I will bring you the produce of them, God willing, at my return; but, since human affairs are all subject to changes and disasters, I would have you give orders but for one hundred pounds sterling, which, you say, is half your stock, and let the hazard be run for the first; so that, if it come safe, you may order the rest the same way, and, if it miscarry, you may have the other half to have recourse to for your supply.”
Dit was zulk een verstandige en vriendelijke raad, dat ik niet twijfelen kon, of hij was de beste dien ik volgen kon; ik maakte dus brieven aan de weduwe, wie ik mijn geld achtergelaten had, en eene volmagt voor den Portugeschen kapitein, volgens zijn verlangen, gereed.
This was so wholesome advice, and looked so friendly, that I could not but be convinced it was the best course I could take; so I accordingly prepared letters to the gentlewoman with whom I had left my money, and a procuration to the Portuguese captain, as he desired.
Ik schreef aan de weduwe al mijne avonturen, mijne vlugt; hoe ik den Portugeschen kapitein op zee ontmoet had; hoe menschlievend hij zich gedragen had, en wijders alle aanwijzingen omtrent de overzending mijner gelden. Toen de brave kapitein te Lissabon kwam, vond hij gelegenheid dit door eenige Engelsche kooplieden aldaar, te doen toekomen aan een koopman te Londen; waarop zij niet alleen het geld gaf, maar bovendien den Portugeschen kapitein een fraai geschenk overzond, voor zijne menschlievende handelwijze jegens mij.
I wrote the English captain’s widow a full account of all my adventures—my slavery, escape, and how I had met with the Portuguese captain at sea, the humanity of his behaviour, and what condition I was now in, with all other necessary directions for my supply; and when this honest captain came to Lisbon, he found means, by some of the English merchants there, to send over, not the order only, but a full account of my story to a merchant in London, who represented it effectually to her; whereupon she not only delivered the money, but out of her own pocket sent the Portugal captain a very handsome present for his humanity and charity to me.
De koopman te Londen besteedde deze 100 [ £ ] aan Engelsche goederen, gelijk de kapitein opgegeven had, en zond die naar Lissabon, vanwaar hij ze allen behouden in Brazilië bragt. Hieronder had hij buiten mijn weten, (want ik was te onervaren in mijne zaken om er aan te denken ) gezorgd voor alle soorten van ijzerwerk en gereedschappen, die mij op mijne plantaadje noodig waren, en waar ik groot nut van trok.
The merchant in London, vesting this hundred pounds in English goods, such as the captain had written for, sent them directly to him at Lisbon, and he brought them all safe to me to the Brazils; among which, without my direction (for I was too young in my business to think of them), he had taken care to have all sorts of tools, ironwork, and utensils necessary for my plantation, and which were of great use to me.
Toen deze lading aankwam, achtte ik mijne fortuin gemaakt. Ik was verrukt van vreugde er over; en mijn goede vriend de kapitein had de 5 [ £ ] Sterl., die de weduwe hem tot een geschenk had gezonden, besteed, om voor mij een dienstknecht, die zich voor zes jaren verbonden had, aan te schaffen; en hij wilde niets van mij aannemen dan een weinig tabak, omdat ik dien zelf geteeld had.
When this cargo arrived I thought my fortune made, for I was surprised with the joy of it; and my stood steward, the captain, had laid out the five pounds, which my friend had sent him for a present for himself, to purchase and bring me over a servant, under bond for six years’ service, and would not accept of any consideration, except a little tobacco, which I would have him accept, being of my own produce.
Dit was echter nog niet alles; daar al mijne goederen Engelsche manufacturen waren, zoo als lakens, wollen stoffen, baai, enz., en alles dingen, die hier te lande bijzonder geacht en van waarde waren, kon ik dezelve zeer voordeelig verkoopen, zoodat ik zeggen kan, dat ik meer dan vier malen de waarde van mijne eerste lading had. Nu was ik mijn armen buurman oneindig ver vooruit, in den staat mijner plantaadje bedoel ik, want ik kocht een negerslaaf, en schafte mij ook een Europeschen knecht aan, behalve dien, welken de kapitein mij van Lissabon had medegebragt.
Neither was this all; for my goods being all English manufacture, such as cloths, stuffs, baize, and things particularly valuable and desirable in the country, I found means to sell them to a very great advantage; so that I might say I had more than four times the value of my first cargo, and was now infinitely beyond my poor neighbour—I mean in the advancement of my plantation; for the first thing I did, I bought me a negro slave, and an European servant also—I mean another besides that which the captain brought me from Lisbon.
Gelijk echter misbruikte voorspoed dikwijls de oorzaak van onzen tegenspoed is, zoo ging het ook met mij. Het volgende jaar ging het met mijne plantaadje zeer goed; ik trok van mijn eigen grond vijftig groote rollen tabak, ieder van meer dan 100 [ lb = gewicht ], en deze vijftig rollen werden gepakt en bleven liggen, in afwachting, dat de vloot van Lissabon zou terugkomen. En daar nu mijne bezigheden en goederen vermeerderden, begon ik over allerlei ontwerpen, en ondernemingen boven mijn bereik, te broeden, gelijk inderdaad dikwijls de verstandigste kooplieden het hoofd op hol brengen.
But as abused prosperity is oftentimes made the very means of our greatest adversity, so it was with me. I went on the next year with great success in my plantation: I raised fifty great rolls of tobacco on my own ground, more than I had disposed of for necessaries among my neighbours; and these fifty rolls, being each of above a hundredweight, were well cured, and laid by against the return of the fleet from Lisbon: and now increasing in business and wealth, my head began to be full of projects and undertakings beyond my reach; such as are, indeed, often the ruin of the best heads in business. Had I continued in the station I was now in, I had room for all the happy things to have yet befallen me for which my father so earnestly recommended a quiet, retired life, and of which he had so sensibly described the middle station of life to be full of; but other things attended me, and I was still to be the wilful agent of all my own miseries; and particularly, to increase my fault, and double the reflections upon myself, which in my future sorrows I should have leisure to make, all these miscarriages were procured by my apparent obstinate adhering to my foolish inclination of wandering abroad, and pursuing that inclination, in contradiction to the clearest views of doing myself good in a fair and plain pursuit of those prospects, and those measures of life, which nature and Providence concurred to present me with, and to make my duty.
Zoo ik in den stand gebleven was, waarin ik mij nu bevond, had ik ruimschoots al dat geluk kunnen genieten, waarvoor mijn vader mij een stil, rustig leven aanried; en waarvan, gelijk hij zeide, de middelbare stand overvloeide. Doch andere gebeurtenissen wachtten mij, en ik moest op nieuw de bewerker van mijn eigen ongeluk zijn. Wat mijn misslag vermeerderde, en in het vervolg mijn berouw verdubbelde: al mijne ongevallen waren het gevolg van mijn halsstarrig aanhoudend verlangen, om de wereld rond te zwerven, en van het opvolgen dezer begeerte, in weerwil van de duidelijkste vooruitzigten van welvaart en geluk, die de Voorzienigheid mij schonk.
As I had once done thus in my breaking away from my parents, so I could not be content now, but I must go and leave the happy view I had of being a rich and thriving man in my new plantation, only to pursue a rash and immoderate desire of rising faster than the nature of the thing admitted; and thus I cast myself down again into the deepest gulf of human misery that ever man fell into, or perhaps could be consistent with life and a state of health in the world.
Om dit wel te verstaan, moet men onderstellen, dat ik thans vier jaren in Brazilië gewoond had, dat ik thans het plantaadjewerk vrij wel begon te verstaan, en vooruit te gaan in welvaart. Ik had niet alleen de taal geleerd, maar ook met mijne medeplanters bekendschap gemaakt, zoo wel als met de kooplieden van San Salvador, dat onze haven was. In mijne gesprekken had ik hun dikwijls verhaald van mijne twee reizen naar de kust van Guinea; van de wijze, waarop daar de slavenhandel gedreven werd, en hoe gemakkelijk het daar op de kust viel, voor beuzelingen, zoo als kralen, snuisterijen, messen, scharen, bijlen, spiegeltjes, niet alleen goudstof en olifantstanden, maar ook Negers in te ruilen, ten dienste van dit land.
To come, then, by the just degrees to the particulars of this part of my story. You may suppose, that having now lived almost four years in the Brazils, and beginning to thrive and prosper very well upon my plantation, I had not only learned the language, but had contracted acquaintance and friendship among my fellow-planters, as well as among the merchants at St. Salvador, which was our port; and that, in my discourses among them, I had frequently given them an account of my two voyages to the coast of Guinea: the manner of trading with the negroes there, and how easy it was to purchase upon the coast for trifles—such as beads, toys, knives, scissors, hatchets, bits of glass, and the like—not only gold-dust, Guinea grains, elephants’ teeth, &c., but negroes, for the service of the Brazils, in great numbers.
Zij luisterden altijd zeer oplettend naar mijne gesprekken hierover, maar vooral naar datgene, wat betrekking tot het koopen van Negers had, een handel, die toen daar weinig gedreven werd, om dat men er assientos of verlofbrieven van de koningen van Spanje en Portugal toe moest hebben, zoodat er weinig Negers, en deze zeer duur, gekocht werden.
They listened always very attentively to my discourses on these heads, but especially to that part which related to the buying of negroes, which was a trade at that time, not only not far entered into, but, as far as it was, had been carried on by assientos, or permission of the kings of Spain and Portugal, and engrossed in the public stock: so that few negroes were bought, and these excessively dear.
Op zekeren dag was ik met eenige kooplieden en planters van mijne kennis hierover aan het praten. Den volgenden morgen kwamen drie hunner bij mij, en zeiden, dat zij zeer ernstig over het gesprek van den vorigen avond hadden nagedacht, en mij thans een voorstel kwamen doen. Na mij geheimhouding afgevraagd te hebben, zeiden zij mij, dat zij lust hadden een schip naar de kust van Guinea uit te rusten. Alle drie hadden plantaadjen zoo wel als ik, en zij hadden aan niets meer behoefte dan aan werklieden. Zij konden geen slavenhandel drijven, omdat de Negers in het openbaar moesten verkocht worden; dus wilden zij slechts ééne reis doen, de Negers heimelijk aan wal brengen, en die onderling op hunne plantaadjen verdeelen. Kortom, de vraag was, of ik als hun supercargo aan boord wilde gaan, om dien handel op de kust te drijven; daarvoor boden zij mij een gelijk aandeel in de Negers aan, zonder dat ik tot de uitrusting iets behoefde bij te dragen.
It happened, being in company with some merchants and planters of my acquaintance, and talking of those things very earnestly, three of them came to me next morning, and told me they had been musing very much upon what I had discoursed with them of the last night, and they came to make a secret proposal to me; and, after enjoining me to secrecy, they told me that they had a mind to fit out a ship to go to Guinea; that they had all plantations as well as I, and were straitened for nothing so much as servants; that as it was a trade that could not be carried on, because they could not publicly sell the negroes when they came home, so they desired to make but one voyage, to bring the negroes on shore privately, and divide them among their own plantations; and, in a word, the question was whether I would go their supercargo in the ship, to manage the trading part upon the coast of Guinea; and they offered me that I should have my equal share of the negroes, without providing any part of the stock.
Dit, moet men bekennen, was een verleidelijk voorstel, zoo het gedaan ware aan iemand, die geen eigen plantaadje te besturen had, welke fraai op weg was om van belang te worden, en die reeds van waarde was. Voor mij echter, gevestigd als ik was, die nog slechts drie of vier jaren zoo behoefde voort te gaan, en de andere 100 [ £ ] Sterl. uit Engeland te ontbieden, en alsdan zeker 3 tot 4000 [ £ ] Sterl. waarde bezitten zou; voor mij was zulk eene reis de onverstandigste zaak die ik bedenken kon.
This was a fair proposal, it must be confessed, had it been made to any one that had not had a settlement and a plantation of his own to look after, which was in a fair way of coming to be very considerable, and with a good stock upon it; but for me, that was thus entered and established, and had nothing to do but to go on as I had begun, for three or four years more, and to have sent for the other hundred pounds from England; and who in that time, and with that little addition, could scarce have failed of being worth three or four thousand pounds sterling, and that increasing too—for me to think of such a voyage was the most preposterous thing that ever man in such circumstances could be guilty of.
Maar ik, die altijd geneigd was mij zelven te verderven, kon evenmin dit aanbod weêrstaan, als mijn eerste verlangen om in de wereld rond te zwerven, hetgeen mijn vader mij zoo welmeenend afgeraden had. Ik zeide hun, dat ik gaarne vertrekken wilde, als zij mij beloofden in mijne afwezigheid het opzigt over mijne plantaadje te houden, en ingeval mij een ongeluk overkwam, daarmede te handelen, gelijk ik hun zou opgeven. Dit namen zij aan, en verbonden zich hier schriftelijk toe. Ik maakte een testament, en beschikte over mijne plantaadje en goederen, ingeval ik mogt komen te overlijden. Ik stelde tot mijn eenigsten erfgenaam den kapitein aan, die mij het leven gered had, onder verpligting van de helft mijner roerende goederen voor zich te houden, doch de andere helft naar Engeland te voeren.
But I, that was born to be my own destroyer, could no more resist the offer than I could restrain my first rambling designs when my father’ good counsel was lost upon me. In a word, I told them I would go with all my heart, if they would undertake to look after my plantation in my absence, and would dispose of it to such as I should direct, if I miscarried. This they all engaged to do, and entered into writings or covenants to do so; and I made a formal will, disposing of my plantation and effects in case of my death, making the captain of the ship that had saved my life, as before, my universal heir, but obliging him to dispose of my effects as I had directed in my will; one half of the produce being to himself, and the other to be shipped to England.
Kortom, ik nam alle mogelijke voorzorgen, ter bewaring mijner bezittingen. Zoo ik half zoo veel zorg betoond had voor mijn waar belang, zou ik zeker nimmer zulk eene voorspoedige zaak vaarwel gezegd hebben, om eene zeereis, met al hare gevaren, te gaan doen, zonder te rekenen hoe veel reden ik had van ongelukken voor mij te verwachten.
In short, I took all possible caution to preserve my effects and to keep up my plantation. Had I used half as much prudence to have looked into my own interest, and have made a judgment of what I ought to have done and not to have done, I had certainly never gone away from so prosperous an undertaking, leaving all the probable views of a thriving circumstance, and gone upon a voyage to sea, attended with all its common hazards, to say nothing of the reasons I had to expect particular misfortunes to myself.
Maar ik werd door mijne verbeelding weggesleept, en gehoorzaamde deze blindelings, zonder naar mijn verstand te luisteren. Toen dus het schip uitgerust, de lading gereed en alles met mijne medereeders geschikt was, ging ik wederom te kwader ure, scheep, den 1sten September 1659, denzelfden dag waarop ik acht jaren geleden, mijne ouders te Hull verlaten had, om hun gezag te braveren en mijn eigen belang tegen te werken.
But I was hurried on, and obeyed blindly the dictates of my fancy rather than my reason; and, accordingly, the ship being fitted out, and the cargo furnished, and all things done, as by agreement, by my partners in the voyage, I went on board in an evil hour, the 1st September 1659, being the same day eight years that I went from my father and mother at Hull, in order to act the rebel to their authority, and the fool to my own interests.
Ons schip was van ongeveer 120 ton, en voerde veertien man, behalve den kapitein, zijn jongen en ik. Wij hadden slechts weinig lading, behalve de snuisterijen, die voor den handel met de Negers geschikt waren, zoo als glazen kralen, spiegeltjes en dergelijke.
Our ship was about one hundred and twenty tons burden, carried six guns and fourteen men, besides the master, his boy, and myself. We had on board no large cargo of goods, except of such toys as were fit for our trade with the negroes, such as beads, bits of glass, shells, and other trifles, especially little looking-glasses, knives, scissors, hatchets, and the like.
Denzelfden dag, dat ik aan boord kwam, gingen wij onder zeil, en hielden het noordwaarts langs onze eigene kust, met oogmerk naar de Afrikaansche kust over te steken, als wij op de hoogte van 10° of 12° N. breedte zouden gekomen zijn, een koers dien men toen gewoonlijk hield, naar ik geloof. Wij hadden goed weder, maar uiterst warm, tot wij op de hoogte van kaap St. Augustijn kwamen, waar wij zeewaarts hielden en koers stelden, alsof wij naar het eiland Fernand de Norouba bestemd waren, koers stellende N.O. ten N. In ongeveer twaalf dagen passeerden wij de linie, en waren naar ons laatste bestek op 7°, 22 ' N. breedte, toen een geweldige tornado of orkaan ons geheel buiten ons bestek bragt. Deze begon in het Z.O., liep toen naar het N.W. en zette zich eindelijk in het N.O., waaruit hij zoo verschrikkelijk blies, dat wij twaalf dagen lang voor top en takel dreven, waar het lot en de wind ons heen voerde; en gedurende deze twaalf dagen behoef ik niet te zeggen, dat ik alle dagen verwachtte te vergaan, en niemand aan boord dacht er het leven af te brengen.
The same day I went on board we set sail, standing away to the northward upon our own coast, with design to stretch over for the African coast when we came about ten or twelve degrees of northern latitude, which, it seems, was the manner of course in those days. We had very good weather, only excessively hot, all the way upon our own coast, till we came to the height of Cape St. Augustino; from whence, keeping further off at sea, we lost sight of land, and steered as if we were bound for the isle Fernando de Noronha, holding our course N.E. by N., and leaving those isles on the east. In this course we passed the line in about twelve days’ time, and were, by our last observation, in seven degrees twenty-two minutes northern latitude, when a violent tornado, or hurricane, took us quite out of our knowledge. It began from the south-east, came about to the north-west, and then settled in the north-east; from whence it blew in such a terrible manner, that for twelve days together we could do nothing but drive, and, scudding away before it, let it carry us whither fate and the fury of the winds directed; and, during these twelve days, I need not say that I expected every day to be swallowed up; nor, indeed, did any in the ship expect to save their lives.
Behalve dezen woedenden storm, hadden wij ook nog het ongeluk, een man aan de heete koorts te verliezen, en een man en een jongen werden over boord geslagen. Toen het weder op den twaalfden dag wat bedaarde, maakte de kapitein zijn bestek op, zoo goed als hij kon, en bevond, dat hij op ongeveer 11° N. breedte was, maar dat hij op 22° lengte bewesten kaap St. Augustijn was; zoodat hij berekende op de kust van Guiana of het noordergedeelte van Brazilië te zijn, tusschen de Amazonerivier en de Orenoko, gewoonlijk de Groote Rivier genaamd. Thans was de vraag welken koers te houden, want het schip was lek en zeer ontzet; en de kapitein was er voor regt naar de Brazilische kust terug te keeren.
In this distress we had, besides the terror of the storm, one of our men die of the calenture, and one man and the boy washed overboard. About the twelfth day, the weather abating a little, the master made an observation as well as he could, and found that he was in about eleven degrees north latitude, but that he was twenty-two degrees of longitude difference west from Cape St. Augustino; so that he found he was upon the coast of Guiana, or the north part of Brazil, beyond the river Amazon, toward that of the river Orinoco, commonly called the Great River; and began to consult with me what course he should take, for the ship was leaky, and very much disabled, and he was going directly back to the coast of Brazil.
Hier was ik stellig tegen; en toen wij bij het nazien der kaarten van de Amerikaansche kusten zagen, dat er geen ander bewoond eiland was, waar wij hulp konden verwachten, voor dat wij de Caraïben bereikten, besloten wij naar Barbados koers te stellen, hetwelk wij gemakkelijk in vijftien dagen zeilens hoopten te kunnen doen, als wij hooger in zee opwerkten, om den Mexikaanschen Golfstroom te vermijden. Het was ons onmogelijk zonder hulp onze reis naar de kust van Afrika voort te zetten.
I was positively against that; and looking over the charts of the sea-coast of America with him, we concluded there was no inhabited country for us to have recourse to till we came within the circle of the Caribbee Islands, and therefore resolved to stand away for Barbadoes; which, by keeping off at sea, to avoid the indraft of the Bay or Gulf of Mexico, we might easily perform, as we hoped, in about fifteen days’ sail; whereas we could not possibly make our voyage to the coast of Africa without some assistance both to our ship and to ourselves.
Ten dien einde veranderden wij van koers en stuurden N.W. ten W., ten einde een der Engelsche eilanden te bereiken. Maar onze reis was anders bepaald, want op 12°, 15 ' breedte gekomen, sloeg een tweede storm ons even geweldig westwaarts, en voerde ons buiten alle handelswegen van beschaafde volkeren. Zoo dus al ons leven op zee gespaard werd, hadden wij meer kans van door wilden vermoord te worden, dan ooit ons vaderland weder te zien.
With this design we changed our course, and steered away N.W. by W., in order to reach some of our English islands, where I hoped for relief. But our voyage was otherwise determined; for, being in the latitude of twelve degrees eighteen minutes, a second storm came upon us, which carried us away with the same impetuosity westward, and drove us so out of the way of all human commerce, that, had all our lives been saved as to the sea, we were rather in danger of being devoured by savages than ever returning to our own country.
In dezen nood, en terwijl de wind nog zeer hevig was, riep een van ons volk op een morgen: " Land ! " en naauwelijks waren wij uit de kajuit gekomen, in de hoop van te kunnen zien in wat hoek van de wereld wij waren, of het schip stiet op eene zandbank, en in een oogenblik sloeg de zee er zoo geweldig over heen, dat wij alle oogenblikken dachten te vergaan, en wij naar omlaag moesten gaan, om ons voor de golven te beschutten. Iemand, die zoo iets nimmer bijgewoond heeft, kan moeijelijk de heerschende ontsteltenis begrijpen.
In this distress, the wind still blowing very hard, one of our men early in the morning cried out, “Land!” and we had no sooner run out of the cabin to look out, in hopes of seeing whereabouts in the world we were, than the ship struck upon a sand, and in a moment her motion being so stopped, the sea broke over her in such a manner that we expected we should all have perished immediately; and we were immediately driven into our close quarters, to shelter us from the very foam and spray of the sea.
Wij wisten niet waar wij waren, noch op welk land wij geworpen waren; of het een eiland of vast land, bewoond of onbewoond was. Daar de wind nog hevig was, schoon het niet meer zoo geweldig stormde, konden wij niet hopen, dat het schip het langer dan eenige minuten kon houden, zonder verbrijzeld te worden, ten ware de wind, door een wonder, onmiddellijk omliep. Kortom, wij zagen elkander aan, en verwachtten elk oogenblik den dood; ons voorbereidende op den overgang in eene andere wereld, want in deze hadden wij weinig meer te verrigten. Onze eenigste hoop was, dat het schip nog heel bleef, en de kapitein opmerkte, dat de wind begon te gaan liggen. Maar al bedaarde de wind ook, dan bleef onze toestand toch vreesselijk. Ons schip zat zoo vast, dat wij niet hopen konden het weder vlot te krijgen, en wij moesten slechts denken, het lijf er af te brengen. Wij hadden de boot aan den spiegel hangen toen de storm begon, maar zij was eerst tegen het roer beschadigd en vervolgens door de zeeën verbrijzeld of weggeslagen; in een woord deze was voor ons verloren. Wij hadden nog wel eene boot op het dek, maar of wij die in zee konden brengen was twijfelachtig. Er was echter geen tijd tot beraad, want alle oogenblikken wachtten wij, dat het schip in stukken zou breken, en sommigen riepen, dat het al verbrijzeld was.
It is not easy for any one who has not been in the like condition to describe or conceive the consternation of men in such circumstances. We knew nothing where we were, or upon what land it was we were driven—whether an island or the main, whether inhabited or not inhabited. As the rage of the wind was still great, though rather less than at first, we could not so much as hope to have the ship hold many minutes without breaking into pieces, unless the winds, by a kind of miracle, should turn immediately about. In a word, we sat looking upon one another, and expecting death every moment, and every man, accordingly, preparing for another world; for there was little or nothing more for us to do in this. That which was our present comfort, and all the comfort we had, was that, contrary to our expectation, the ship did not break yet, and that the master said the wind began to abate. Now, though we thought that the wind did a little abate, yet the ship having thus struck upon the sand, and sticking too fast for us to expect her getting off, we were in a dreadful condition indeed, and had nothing to do but to think of saving our lives as well as we could. We had a boat at our stern just before the storm, but she was first staved by dashing against the ship’s rudder, and in the next place she broke away, and either sunk or was driven off to sea; so there was no hope from her. We had another boat on board, but how to get her off into the sea was a doubtful thing. However, there was no time to debate, for we fancied that the ship would break in pieces every minute, and some told us she was actually broken already.
In dezen nood sloeg de stuurman het eerst handen aan het werk, en bragt met hulp van het volk, de boot uit, en wij gingen allen er in, lieten de vanglijn los, en ons op Gods genade drijven, want de zee ging nog geweldig hoog op het strand. Wij zagen allen duidelijk in, dat de zee zoo hoog stond, dat de boot het niet houden kon en wij ontwijfelbaar moesten verdrinken.
In this distress the mate of our vessel laid hold of the boat, and with the help of the rest of the men got her slung over the ship’s side; and getting all into her, let go, and committed ourselves, being eleven in number, to God’s mercy and the wild sea; for though the storm was abated considerably, yet the sea ran dreadfully high upon the shore, and might be well called _den wild zee_, as the Dutch call the sea in a storm.
Zeil hadden wij niet, en hadden het toch ook niet kunnen gebruiken; dus roeiden wij naar het land, schoon met bezwaarde harten, als mannen, die hun doodvonnis te gemoet gingen, want wij allen wisten zeer goed, dat als wij digt bij het strand kwamen, de branding alsdan de boot in duizend stukken zou verbrijzelen. Wij bevalen Gode onze ziel, en terwijl de wind ons naar de kust dreef, verhaastten wij de beslissing van ons lot, door zoo hard wij konden naar den wal te roeijen. Hoe het strand was, klippen of zand, steil of effen wisten wij niet; de eenigste zweem van hoop die wij nog konden koesteren, was, dat wij bij geluk in eene baai of golf, of in den mond van eene of andere rivier komen mogten, waar wij door bijzonder toeval onze boot inbragten, of dat wij aan lager wal van het land en daardoor in stil water geraakten. Er was echter niets dat daarnaar geleek, maar toen wij digter bij het strand kwamen, zag het land er nog veel verschrikkelijker uit dan de zee. Na, naar gissing, ongeveer anderhalve mijl roeijens of liever drijvens, kwam eene geweldige zee achter ons aan rollen, en gaf ons duidelijk te kennen, dat dit onze genadeslag was. Zij sloeg met zoo veel geweld over ons heen, dat de boot dadelijk omsloeg, en ons zoo wel van de boot als van elkander scheidde, zoo dat wij naauwelijks konden uitroepen: " o, God ! " want wij waren in een oogenblik allen door de zee verzwolgen.
And now our case was very dismal indeed; for we all saw plainly that the sea went so high that the boat could not live, and that we should be inevitably drowned. As to making sail, we had none, nor if we had could we have done anything with it; so we worked at the oar towards the land, though with heavy hearts, like men going to execution; for we all knew that when the boat came near the shore she would be dashed in a thousand pieces by the breach of the sea. However, we committed our souls to God in the most earnest manner; and the wind driving us towards the shore, we hastened our destruction with our own hands, pulling as well as we could towards land. What the shore was, whether rock or sand, whether steep or shoal, we knew not. The only hope that could rationally give us the least shadow of expectation was, if we might find some bay or gulf, or the mouth of some river, where by great chance we might have run our boat in, or got under the lee of the land, and perhaps made smooth water. But there was nothing like this appeared; but as we made nearer and nearer the shore, the land looked more frightful than the sea. After we had rowed, or rather driven about a league and a half, as we reckoned it, a raging wave, mountain-like, came rolling astern of us, and plainly bade us expect the _coup de grâce_. It took us with such a fury, that it overset the boat at once; and separating us as well from the boat as from one another, gave us no time to say, “O God!” for we were all swallowed up in a moment.
Ik kan niet beschrijven welke verwarring van denkbeelden ik gevoelde, toen ik in het water zonk; want schoon ik zeer goed zwem, kon ik mij niet zoo uit de golven opheffen, dat ik adem kon halen, totdat de golf mij een groot eind naar den wal gedragen of liever geworpen hebbende, daar brak en terug liep, en mij op het land bijkans droog, maar half dood van het ingezwolgen water, achterliet. Ik had zoo veel tegenwoordigheid van geest, en kracht nog dat ik, ziende, dat ik digter bij het vaste land was dan ik verwachtte, op de been sprong en zoo snel ik kon, naar het land trachtte te loopen, voor eene andere golf mij inhaalde en weder wegrukte. Spoedig vond ik echter, dat dit onmogelijk was, want ik zag de zee achter mij aan komen opzetten, zoo hoog als een hooge heuvel, en verwoed als een vijand, waartegen ik niet opgewassen was. Mij schoot niet anders over dan mijn adem in te houden, en als ik kon mij boven water te houden, en zoo, door te zwemmen, mij zoo mogelijk naar de kust te laten brengen. Mijne grootste vrees was dat de zee, die mij op het strand sloeg, mij, als zij terug liep, weder in zee mogt slepen.
Nothing can describe the confusion of thought which I felt when I sank into the water; for though I swam very well, yet I could not deliver myself from the waves so as to draw breath, till that wave having driven me, or rather carried me, a vast way on towards the shore, and having spent itself, went back, and left me upon the land almost dry, but half dead with the water I took in. I had so much presence of mind, as well as breath left, that seeing myself nearer the mainland than I expected, I got upon my feet, and endeavoured to make on towards the land as fast as I could before another wave should return and take me up again; but I soon found it was impossible to avoid it; for I saw the sea come after me as high as a great hill, and as furious as an enemy, which I had no means or strength to contend with: my business was to hold my breath, and raise myself upon the water if I could; and so, by swimming, to preserve my breathing, and pilot myself towards the shore, if possible, my greatest concern now being that the sea, as it would carry me a great way towards the shore when it came on, might not carry me back again with it when it gave back towards the sea.
De eerste zee, die weder opkwam, ging omtrent twintig of dertig voet over mij heen, en ik gevoelde, dat ik met ontzettend geweld en snelheid naar het strand werd gedreven. Ik hield den adem in, en trachtte zoo veel ik kon vooruit te komen. Ik kon eindelijk niet langer den adem inhouden, toen ik gevoelde dat ik oprees, en mijn hoofd en handen boven het water uitkwamen. Dit duurde geen twee sekonden, maar gaf mij den tijd adem te halen. Wederom werd ik door het water overstelpt, maar niet zoo lang of ik kon het uithouden, en bemerkende, dat het water terugliep, zwom ik daar tegen in, en gevoelde weder grond. Nog een oogenblik stond ik stil om adem te halen, en tot ik van het water vrij was; toen zette ik het op een loopen, zoo snel ik kon naar het land. Maar ik kon de woede van eene volgende zee niet ontgaan, die weder achter mij aankwam, en nog twee malen werd ik door de golven opgeligt en als de vorige reizen voortgestuwd, want het strand was zeer vlak.
The wave that came upon me again buried me at once twenty or thirty feet deep in its own body, and I could feel myself carried with a mighty force and swiftness towards the shore—a very great way; but I held my breath, and assisted myself to swim still forward with all my might. I was ready to burst with holding my breath, when, as I felt myself rising up, so, to my immediate relief, I found my head and hands shoot out above the surface of the water; and though it was not two seconds of time that I could keep myself so, yet it relieved me greatly, gave me breath, and new courage. I was covered again with water a good while, but not so long but I held it out; and finding the water had spent itself, and began to return, I struck forward against the return of the waves, and felt ground again with my feet. I stood still a few moments to recover breath, and till the waters went from me, and then took to my heels and ran with what strength I had further towards the shore. But neither would this deliver me from the fury of the sea, which came pouring in after me again; and twice more I was lifted up by the waves and carried forward as before, the shore being very flat.
De laatste maal dat dit gebeurde was het bijkans noodlottig met mij afgeloopen; want nadat de zee mij, gelijk te voren, naar land had gesleept, wierp zij mij tegen eene klip, en dat met zoo veel geweld, dat ik bewusteloos nederzeeg. De stoot, dien ik op mijne zijde en borst ontving, benam mij den adem, en zoo de zee onmiddellijk terug gekomen ware, zou ik verstikt zijn in het water; maar voor dat dit gebeurde, was ik een weinig tot mij zelven gekomen, en ziende, dat de zee weder over mij heen zou slaan, besloot ik mij aan een stuk van de rots vast te houden, zoo mogelijk, tot de golf terug liep. Daar nu de golven zoo hoog niet meer liepen, omdat ik digt bij het land was, hield ik het staande tot de golf terug liep, en nam toen weder een loopje, dat mij zoo digt bij het strand bragt, dat de volgende golf, schoon die over mij heen sloeg, mij niet medesleepte, en toen bereikte ik, met nog een loopje, den vasten wal, waar ik, zeer tot mijne vreugde, de klippen van het strand overklom en op het gras ging zitten, gered uit het gevaar, en buiten bereik der golven.
The last time of these two had well-nigh been fatal to me, for the sea having hurried me along as before, landed me, or rather dashed me, against a piece of rock, and that with such force, that it left me senseless, and indeed helpless, as to my own deliverance; for the blow taking my side and breast, beat the breath as it were quite out of my body; and had it returned again immediately, I must have been strangled in the water; but I recovered a little before the return of the waves, and seeing I should be covered again with the water, I resolved to hold fast by a piece of the rock, and so to hold my breath, if possible, till the wave went back. Now, as the waves were not so high as at first, being nearer land, I held my hold till the wave abated, and then fetched another run, which brought me so near the shore that the next wave, though it went over me, yet did not so swallow me up as to carry me away; and the next run I took, I got to the mainland, where, to my great comfort, I clambered up the cliffs of the shore and sat me down upon the grass, free from danger and quite out of the reach of the water.
Ik was nu aan land en begon rond te zien en God voor mijn behoud te danken, in een geval waarin, eenige oogenblikken te voren, schier geene hoop op redding was. Ik geloof, dat het onmogelijk is de verrukking te schilderen, die men gevoelt als men zoo, als het ware uit het graf zelf gered wordt, en het verwondert mij thans niet meer, dat men gewoon is, als een ter dood veroordeelde genade ontvangt, tevens een heelmeester te zenden, om hem ader te laten zoodra hij het verneemt, ten einde de verrassing hem niet zou dooden.
I was now landed and safe on shore, and began to look up and thank God that my life was saved, in a case wherein there was some minutes before scarce any room to hope. I believe it is impossible to express, to the life, what the ecstasies and transports of the soul are, when it is so saved, as I may say, out of the very grave: and I do not wonder now at the custom, when a malefactor, who has the halter about his neck, is tied up, and just going to be turned off, and has a reprieve brought to him—I say, I do not wonder that they bring a surgeon with it, to let him blood that very moment they tell him of it, that the surprise may not drive the animal spirits from the heart and overwhelm him.
Ik liep het strand langs, met opgeheven handen, en geheel verloren in het denkbeeld van mijne redding, terwijl ik duizend gebaren en bewegingen maakte, als ik bedacht, dat al mijne makkers verdronken waren, en niemand gered was dan ik alleen; want ik zag van hen niets weder dan naderhand twee of drie hoeden, eene muts en twee schoenen, die niet bij elkander behoorden. Toen ik naar het gestrande schip zag, hetwelk zoo ver lag, dat ik het door het schuim en spatten der zee naauwelijks zien kon, stond ik op nieuw verbaasd hoe het mogelijk was, dat ik gered had kunnen worden !
“For sudden joys, like griefs, confound at first.” I walked about on the shore lifting up my hands, and my whole being, as I may say, wrapped up in a contemplation of my deliverance; making a thousand gestures and motions, which I cannot describe; reflecting upon all my comrades that were drowned, and that there should not be one soul saved but myself; for, as for them, I never saw them afterwards, or any sign of them, except three of their hats, one cap, and two shoes that were not fellows. I cast my eye to the stranded vessel, when, the breach and froth of the sea being so big, I could hardly see it, it lay so far of; and considered, Lord! how was it possible I could get on shore?
Na door deze overwegingen mij met het troostrijke gedeelte van mijn toestand bekend gemaakt te hebben, begon ik rond te zien, op welke soort van plaats ik was, en wat mij thans te doen stond. Spoedig ontdekte ik, dat ik eene vreesselijke bevrijding had gedaan, want ik was nat, had geene andere drooge kleederen, noch iets te eten of te drinken. Ik zag ook geen ander vooruitzigt dan om van honger te sterven, of door wilde beesten verscheurd te worden. Wat mij tevens niet weinig neêrslagtig maakte, was, dat ik geen wapen had om eenig beest tot mijn voedsel, te dooden, of om mij te verdedigen tegen hen, die mij welligt tot voedsel zouden begeeren. Ik had niets bij mij dan een mes, eene pijp en eenigen tabak in eene doos; dit was al mijn voorraad, hetgeen mij zoo beangst maakte, dat ik eene poos als buiten mijne zinnen was. Toen de avond viel, begon ik met een bezwaard hart te bedenken wat mijn lot zou zijn, als er in dit land verscheurende dieren waren; omdat deze altijd des nachts op roof uitgaan.
After I had solaced my mind with the comfortable part of my condition, I began to look round me, to see what kind of place I was in, and what was next to be done; and I soon found my comforts abate, and that, in a word, I had a dreadful deliverance; for I was wet, had no clothes to shift me, nor anything either to eat or drink to comfort me; neither did I see any prospect before me but that of perishing with hunger or being devoured by wild beasts; and that which was particularly afflicting to me was, that I had no weapon, either to hunt and kill any creature for my sustenance, or to defend myself against any other creature that might desire to kill me for theirs. In a word, I had nothing about me but a knife, a tobacco-pipe, and a little tobacco in a box. This was all my provisions; and this threw me into such terrible agonies of mind, that for a while I ran about like a madman. Night coming upon me, I began with a heavy heart to consider what would be my lot if there were any ravenous beasts in that country, as at night they always come abroad for their prey.
Het eenigste middel wat mij te binnen schoot, was op een digtbegroeiden boom te gaan zitten, eene soort van den, maar doornachtig, die digt bij mij stond en waarop ik besloot den geheelen nacht te blijven zitten, en den volgenden dag te overdenken welken dood ik zou sterven, want ik zag geene andere uitkomst voor mij. Ik liep een eind weegs van het strand af, om drinkbaar water te zoeken, dat ik gelukkig vond. Na gedronken, en voor den honger wat tabak in den mond genomen te hebben, klom ik in den boom, en na een korten stok tot mijne verdediging, daar af te hebben gesneden, viel ik, daar ik zeer vermoeid was, in slaap. Ik sliep zoo gerust, als weinigen in mijn toestand zouden gedaan hebben, en ik geloof, dat nimmer een slaap mij zoo verkwikt heeft.
All the remedy that offered to my thoughts at that time was to get up into a thick bushy tree like a fir, but thorny, which grew near me, and where I resolved to sit all night, and consider the next day what death I should die, for as yet I saw no prospect of life. I walked about a furlong from the shore, to see if I could find any fresh water to drink, which I did, to my great joy; and having drank, and put a little tobacco into my mouth to prevent hunger, I went to the tree, and getting up into it, endeavoured to place myself so that if I should sleep I might not fall. And having cut me a short stick, like a truncheon, for my defence, I took up my lodging; and having been excessively fatigued, I fell fast asleep, and slept as comfortably as, I believe, few could have done in my condition, and found myself more refreshed with it than, I think, I ever was on such an occasion.
CHAPTER IV—FIRST WEEKS ON THE ISLAND
Toen ik ontwaakte was het helder dag, fraai weder en de storm bedaard, zoodat de zee kalm was. Tot mijne verbazing zag ik, dat het schip des nachts, van de zandbank, waarop het lag, door den vloed vlot geraakt, en tot bij de klip gedreven was, waar ik, gelijk ik zeide, zoo tegen aan was geworpen. Daar het dus nu slechts eene (Eng. ) mijl van den wal aflag, wenschte ik, dat ik aan boord was, om ten minste eenige noodwendigheden voor mij te redden.
When I waked it was broad day, the weather clear, and the storm abated, so that the sea did not rage and swell as before. But that which surprised me most was, that the ship was lifted off in the night from the sand where she lay by the swelling of the tide, and was driven up almost as far as the rock which I at first mentioned, where I had been so bruised by the wave dashing me against it. This being within about a mile from the shore where I was, and the ship seeming to stand upright still, I wished myself on board, that at least I might save some necessary things for my use.
Toen ik mijne slaapplaats in den boom verliet, zag ik nogmaals in het rond, en het eerst wat ik bespeurde was de sloep, die ongeveer een half uur regts van mij, op het strand lag, waar de wind en de golven haar geworpen hadden. Ik ging in die rigting de kust langs, om bij haar te komen, maar trof een inham of kreek aan, die mij dit belette. Ik keerde dus terug, daar ik voor het oogenblik voornamelijk verlangde het schip te bereiken, waar ik eenig voedsel voor mij hoopte te vinden.
When I came down from my apartment in the tree, I looked about me again, and the first thing I found was the boat, which lay, as the wind and the sea had tossed her up, upon the land, about two miles on my right hand. I walked as far as I could upon the shore to have got to her; but found a neck or inlet of water between me and the boat which was about half a mile broad; so I came back for the present, being more intent upon getting at the ship, where I hoped to find something for my present subsistence.
Kort na den middag werd de zee zeer kalm, en het getij liep zoo laag, dat ik het schip tot op een vierde mijl kon bereiken. Hier vond ik nieuwe reden tot droefheid; want ik zag duidelijk, dat, zoo wij allen aan boord gebleven waren, wij gered zouden geweest zijn; althans hadden wij allen behouden aan den wal kunnen komen; en mij had het ongeluk niet getroffen van allen troost en alle gezelschap beroofd te zijn, gelijk thans het geval was. Deze gedachte perste mij de tranen uit de oogen, maar deze baatten mij weinig, en ik besloot zoo mogelijk het schip te bereiken. Ik ontkleedde mij, want het was smoor heet, en ging te water; maar toen ik het schip bereikte, wist ik niet hoe ik aan boord zou komen. Het lag hoog en droog, en ik zag niets dat ik grijpen kon. Twee maal zwom ik er omheen, en de derde maal ontdekte ik een dun touw, dat over de fokkerusten hing, zoo laag, dat ik het met moeite kon bereiken, en met behulp er van op het voorschip komen. Hier zag ik, dat het schip gebarsten was en vrij wat water in het ruim had; maar het lag zoo op eene bank van hard zand of liever aarde, dat het van achteren hoog op de bank, en met den kop bijkans in het water lag; hierdoor was het geheele achterschip heel, en al wat daar was, droog gebleven. Mijne eerste zorg was te onderzoeken wat beschadigd en wat goed gebleven was, gelijk men wel gelooven zal. Ik vond, dat al de provisie droog en goed gebleven was, en daar ik uitgehongerd was, vulde ik mijne zakken met beschuit, en at die op, terwijl ik naar andere dingen rondzag, want ik had geen tijd te verliezen. Ik vond ook wat rum in de groote kajuit, en nam eene goede teug, die ik wel noodig had, om mij kracht te geven tot al wat ik nog te doen had.
A little after noon I found the sea very calm, and the tide ebbed so far out that I could come within a quarter of a mile of the ship. And here I found a fresh renewing of my grief; for I saw evidently that if we had kept on board we had been all safe—that is to say, we had all got safe on shore, and I had not been so miserable as to be left entirety destitute of all comfort and company as I now was. This forced tears to my eyes again; but as there was little relief in that, I resolved, if possible, to get to the ship; so I pulled off my clothes—for the weather was hot to extremity—and took the water. But when I came to the ship my difficulty was still greater to know how to get on board; for, as she lay aground, and high out of the water, there was nothing within my reach to lay hold of. I swam round her twice, and the second time I spied a small piece of rope, which I wondered I did not see at first, hung down by the fore-chains so low, as that with great difficulty I got hold of it, and by the help of that rope I got up into the forecastle of the ship. Here I found that the ship was bulged, and had a great deal of water in her hold, but that she lay so on the side of a bank of hard sand, or, rather earth, that her stern lay lifted up upon the bank, and her head low, almost to the water. By this means all her quarter was free, and all that was in that part was dry; for you may be sure my first work was to search, and to see what was spoiled and what was free. And, first, I found that all the ship’s provisions were dry and untouched by the water, and being very well disposed to eat, I went to the bread room and filled my pockets with biscuit, and ate it as I went about other things, for I had no time to lose. I also found some rum in the great cabin, of which I took a large dram, and which I had, indeed, need enough of to spirit me for what was before me. Now I wanted nothing but a boat to furnish myself with many things which I foresaw would be very necessary to me.
Nu had ik slechts eene boot noodig, om mij van vele dingen te voorzien, die ik voorzag, dat mij van veel nut zouden zijn. Stil te zitten en te wenschen naar wat ik niet had, baatte mij echter weinig, en de nood scherpte mijn vernuft. Wij hadden verscheidene waarlooze rondhouten, twee of drie marsstengen, en een paar waarlooze marszera's aan boord. Ik besloot deze te gebruiken, en werkte er zooveel over boord als hare zwaarte dit toeliet, na aan ieder een touw gebonden te hebben, voor het wegdrijven. Nadat dit gedaan was, ging ik over boord, trok ze naar mij toe, en bond er zoo goed ik kon vier van aan beide einden vast, in den vorm van een vlot, en na er twee of drie korte planken kruiselings over gelegd te hebben, vond ik, dat ik er vrij wel over loopen kon, maar dat het niet veel zwaarte dragen kon, omdat de stukken hout te ligt waren, dus ging ik aan het werk, en zaagde met des timmermans zaag, een waarlooze steng in drieën, en maakte deze stukken aan mijn vlot vast, met veel arbeid en moeite, maar de hoop, mij van vele noodwendigheden te voorzien, deed mij boven mijn vermogen werken.
It was in vain to sit still and wish for what was not to be had; and this extremity roused my application. We had several spare yards, and two or three large spars of wood, and a spare topmast or two in the ship; I resolved to fall to work with these, and I flung as many of them overboard as I could manage for their weight, tying every one with a rope, that they might not drive away. When this was done I went down the ship’s side, and pulling them to me, I tied four of them together at both ends as well as I could, in the form of a raft, and laying two or three short pieces of plank upon them crossways, I found I could walk upon it very well, but that it was not able to bear any great weight, the pieces being too light. So I went to work, and with a carpenter’s saw I cut a spare topmast into three lengths, and added them to my raft, with a great deal of labour and pains. But the hope of furnishing myself with necessaries encouraged me to go beyond what I should have been able to have done upon another occasion.
Thans was mijn vlot sterk genoeg, om eene tamelijke zwaarte te dragen. Het voornaamste was thans te weten wat ik er op laden zou, en hoe ik, hetgeen er op lag, voor de branding zou bewaren, doch hierover bedacht ik mij niet lang. Ik legde er eerst al de planken op, die ik bekomen kon, en na wel overwogen te hebben, wat ik het meest noodig had, maakte ik drie matrozenkisten ledig, en streek die op het vlot. De eerste vulde ik met eetwaren, te weten brood, rijst, drie Hollandsche kazen, vijf stukken gedroogd geitenvleesch, dat wij veel aten, en een klein weinig Europeesch koorn, dat wij voor eenig gevogelte aan boord hadden genomen, hetgeen echter reeds geslagt was. Er was eenige garst en tarwe onder elkander aan boord geweest, maar tot mijne spijt vond ik, dat de ratten het alles opgegeten of oneetbaar gemaakt hadden. Ik vond verscheidene flesschenkelders van den kapitein met sterken drank, en in het geheel ongeveer vijf of zes gallons arak; deze plaatste ik los op het vlot, daar ik ze niet in de kist kon bergen. Toen ik hiermede bezig was, begon de vloed door te komen, en ik had het verdriet van mijn buis, hemd en vest, die ik aan het strand gelegd had, te zien wegdrijven. Mijn linnen broek en kousen had ik aangehouden, toen ik naar het schip zwom. Dit deed mij echter naar kleederen zoeken, die ik genoeg vond; maar waarvan ik geen meer medenam, dan ik oogenblikkelijk noodig had, want ik had andere dingen op het oog; en in de eerste plaats, gereedschap om mede te werken. Na lang zoeken vond ik de timmermanskist, dat inderdaad een belangrijke vond voor mij was, en toen van meer waarde voor mij dan eene scheepslading goud. Ik bragt die geheel op mijn vlot, zonder mij den tijd te gunnen van na te zien wat er in was, want dit wist ik over het geheel wel.
My raft was now strong enough to bear any reasonable weight. My next care was what to load it with, and how to preserve what I laid upon it from the surf of the sea; but I was not long considering this. I first laid all the planks or boards upon it that I could get, and having considered well what I most wanted, I got three of the seamen’s chests, which I had broken open, and emptied, and lowered them down upon my raft; the first of these I filled with provisions—viz. bread, rice, three Dutch cheeses, five pieces of dried goat’s flesh (which we lived much upon), and a little remainder of European corn, which had been laid by for some fowls which we brought to sea with us, but the fowls were killed. There had been some barley and wheat together; but, to my great disappointment, I found afterwards that the rats had eaten or spoiled it all. As for liquors, I found several, cases of bottles belonging to our skipper, in which were some cordial waters; and, in all, about five or six gallons of rack. These I stowed by themselves, there being no need to put them into the chest, nor any room for them. While I was doing this, I found the tide begin to flow, though very calm; and I had the mortification to see my coat, shirt, and waistcoat, which I had left on the shore, upon the sand, swim away. As for my breeches, which were only linen, and open-kneed, I swam on board in them and my stockings. However, this set me on rummaging for clothes, of which I found enough, but took no more than I wanted for present use, for I had others things which my eye was more upon—as, first, tools to work with on shore. And it was after long searching that I found out the carpenter’s chest, which was, indeed, a very useful prize to me, and much more valuable than a shipload of gold would have been at that time. I got it down to my raft, whole as it was, without losing time to look into it, for I knew in general what it contained.
Thans was mijne zorg voor wapens en kruid en lood. Er waren in de kajuit twee zeer goede jagtgeweren en twee pistolen; deze nam ik eerst met eenige kruidhorens, en een zakje met kogels. Ik wist, dat er drie vaatjes kruid aan boord waren, maar niet waar de konstapel ze gestuwd had. Na veel zoekens vond ik ze echter; twee waren droog en goed gebleven, het derde was vochtig; deze twee bragt ik met de wapens op het vlot. En nu begreep ik vrij goed geladen te zijn, en begon er aan te denken, hoe ik mijne lading aan wal zou brengen, daar ik zeilen, riemen, noch roer had, en het minste aanwakkeren van den wind al mijne zeemanschap zou teleurgesteld hebben.
My next care was for some ammunition and arms. There were two very good fowling-pieces in the great cabin, and two pistols. These I secured first, with some powder-horns and a small bag of shot, and two old rusty swords. I knew there were three barrels of powder in the ship, but knew not where our gunner had stowed them; but with much search I found them, two of them dry and good, the third had taken water. Those two I got to my raft with the arms. And now I thought myself pretty well freighted, and began to think how I should get to shore with them, having neither sail, oar, nor rudder; and the least capful of wind would have overset all my navigation.
Drie dingen moedigden mij aan; eerstens was de zee volkomen kalm; ten tweede dreef het getij naar het strand en eindelijk was de weinige wind die er was, regt op de kust aan. Na dus twee of drie gebroken riemen van de boot, en behalve mijne kist met gereedschappen, nog twee zagen, eene bijl en een hamer gevonden te hebben, stak ik met mijne lading af. Eene mijl ongeveer ging alles goed; alleen bespeurde ik, dat ik een weinig zijwaarts afdreef van de plaats, waar ik eerst aan land gekomen was, zoodat ik bemerkte, dat daar eenige strooming in het water was, wat mij hoop gaf, daar eene kreek of rivier te zullen vinden, die mij als eene haven kon dienen, om mijne lading aan wal te brengen.
I had three encouragements—1st, a smooth, calm sea; 2ndly, the tide rising, and setting in to the shore; 3rdly, what little wind there was blew me towards the land. And thus, having found two or three broken oars belonging to the boat—and, besides the tools which were in the chest, I found two saws, an axe, and a hammer; with this cargo I put to sea. For a mile or thereabouts my raft went very well, only that I found it drive a little distant from the place where I had landed before; by which I perceived that there was some indraft of the water, and consequently I hoped to find some creek or river there, which I might make use of as a port to get to land with my cargo.
Het was zoo als ik gedacht had; voor mij lag een kleine inham, waar eene sterke strooming inliep; dus stuurde ik mijn vlot zoo goed ik kon, om het midden van den stroom te houden. Hier had ik bijkans ten tweeden male schipbreuk geleden, hetgeen mij het hart zou gebroken hebben. Daar ik niets van de kust wist, geraakte mijn vlot aan het eene einde op eene zandbank vast, en daar het andere einde vlot was, scheelde het weinig, of al mijne lading was naar dien kant gerold, die vlot was, en zoo in het water gevallen. Ik deed mijn uiterste best, door met mijn rug de kisten tegen te houden, alles op zijne plaats te doen blijven; maar al mijne kracht was niet voldoende om het vlot af te duwen; ook durfde ik niet van houding veranderen, maar stond bijkans een halfuur op die wijze tegen te houden. Gedurende dien tijd maakte de vloed het vlot allengs meer gelijk, en kort daarop, daar het water nog rees, was ik weder vlot, en duwde mijn vlot af met den riem, dien ik had, in het kanaal. Toen ik daar hooger op kwam, bevond ik mij eindelijk in den mond van eene kleine rivier, met land aan weerszijden, en waar het getij zeer sterk liep.
As I imagined, so it was. There appeared before me a little opening of the land, and I found a strong current of the tide set into it; so I guided my raft as well as I could, to keep in the middle of the stream. But here I had like to have suffered a second shipwreck, which, if I had, I think verily would have broken my heart; for, knowing nothing of the coast, my raft ran aground at one end of it upon a shoal, and not being aground at the other end, it wanted but a little that all my cargo had slipped off towards the end that was afloat, and to fallen into the water. I did my utmost, by setting my back against the chests, to keep them in their places, but could not thrust off the raft with all my strength; neither durst I stir from the posture I was in; but holding up the chests with all my might, I stood in that manner near half-an-hour, in which time the rising of the water brought me a little more upon a level; and a little after, the water still-rising, my raft floated again, and I thrust her off with the oar I had into the channel, and then driving up higher, I at length found myself in the mouth of a little river, with land on both sides, and a strong current of tide running up. I looked on both sides for a proper place to get to shore, for I was not willing to be driven too high up the river: hoping in time to see some ships at sea, and therefore resolved to place myself as near the coast as I could.
Eindelijk bespeurde ik een kleinen inham aan de regterzijde, en bragt met veel moeite en arbeid mijn vlot daarheen, en kwam er op het laatst zoo nabij, dat ik met mijn riem den grond bereiken kon, en toen stuurde ik erbinnen. Hier was bijkans weder al mijne lading in zee gevallen, want het strand liep hier met zulk eene steile helling, dat ik nergens kon naderen, of het eene einde van het vlot zou als het aan den wal stiet, zoo hoog en het andere einde zoo laag liggen, dat de lading op nieuw groot gevaar moest loopen. Al wat ik doen kon, was te wachten, tot dat het getij op zijn hoogst was, terwijl ik met mijn riem mij nabij den wal hield, en digt bij eene streek vlakken grond, die ik verwachtte, dat het water bedekken zou, gelijk ook het geval was. Zoodra ik water genoeg vond (want mijn vlot had bijkans een voet diepgang, ) bragt ik het boven dien vlakken grond, en zette het daar vast door mijne twee gebroken riemen in den grond te steken, aan weerszijden een, en zoo bleef ik liggen, tot het water begon af te loopen, en mij en mijne lading droog op het strand liet.
At length I spied a little cove on the right shore of the creek, to which with great pain and difficulty I guided my raft, and at last got so near that, reaching ground with my oar, I could thrust her directly in. But here I had like to have dipped all my cargo into the sea again; for that shore lying pretty steep—that is to say sloping—there was no place to land, but where one end of my float, if it ran on shore, would lie so high, and the other sink lower, as before, that it would endanger my cargo again. All that I could do was to wait till the tide was at the highest, keeping the raft with my oar like an anchor, to hold the side of it fast to the shore, near a flat piece of ground, which I expected the water would flow over; and so it did. As soon as I found water enough—for my raft drew about a foot of water—I thrust her upon that flat piece of ground, and there fastened or moored her, by sticking my two broken oars into the ground, one on one side near one end, and one on the other side near the other end; and thus I lay till the water ebbed away, and left my raft and all my cargo safe on shore.
Mijn eerste werk was thans het land te bezien, en eene geschikte plaats te zoeken, waar ik wonen kon, en mijne goederen tegen alle mogelijke ongevallen beveiligen. Waar ik was, wist ik echter niet, of op vast land of op een eiland, in een bewoond of onbewoond land, met of zonder wilde dieren. Geene mijl van mij af was een heuvel, die zeer steil en hoog opliep, en mij toescheen eene reeks van heuvelen, die noordwaarts zich uitstrekten, te overzien. Ik nam een der jagtgeweren, eene pistool en een kruidhoorn, en aldus gewapend ging ik naar den top des heuvels op ontdekking uit. Toen ik dien met veel moeite en arbeid bereikt had, zag ik dadelijk mijn lot; namelijk, dat ik op een eiland was, overal door de zee omringd, zonder land in het gezigt, behalve zeer in de verte eenige klippen, en twee eilanden, kleiner dan dit, die drie mijlen ongeveer westwaarts van mij lagen.
My next work was to view the country, and seek a proper place for my habitation, and where to stow my goods to secure them from whatever might happen. Where I was, I yet knew not; whether on the continent or on an island; whether inhabited or not inhabited; whether in danger of wild beasts or not. There was a hill not above a mile from me, which rose up very steep and high, and which seemed to overtop some other hills, which lay as in a ridge from it northward. I took out one of the fowling-pieces, and one of the pistols, and a horn of powder; and thus armed, I travelled for discovery up to the top of that hill, where, after I had with great labour and difficulty got to the top, I saw my fate, to my great affliction—viz. that I was in an island environed every way with the sea: no land to be seen except some rocks, which lay a great way off; and two small islands, less than this, which lay about three leagues to the west.
Ik zag tevens, dat het eiland, waarop ik mij bevond, woest, en gelijk ik met grond vermoedde, onbewoond was, ten ware van wilde dieren, waarvan ik echter geenerlei spoor zag. Ik zag eene menigte van vogels, wier soort ik niet kende, en waarvan ik niet wist of hun vleesch eetbaar was of niet. Toen ik terugkeerde, schoot ik een grooten vogel, dien ik op een boom aan den zoom van een groot bosch zag zitten. Ik geloof, dat het het eerste schot was, dat daar, sedert de schepping, gevallen was. Naauwelijks had ik gevuurd, of uit alle deelen van het bosch rees eene ontzettende menigte vogels van allerlei soort op, die ieder hun eigenaardig geschreeuw en gekrijsch aanhieven; doch geen was er onder, die ik kende. Dien ik gedood had, hield ik voor eene soort van havik, naar zijne vederen en bek te oordeelen, echter waren zijne klaauwen niet buitengewoon; zijn vleesch was taai en oneetbaar.
I found also that the island I was in was barren, and, as I saw good reason to believe, uninhabited except by wild beasts, of whom, however, I saw none. Yet I saw abundance of fowls, but knew not their kinds; neither when I killed them could I tell what was fit for food, and what not. At my coming back, I shot at a great bird which I saw sitting upon a tree on the side of a great wood. I believe it was the first gun that had been fired there since the creation of the world. I had no sooner fired, than from all parts of the wood there arose an innumerable number of fowls, of many sorts, making a confused screaming and crying, and every one according to his usual note, but not one of them of any kind that I knew. As for the creature I killed, I took it to be a kind of hawk, its colour and beak resembling it, but it had no talons or claws more than common. Its flesh was carrion, and fit for nothing.
Ik hield mij vooreerst met deze ontdekking tevreden, ging naar mijn vlot terug, en ging aan het werk, om mijne lading aan land te brengen, dat mij het overige van den dag bezig hield. Waar ik mijn nachtverblijf kiezen zou, wist ik niet; ik was bevreesd, om op den grond te gaan liggen, niet wetende, of een wild dier mij verscheuren zou. Naderhand vond ik echter, dat ik hiervoor geene vrees behoefde te hebben. Zoo goed ik kon maakte ik echter eene verschansing van de kisten en planken, die ik aan wal had gebragt, en vormde daarvan eene soort van hut, voor dien nacht. Ik zag nog niet in, hoe ik mij van voedsel zou voorzien, behalve, dat ik twee of drie dieren, naar hazen gelijkende, uit het bosch had zien loopen, toen ik den vogel schoot.
Contented with this discovery, I came back to my raft, and fell to work to bring my cargo on shore, which took me up the rest of that day. What to do with myself at night I knew not, nor indeed where to rest, for I was afraid to lie down on the ground, not knowing but some wild beast might devour me, though, as I afterwards found, there was really no need for those fears. However, as well as I could, I barricaded myself round with the chest and boards that I had brought on shore, and made a kind of hut for that night’s lodging. As for food, I yet saw not which way to supply myself, except that I had seen two or three creatures like hares run out of the wood where I shot the fowl.
Ik begon nu te bedenken, dat ik nog veel uit het schip zou kunnen halen, wat mij nuttig kon zijn; vooral eenig touwwerk en zeilen, en wat mij maar van dienst zou kunnen zijn. Ik besloot dus, zoo mogelijk nog eene reis naar het schip te doen, en daar ik wist, dat de eerste opkomende storm het noodwendig verbrijzelen moest, besloot ik mij nergens mede bezig te houden, voor ik al wat ik kon uit het schip had gehaald. Ik belegde toen scheepsraad, dat wil zeggen in mijne gedachten, of ik zou trachten met het vlot terug te gaan, maar dit achtte ik onuitvoerlijk; dus besloot ik, even als te voren, bij laag water te gaan, gelijk ik deed, alleen een gestreept hemd en een linnen broek aanhoudende.
I now began to consider that I might yet get a great many things out of the ship which would be useful to me, and particularly some of the rigging and sails, and such other things as might come to land; and I resolved to make another voyage on board the vessel, if possible. And as I knew that the first storm that blew must necessarily break her all in pieces, I resolved to set all other things apart till I had got everything out of the ship that I could get. Then I called a council—that is to say in my thoughts—whether I should take back the raft; but this appeared impracticable: so I resolved to go as before, when the tide was down; and I did so, only that I stripped before I went from my hut, having nothing on but my chequered shirt, a pair of linen drawers, and a pair of pumps on my feet.
Ik kwam gelijk te voren aan boord, en maakte een vlot, doch door de ondervinding van het eerste geleerd, maakte ik dit niet zoo onhandelbaar, en belaadde het zoo zwaar niet. Thans bragt ik verscheidene allernuttigste dingen voor mij mede; eerstelijk vond ik twee of drie zakken spijkers, een groote boor, een vijfentwintig bijlen, en bovenal, een zoo allernuttigst werktuig, een slijpsteen. Dit alles borg ik, met verscheidene dingen van den konstapel, twee of drie koevoeten, twee vaatjes met geweerkogels, zeven geweren en een jagtroer, met nog eenig buskruid, een grooten zak met hagel en een groote rol lood; maar deze laatste was te zwaar, en kon ik niet over boord hijschen. Behalve dit nam ik al de kleederen mede, die ik vinden kon, en een waarloos voormarszeil, eene hangmat en eenig beddegoed, en hiermede belaadde ik mijn tweede vlot, en bragt alles, tot mijn groot genoegen, behouden aan land.
I got on board the ship as before, and prepared a second raft; and, having had experience of the first, I neither made this so unwieldy, nor loaded it so hard, but yet I brought away several things very useful to me; as first, in the carpenters stores I found two or three bags full of nails and spikes, a great screw-jack, a dozen or two of hatchets, and, above all, that most useful thing called a grindstone. All these I secured, together with several things belonging to the gunner, particularly two or three iron crows, and two barrels of musket bullets, seven muskets, another fowling-piece, with some small quantity of powder more; a large bagful of small shot, and a great roll of sheet-lead; but this last was so heavy, I could not hoist it up to get it over the ship’s side. Besides these things, I took all the men’s clothes that I could find, and a spare fore-topsail, a hammock, and some bedding; and with this I loaded my second raft, and brought them all safe on shore, to my very great comfort.
Ik was gedurende mijne afwezigheid van het land eenigzins bevreesd, dat althans mijne mondbehoeften zouden weggeroofd zijn, maar toen ik terugkwam, vond ik geen spoor van eenig bezoek, behalve eene soort van wilde kat, die op eene der kisten zat, en bij mijne aankomst een eind weegs wegliep, en toen stilstond. Zij zat zeer bedaard en gerust, en zag mij stijf aan, alsof zij wel lust had, nader kennis met mij te maken. Ik legde een geweer op haar aan, maar daar zij hiervan niets begreep, bleef zij zeer bedaard zitten; daarop wierp ik haar een stuk beschuit toe, waarmede ik echter niet zeer mild was, want mijn voorraad was niet groot. Echter gaf ik haar een stukje, gelijk ik zeide, en zij ging er naar toe, berook het, en at het op, en scheen naar meer te verlangen; maar ik bedankte er voor en kon niet meer missen, dus ging zij heen.
I was under some apprehension, during my absence from the land, that at least my provisions might be devoured on shore: but when I came back I found no sign of any visitor; only there sat a creature like a wild cat upon one of the chests, which, when I came towards it, ran away a little distance, and then stood still. She sat very composed and unconcerned, and looked full in my face, as if she had a mind to be acquainted with me. I presented my gun at her, but, as she did not understand it, she was perfectly unconcerned at it, nor did she offer to stir away; upon which I tossed her a bit of biscuit, though by the way, I was not very free of it, for my store was not great: however, I spared her a bit, I say, and she went to it, smelled at it, and ate it, and looked (as if pleased) for more; but I thanked her, and could spare no more: so she marched off.
Na mijne tweede lading aan land gebragt te hebben, schoon ik verpligt was de kruidvaatjes open te slaan, en bij gedeelten te ledigen, want zij waren in hun geheel te zwaar, ging ik aan het werk, om van de zeilen, en eenige staken, die ik daarvoor gekapt had, eene kleine tent te maken, en in deze tent bragt ik alles wat ik wist, dat door regen of zon bederven kon, en al de ledige kisten en vaten stapelde ik in een kring rondom de tent, om die te versterken tegen eenigen onverhoedschen aanval van menschen of beesten. Toen ik dit gedaan had, sloot ik den ingang der tent met eenige planken van binnen, en eene overeind staande ledige kist van buiten, legde een bed op den grond, mijne twee pistolen aan het hoofdeinde, en mijn geweer aan mijne zijde. Hierop ging ik voor de eerste maal naar bed en sliep zeer gerust den geheelen nacht, daar ik zeer vermoeid en uitgeput was, want ik had den vorigen nacht zeer weinig geslapen, en den geheelen dag hard gewerkt, om al die zaken van het schip te halen, en aan land te brengen.
Having got my second cargo on shore—though I was fain to open the barrels of powder, and bring them by parcels, for they were too heavy, being large casks—I went to work to make me a little tent with the sail and some poles which I cut for that purpose: and into this tent I brought everything that I knew would spoil either with rain or sun; and I piled all the empty chests and casks up in a circle round the tent, to fortify it from any sudden attempt, either from man or beast. When I had done this, I blocked up the door of the tent with some boards within, and an empty chest set up on end without; and spreading one of the beds upon the ground, laying my two pistols just at my head, and my gun at length by me, I went to bed for the first time, and slept very quietly all night, for I was very weary and heavy; for the night before I had slept little, and had laboured very hard all day to fetch all those things from the ship, and to get them on shore.
Ik had nu het grootste magazijn van allerlei voorraad, dat ooit geloof ik, voor één mensch was neergelegd; maar ik was nog niet voldaan, want zoo lang het schip in dier voege bleef zitten, achtte ik het raadzaam er alles uit te halen wat ik kon; dus ging ik elken dag met laag water naar boord, en bragt telkens het een of ander mede. Vooral de derde maal toen ik ging, nam ik zooveel touwwerk mede als ik kon, en zooveel dun touw en garen als ik vinden kon, benevens een waarloos stuk zeildoek, dat medegenomen was, om de zeilen te herstellen, en het vat vochtig buskruid. Kortom ik bragt al de zeilen er af, hoewel ik genoodzaakt was ze in stukken te snijden, en zooveel te gelijk mede te nemen als ik kon; want ik kon ze niet als zeilen, maar alleen het doek gebruiken.
I had the biggest magazine of all kinds now that ever was laid up, I believe, for one man: but I was not satisfied still, for while the ship sat upright in that posture, I thought I ought to get everything out of her that I could; so every day at low water I went on board, and brought away something or other; but particularly the third time I went I brought away as much of the rigging as I could, as also all the small ropes and rope-twine I could get, with a piece of spare canvas, which was to mend the sails upon occasion, and the barrel of wet gunpowder. In a word, I brought away all the sails, first and last; only that I was fain to cut them in pieces, and bring as much at a time as I could, for they were no more useful to be sails, but as mere canvas only.
Niet minder aangenaam was het mij, dat ik het laatst van alles, nadat ik vijf of zes reizen gedaan had, en dacht niets meer van het schip te kunnen bekomen, wat der moeite waardig was, nog vond een groot vat met beschuit, drie vaatjes rum of sterken drank, een kistje met suiker en een vat met best meel. Dit was eene aangename verrassing voor mij, omdat ik niet verwachtte andere mondbehoeften aan te treffen, dan die door het water bedorven waren. Ik maakte spoedig de ton met beschuit ledig, en wikkelde die in stukken van de zeilen, en, om kort te gaan, ik bragt dit alles, hoewel op verschillende tijden, behouden aan land.
But that which comforted me more still, was, that last of all, after I had made five or six such voyages as these, and thought I had nothing more to expect from the ship that was worth my meddling with—I say, after all this, I found a great hogshead of bread, three large runlets of rum, or spirits, a box of sugar, and a barrel of fine flour; this was surprising to me, because I had given over expecting any more provisions, except what was spoiled by the water. I soon emptied the hogshead of the bread, and wrapped it up, parcel by parcel, in pieces of the sails, which I cut out; and, in a word, I got all this safe on shore also.
Den volgenden dag deed ik weder eene reis, en nu ik al wat draagbaar was uit het schip geplunderd had, begon ik met de kabels, die ik aan stukken kapte, die ik verwerken kon, en bragt twee kabels en een tros aan wal, met al het ijzerwerk, dat ik bekomen kon, en na de sprietzeilra en de bezaansra gekapt te hebben, en al wat ik kon, om een groot vlot te maken, belaadde ik het met al deze zware goederen en zette af. Maar mijn goed geluk begon mij te verlaten, want dit vlot was zoo onhandelbaar en zoo overladen, dat, nadat ik den kleinen inham binnengevaren was, waar ik de overige goederen aan land had gebragt, daar ik dit niet zoo goed besturen kon als de andere, het omsloeg, en ik met al de lading in het water viel. Voor mij was dit van weinig belang, want ik was digt bij land; maar van mijne lading ging het grootste gedeelte verloren, vooral het ijzer, dat ik gehoopt had mij van veel nut te zullen zijn. Toen het echter laag water was, bragt ik nog verscheidene stukken touw aan wal, en eenig ijzerwerk, schoon met ontzettend veel moeite, want ik moest er naar duiken, hetgeen voor mij een allerafmattendst werk was. Ik ging daarop ieder dag naar boord, en bragt mede wat ik kon.
The next day I made another voyage, and now, having plundered the ship of what was portable and fit to hand out, I began with the cables. Cutting the great cable into pieces, such as I could move, I got two cables and a hawser on shore, with all the ironwork I could get; and having cut down the spritsail-yard, and the mizzen-yard, and everything I could, to make a large raft, I loaded it with all these heavy goods, and came away. But my good luck began now to leave me; for this raft was so unwieldy, and so overladen, that, after I had entered the little cove where I had landed the rest of my goods, not being able to guide it so handily as I did the other, it overset, and threw me and all my cargo into the water. As for myself, it was no great harm, for I was near the shore; but as to my cargo, it was a great part of it lost, especially the iron, which I expected would have been of great use to me; however, when the tide was out, I got most of the pieces of the cable ashore, and some of the iron, though with infinite labour; for I was fain to dip for it into the water, a work which fatigued me very much. After this, I went every day on board, and brought away what I could get.
Ik was nu dertien dagen aan wal geweest, en elf malen naar boord van het schip gegaan, in welken tijd ik alles aan wal gebragt had, wat een mensch met twee handen redelijkerwijs kon doen; hoewel ik waarlijk geloof, dat, als het stil weder gebleven was, ik het geheele schip, stuk voor stuk, zou gesloopt hebben. Toen ik de twaalfde maal aan boord wilde gaan, bemerkte ik, dat de wind begon op te steken; ik ging echter met laag water aan boord, en schoon ik gedacht had, dat ik de kajuit zoo goed doorgesnuffeld had, dat ik er niets meer in vinden kon, ontdekte ik toch een kistje met laden. In eene daarvan vond ik twee of drie scheermessen en eene groote schaar, met een dozijn goede lepels en vorken; in eene andere vond ik de waarde van ongeveer 36 [ £ ] in geld; eenige Europesche en eenige Brazilische munten, eenige stukken van achten, eenig goud, eenig zilver.
I had been now thirteen days on shore, and had been eleven times on board the ship, in which time I had brought away all that one pair of hands could well be supposed capable to bring; though I believe verily, had the calm weather held, I should have brought away the whole ship, piece by piece. But preparing the twelfth time to go on board, I found the wind began to rise: however, at low water I went on board, and though I thought I had rummaged the cabin so effectually that nothing more could be found, yet I discovered a locker with drawers in it, in one of which I found two or three razors, and one pair of large scissors, with some ten or a dozen of good knives and forks: in another I found about thirty-six pounds value in money—some European coin, some Brazil, some pieces of eight, some gold, and some silver.
Ik glimlachte toen ik dat geld zag: " O slijk, " zeide ik, " waar zijt gij goed voor ? Gij zijt mij niet waardig, dat ik u van den grond opneem. Een van deze messen is meer waard dan die geheele hoop. Ik kan u niet gebruiken, blijf waar gij zijt, en verzink naar den bodem, als iets, dat niet waardig is gered te worden. " Bij nadere overweging nam ik het echter mede, en wikkelde alles in een stuk zeildoek, en begon te denken om nog een vlot te maken. Toen ik echter hiermede bezig was, betrok de lucht en de wind begon op te steken, en in een kwartier blies het eene stijve koelte van het land. Thans begreep ik, dat het vruchteloos was een vlot te maken, met den wind van het land af, en dat het zaak was te vertrekken, voordat de vloed doorkwam; anders had ik het strand in het geheel niet kunnen bereiken; dus liet ik mij in het water afzakken en zwom het kanaal over, dat tusschen het schip en het strand lag, en dit ging moeijelijk genoeg, gedeeltelijk om de zwaarte van hetgeen ik bij mij had, en gedeeltelijk om de deining in het water, want de wind wakkerde gestadig aan, en voordat het hoog water was, woei er een felle storm.
I smiled to myself at the sight of this money: “O drug!” said I, aloud, “what art thou good for? Thou art not worth to me—no, not the taking off the ground; one of those knives is worth all this heap; I have no manner of use for thee—e’en remain where thou art, and go to the bottom as a creature whose life is not worth saying.” However, upon second thoughts I took it away; and wrapping all this in a piece of canvas, I began to think of making another raft; but while I was preparing this, I found the sky overcast, and the wind began to rise, and in a quarter of an hour it blew a fresh gale from the shore. It presently occurred to me that it was in vain to pretend to make a raft with the wind offshore; and that it was my business to be gone before the tide of flood began, otherwise I might not be able to reach the shore at all. Accordingly, I let myself down into the water, and swam across the channel, which lay between the ship and the sands, and even that with difficulty enough, partly with the weight of the things I had about me, and partly the roughness of the water; for the wind rose very hastily, and before it was quite high water it blew a storm.
Maar ik had mijne kleine tent bereikt, waar ik met al mijn goed zeer veilig lag. Het stormde den geheelen nacht door, en toen ik den volgenden morgen uitzag, was er geen schip meer te zien ! Ik stond eenigzins verrast, maar troostte mij met de gedachte, dat ik geen tijd noch vlijt verloren had, om alles er uit te halen wat mij van nut kon zijn; en dat er inderdaad weinig in overgebleven was, wat ik nog aan wal had kunnen brengen, als ik er den tijd toe gehad had. Ik liet nu alle gedachten varen aan het schip en wat er in was, behalve aan hetgeen nog van het wrak op de kust mogt aanspoelen, gelijk inderdaad met verscheidene stukken het geval was, die echter voor mij van weinig nut waren.
But I had got home to my little tent, where I lay, with all my wealth about me, very secure. It blew very hard all night, and in the morning, when I looked out, behold, no more ship was to be seen! I was a little surprised, but recovered myself with the satisfactory reflection that I had lost no time, nor abated any diligence, to get everything out of her that could be useful to me; and that, indeed, there was little left in her that I was able to bring away, if I had had more time. I now gave over any more thoughts of the ship, or of anything out of her, except what might drive on shore from her wreck; as, indeed, divers pieces of her afterwards did; but those things were of small use to me.
Thans waren mijne gedachten geheel gevestigd op mij tegen de wilden, als die zich mogten vertoonen, of tegen wilde dieren, als die op het eiland mogten zijn, te beschermen, en ik overwoog lang, hoe ik dit doen, en welke soort van woning ik maken zou; of ik een hol in den grond of eene tent op denzelven zou opslaan. Eindelijk besloot ik tot beide, en het zal niet ongepast zijn hier eene beschrijving van dezelve te geven.
My thoughts were now wholly employed about securing myself against either savages, if any should appear, or wild beasts, if any were in the island; and I had many thoughts of the method how to do this, and what kind of dwelling to make—whether I should make me a cave in the earth, or a tent upon the earth; and, in short, I resolved upon both; the manner and description of which, it may not be improper to give an account of.
Spoedig bemerkte ik, dat de plaats waar ik was, niet tot mijne vestiging geschikt was, vooral omdat het een lage, moerassige grond, digt bij de zee was, die ik geloofde dat niet gezond zou zijn, en vooral, omdat er geen zoet water in de nabijheid was; dus besloot ik eene gezonder en meer geschikte plek op te zoeken. Ik nam verscheidene zaken in aanmerking: eerstelijk, gezondheid en zoet water, gelijk ik zeide; vervolgens beschutting voor de zon, benevens veiligheid voor vijanden, hetzij menschen of dieren, en eindelijk het gezigt op de zee; opdat, als het God behaagde, eenig schip in het gezigt te zenden, ik geene gelegenheid mogt verzuimen tot mijne bevrijding, waarop ik nog niet alle hoop opgegeven had.
I soon found the place I was in was not fit for my settlement, because it was upon a low, moorish ground, near the sea, and I believed it would not be wholesome, and more particularly because there was no fresh water near it; so I resolved to find a more healthy and more convenient spot of ground. I consulted several things in my situation, which I found would he proper for me: 1st, health and fresh water, I just now mentioned; 2ndly, shelter from the heat of the sun; 3rdly, security from ravenous creatures, whether man or beast; 4thly, a view to the sea, that if God sent any ship in sight, I might not lose any advantage for my deliverance, of which I was not willing to banish all my expectation yet.
Terwijl ik eene geschikte plaats hiertoe zocht, vond ik eene kleine vlakte aan de zijde van een heuvel, die aldaar regtstandig als een muur omhoog rees, zoodat ik van de hoogte niet kon overvallen worden. Aan den kant van deze rots was eene holte, die naar den ingang van eene spelonk geleek, schoon er geenerlei opening of spelonk in de rots was.
In search of a place proper for this, I found a little plain on the side of a rising hill, whose front towards this little plain was steep as a house-side, so that nothing could come down upon me from the top. On the one side of the rock there was a hollow place, worn a little way in, like the entrance or door of a cave but there was not really any cave or way into the rock at all.
Op de grazige vlakte, regt voor deze uitholling, besloot ik mijne tent op te slaan. De vlakte was niet meer dan honderd ellen lang en tweemaal zoo breed, en lag als eene weide voor mijne deur, en liep aan het einde onregelmatig af naar het lager land aan het strand. Zij lag op de N.N.W. zijde van den heuvel, hetgeen mij voor de zonnehitte den geheelen dag beschermde, tot de zon in het W.t.Z. stond, hetgeen in deze hemelstreken bij het ondergaan plaats heeft.
On the flat of the green, just before this hollow place, I resolved to pitch my tent. This plain was not above a hundred yards broad, and about twice as long, and lay like a green before my door; and, at the end of it, descended irregularly every way down into the low ground by the seaside. It was on the N.N.W. side of the hill; so that it was sheltered from the heat every day, till it came to a W. and by S. sun, or thereabouts, which, in those countries, is near the setting.
Alvorens ik mijne tent opsloeg, trok ik voor de uitholling een halven cirkel, die van de rots tot aan het einde, tien ellen wijd, en van het eene einde tot het andere twintig ellen in doorsnede had. In dezen halven cirkel sloeg ik twee rijen zware staken, en sloeg die in den grond tot zij zoo vast stonden als pilaren, terwijl het zwaarste einde, dat ik van boven puntig maakte, ongeveer vijf en een half voet uit den grond zat; de twee rijen stonden geen zes duim van elkander. Vervolgens nam ik de stukken kabeltouw, die ik op het schip gekapt had, en legde die op elkander in den kring tusschen deze twee rijen van staken, tot boven aan toe, terwijl ik andere staken van binnen plaatste, ongeveer twee en een half voet hoog, om de voorsten te versterken, en deze palissaden waren zoo sterk, dat mensch noch beest er over noch door kon. Dit kostte mij veel tijd en arbeid, vooral het kappen van de staken in het bosch, hen huiswaarts te slepen en in den grond te slaan.
Before I set up my tent I drew a half-circle before the hollow place, which took in about ten yards in its semi-diameter from the rock, and twenty yards in its diameter from its beginning and ending. In this half-circle I pitched two rows of strong stakes, driving them into the ground till they stood very firm like piles, the biggest end being out of the ground above five feet and a half, and sharpened on the top. The two rows did not stand above six inches from one another. Then I took the pieces of cable which I had cut in the ship, and laid them in rows, one upon another, within the circle, between these two rows of stakes, up to the top, placing other stakes in the inside, leaning against them, about two feet and a half high, like a spur to a post; and this fence was so strong, that neither man nor beast could get into it or over it. This cost me a great deal of time and labour, especially to cut the piles in the woods, bring them to the place, and drive them into the earth.
De ingang tot deze plaats was geene deur, maar eene korte ladder, waarmede ik over de omheining klom en die ik, als ik er in was, naar binnen haalde. Aldus was ik, naar ik dacht, volkomen ingesloten en verschanst voor iedereen, en sliep dus des nachts gerust, hetgeen ik anders niet had kunnen doen; schoon, gelijk naderhand bleek, al deze voorzorgen voor de vijanden die ik vreesde, noodeloos waren.
The entrance into this place I made to be, not by a door, but by a short ladder to go over the top; which ladder, when I was in, I lifted over after me; and so I was completely fenced in and fortified, as I thought, from all the world, and consequently slept secure in the night, which otherwise I could not have done; though, as it appeared afterwards, there was no need of all this caution from the enemies that I apprehended danger from.
In deze omheining of verschansing, bragt ik met eindeloos veel moeite al mijn rijkdom, al mijne mondbehoeften, mijn kruid en lood en al mijne goederen, die ik vroeger opgenoemd heb. Ik maakte ook eene groote tent, en om mij voor de regens, die hier een gedeelte van het jaar zeer hevig zijn, te beveiligen, maakte ik eene dubbele, namelijk eene kleinere tent van binnen en eene grootere er over heen, en de bovenste bedekte ik met eene presenning, die ik onder de zeilen gered had.
Into this fence or fortress, with infinite labour, I carried all my riches, all my provisions, ammunition, and stores, of which you have the account above; and I made a large tent, which to preserve me from the rains that in one part of the year are very violent there, I made double—one smaller tent within, and one larger tent above it; and covered the uppermost with a large tarpaulin, which I had saved among the sails.
En nu lag ik niet meer in het bed, dat ik aan wal had gebragt, maar in eene hangmat, die zeer goed was, en aan den stuurman behoord had. In deze tent bragt ik al mijne mondbehoeften, en al wat door den regen bederven kon, en maakte vervolgens den ingang toe, dien ik tot hiertoe opengelaten had, en ging na dien tijd altijd met eene korte ladder, gelijk ik zeide, in en uit.
And now I lay no more for a while in the bed which I had brought on shore, but in a hammock, which was indeed a very good one, and belonged to the mate of the ship. Into this tent I brought all my provisions, and everything that would spoil by the wet; and having thus enclosed all my goods, I made up the entrance, which till now I had left open, and so passed and repassed, as I said, by a short ladder.
Toen dit gedaan was, ging ik aan het uitdelven van de rots, en bragt al de aarde en steenen, die ik uitgroef, door mijne tent, en legde die tusschen deze en de palissaden. Ik verhoogde den grond aldus anderhalf voet, en maakte hierdoor een kelder vlak achter mijne tent. Dit kostte mij veel tijd en arbeid, voor dat alles gereed was, en ik moet dus terugkeeren tot eenige andere zaken, die mijne gedachten bezig hielden.
When I had done this, I began to work my way into the rock, and bringing all the earth and stones that I dug down out through my tent, I laid them up within my fence, in the nature of a terrace, so that it raised the ground within about a foot and a half; and thus I made me a cave, just behind my tent, which served me like a cellar to my house.
Toen ik het ontwerp gevormd had, een tent op te slaan en den kelder te maken, viel er een allerhevigste stortregen uit eene dikke, zwarte wolk, en een bliksemstraal werd door een allerontzettendsten donderslag gevolgd, gelijk natuurlijk is. Ik was niet zoo zeer ontsteld van den bliksem, als van het denkbeeld, dat even snel als de bliksem mij voor den geest kwam: " mijn buskruid ! " Mijn hart kromp ineen, als ik bedacht, dat een bliksemstraal al mijn kruid kon vernielen, waarvan naar ik dacht, niet alleen mijne veiligheid, maar ook mijn onderhoud geheel afhing. Ik was volstrekt niet bekommerd over mijn eigen gevaar, schoon, als het kruid vlam gevat had, ik zeer ligt doodelijk getroffen had kunnen worden.
It cost me much labour and many days before all these things were brought to perfection; and therefore I must go back to some other things which took up some of my thoughts. At the same time it happened, after I had laid my scheme for the setting up my tent, and making the cave, that a storm of rain falling from a thick, dark cloud, a sudden flash of lightning happened, and after that a great clap of thunder, as is naturally the effect of it. I was not so much surprised with the lightning as I was with the thought which darted into my mind as swift as the lightning itself—Oh, my powder! My very heart sank within me when I thought that, at one blast, all my powder might be destroyed; on which, not my defence only, but the providing my food, as I thought, entirely depended. I was nothing near so anxious about my own danger, though, had the powder took fire, I should never have known who had hurt me.
Dit maakte zulk een indruk op mij, dat, nadat de storm over was, ik al mijn werk, mijn bouwen en verschansen liggen liet, en aan het maken van dozen en kisten ging, om mijn kruid bij kleine gedeelten te bergen, in de hoop, dat, wat er ook gebeuren mogt, het niet alles te gelijk vlam zou vatten, en ik het zoo afgescheiden kon houden, dat het eene het andere niet kon aansteken. Ik bragt hiermede veertien dagen door; en mijn kruid, dat ongeveer 140 [ lb = gewicht ] zal bedragen hebben, had ik toen in wel honderd partijen verdeeld. Van het vaatje, dat nat geweest was, vreesde ik geenerlei gevaar, dus plaatste ik het in mijn nieuwen kelder, dien ik goedvond mijn keuken te noemen, en het overige verborg ik hier en daar in holten tusschen de klippen, in dier voege, dat er geen nat bij komen kon, terwijl ik zorgvuldig de plaatsen merkte, waar ik het legde.
Such impression did this make upon me, that after the storm was over I laid aside all my works, my building and fortifying, and applied myself to make bags and boxes, to separate the powder, and to keep it a little and a little in a parcel, in the hope that, whatever might come, it might not all take fire at once; and to keep it so apart that it should not be possible to make one part fire another. I finished this work in about a fortnight; and I think my powder, which in all was about two hundred and forty pounds weight, was divided in not less than a hundred parcels. As to the barrel that had been wet, I did not apprehend any danger from that; so I placed it in my new cave, which, in my fancy, I called my kitchen; and the rest I hid up and down in holes among the rocks, so that no wet might come to it, marking very carefully where I laid it.
Middelerwijl ik hieraan bezig was, ging ik dagelijks ten minste eens met mijn geweer uit, zoowel tot mijne uitspanning, als om te zien of ik iets schieten kon, dat eetbaar was, en, zooveel ik kon, mij bekend te maken met wat het eiland opleverde. De eerste maal dat ik thans uitging, ontdekte ik, dat er geiten op het eiland waren, hetgeen mij veel genoegen deed; er was echter een ongeluk bij, dat zij namelijk zoo schuw, zoo scherp van gezigt en reuk, en zoo snel ter been waren, dat het allermoeijelijkst was, haar te bereiken. Ik werd hierdoor echter geenszins ontmoedigd, niet twijfelende of ik zou er weldra een onder schot krijgen, gelijk ook spoedig het geval was. Want, nadat ik eenigzins hare gewone verblijfplaatsen op het spoor was gekomen, ging ik op haar loeren. Ik had bemerkt, dat, als zij mij in het dal zagen, al waren zij op de klippen, zij dan altijd verschrikt wegliepen, en dat, als ik op de klippen was, zij geen acht op mij sloegen. Ik besloot hieruit, dat haar oog zoodanig gevormd was, dat zij met gemakkelijk voorwerpen zagen, die boven haar verheven waren. Ik begon derhalve altijd eerst op de rotsen te klimmen, om boven haar gezigt te zijn, en had dan gewoonlijk een goed schot op haar.
In the interval of time while this was doing, I went out once at least every day with my gun, as well to divert myself as to see if I could kill anything fit for food; and, as near as I could, to acquaint myself with what the island produced. The first time I went out, I presently discovered that there were goats in the island, which was a great satisfaction to me; but then it was attended with this misfortune to me—viz. that they were so shy, so subtle, and so swift of foot, that it was the most difficult thing in the world to come at them; but I was not discouraged at this, not doubting but I might now and then shoot one, as it soon happened; for after I had found their haunts a little, I laid wait in this manner for them: I observed if they saw me in the valleys, though they were upon the rocks, they would run away, as in a terrible fright; but if they were feeding in the valleys, and I was upon the rocks, they took no notice of me; from whence I concluded that, by the position of their optics, their sight was so directed downward that they did not readily see objects that were above them; so afterwards I took this method—I always climbed the rocks first, to get above them, and then had frequently a fair mark.
De eerste maal, dat ik op haar schoot, doodde ik eene geit, die een zuigend jong bij zich had, hetgeen mij van harte speet. Toen de moeder viel, bleef het jong stokstijf bij haar staan, tot ik kwam en haar opnam. Toen ik de oude geit op mijne schouders laadde en haar wegdroeg, volgde het jong mij tot aan mijne heining. Ik legde daar de oude neder, nam het jong in mijne armen en droeg het over de palissaden, in de hoop van het tam te maken; maar het wilde niet eten, dus was ik gedwongen het te dooden en het zelf te eten. Deze twee geiten voorzagen mij voor langen tijd van vleesch; want ik at matig, en spaarde mijne eetwaren (vooral mijn brood ), zooveel ik bij mogelijkheid kon.
The first shot I made among these creatures, I killed a she-goat, which had a little kid by her, which she gave suck to, which grieved me heartily; for when the old one fell, the kid stood stock still by her, till I came and took her up; and not only so, but when I carried the old one with me, upon my shoulders, the kid followed me quite to my enclosure; upon which I laid down the dam, and took the kid in my arms, and carried it over my pale, in hopes to have bred it up tame; but it would not eat; so I was forced to kill it and eat it myself. These two supplied me with flesh a great while, for I ate sparingly, and saved my provisions, my bread especially, as much as possibly I could.
Na thans mijne woning bepaald te hebben, achtte ik het volstrekt noodzakelijk eene plaats te hebben waar, en brandhout waarmede ik stoken kon. Ik zal op zijne plaats verhalen, hoe ik dit alles deed, en hoe ik mijn kelder vergrootte, maar ik moet eenig verslag van mijzelven en van mijne denkbeelden over mijne verdere levenswijze, die inderdaad niet weinig waren, geven.
Having now fixed my habitation, I found it absolutely necessary to provide a place to make a fire in, and fuel to burn: and what I did for that, and also how I enlarged my cave, and what conveniences I made, I shall give a full account of in its place; but I must now give some little account of myself, and of my thoughts about living, which, it may well be supposed, were not a few.
Mijn toestand leverde een treurig vooruitzigt op. De storm, die mij op dit eiland geworpen had, had mij tevens geheel buiten den koers van onze voorgenomen reis geslagen, en wel honderd mijlen buiten het gewone vaarwater der koopvaarders. Ik had dus groote reden, het als een besluit des Hemels te beschouwen, dat ik in deze eenzame plaats en op deze verlatene wijze mijn leven zou eindigen. Mijne tranen stroomden bij deze gedachten, en somwijlen vroeg ik mij zelven af, waarom de Voorzienigheid sommige harer schepselen zoo diep rampzalig maakte, zoo hulpeloos en verlaten, dat het leven naauwelijks een reden tot dankbaarheid was.
I had a dismal prospect of my condition; for as I was not cast away upon that island without being driven, as is said, by a violent storm, quite out of the course of our intended voyage, and a great way, viz. some hundreds of leagues, out of the ordinary course of the trade of mankind, I had great reason to consider it as a determination of Heaven, that in this desolate place, and in this desolate manner, I should end my life. The tears would run plentifully down my face when I made these reflections; and sometimes I would expostulate with myself why Providence should thus completely ruin His creatures, and render them so absolutely miserable; so without help, abandoned, so entirely depressed, that it could hardly be rational to be thankful for such a life.
Maar altijd kwam er iets in mij op, dat deze gedachten stuitte, en mij er over berispte. Op zekeren dag in het bijzonder, toen ik met mijn geweer in de hand langs het strand wandelde, peinsde ik ernstig over mijn tegenwoordigen toestand, toen mijne rede als het ware toetrad, en mij de zaak van eene andere zijde deed beschouwen. Het is waar, zeide zij, gij zijt in een rampzaligen toestand, maar ei lieve, waar zijn uwe kameraden ? Waart gij niet elf personen in de boot ? waar zijn de tien overigen ? Waarom zijn zij niet gered, en zijt gij niet vergaan ? Waarom zijt gij uitgezonderd ? Is het beter hier of daar te zijn ? Hierbij wees ik op de zee. Het kwaad moet men beschouwen met het goede, dat er mede gepaard gaat, en het kwade, waarvan het bevrijd is gebleven.
But something always returned swift upon me to check these thoughts, and to reprove me; and particularly one day, walking with my gun in my hand by the seaside, I was very pensive upon the subject of my present condition, when reason, as it were, expostulated with me the other way, thus: “Well, you are in a desolate condition, it is true; but, pray remember, where are the rest of you? Did not you come, eleven of you in the boat? Where are the ten? Why were they not saved, and you lost? Why were you singled out? Is it better to be here or there?” And then I pointed to the sea. All evils are to be considered with the good that is in them, and with what worse attends them.
Vervolgens bedacht ik, hoe goed voor mijn onderhoud gezorgd was, en wat mijn lot zou geweest zijn, als niet (hetgeen honderdduizend tegen een was ) het schip van de plaats, waar het eerst gestooten had, vlot geraakt, en zoo digt bij den wal gedreven was, dat ik in staat was geweest, er al die goederen uit te halen. Hoe zou mijn toestand geweest zijn, als ik had moeten leven in den staat, waarin ik het eerst aan wal kwam, zonder levensmiddelen en zonder eenig middel, mij die te verschaffen. Wat vooral zoudt gij gedaan hebben, zeide ik luid tot mijzelven, zonder geweer, zonder kruid of lood, zonder eenig gereedschap om iets te maken of mede te werken, zonder kleederen, beddegoed of eenig deksel ? Nu ik dit alles in genoegzame hoeveelheid had, en fraai op weg was, mij zoodanig in te rigten, dat ik zonder mijn geweer zou kunnen leven als mijn kruid op was, zoo dat ik een gegrond vooruitzigt op voedsel had, zoo lang als ik leefde, want van den beginne af had ik er mijne gedachten over laten gaan, hoe in verschillende omstandigheden te handelen, in het toekomende, niet alleen als mijn kruid en lood op zou zijn, maar zelfs als mijne gezondheid en krachten zouden afnemen.
Then it occurred to me again, how well I was furnished for my subsistence, and what would have been my case if it had not happened (which was a hundred thousand to one) that the ship floated from the place where she first struck, and was driven so near to the shore that I had time to get all these things out of her; what would have been my case, if I had been forced to have lived in the condition in which I at first came on shore, without necessaries of life, or necessaries to supply and procure them? “Particularly,” said I, aloud (though to myself), “what should I have done without a gun, without ammunition, without any tools to make anything, or to work with, without clothes, bedding, a tent, or any manner of covering?” and that now I had all these to sufficient quantity, and was in a fair way to provide myself in such a manner as to live without my gun, when my ammunition was spent: so that I had a tolerable view of subsisting, without any want, as long as I lived; for I considered from the beginning how I would provide for the accidents that might happen, and for the time that was to come, even not only after my ammunition should be spent, but even after my health and strength should decay.
Ik moet echter bekennen, dat ik toen echter volstrekt er niet aan dacht, dat ik mijn kruid in eens, door den bliksem meen ik, kon verliezen, en hierdoor was ik zoo ontsteld, toen dit denkbeeld voor de eerste maal bij het onweder, bij mij op kwam.
I confess I had not entertained any notion of my ammunition being destroyed at one blast—I mean my powder being blown up by lightning; and this made the thoughts of it so surprising to me, when it lightened and thundered, as I observed just now.
En, daar ik nu het droevig verslag van een eenzaam leven moet beginnen, gelijk men welligt nimmer in de wereld meer gehoord heeft, zal ik dit van den beginne af en met orde verhalen. Het was, naar mijne rekening, de 30ste September, toen ik op de vermelde wijze het eerst den voet op het woest eiland zette, toen de zon, bij ons in de herfstevening, bijkans regt boven mijn hoofd stond, want ik rekende, dat ik mij op 9°, 22 ' ten noorden van de linie bevond.
And now being about to enter into a melancholy relation of a scene of silent life, such, perhaps, as was never heard of in the world before, I shall take it from its beginning, and continue it in its order. It was by my account the 30th of September, when, in the manner as above said, I first set foot upon this horrid island; when the sun, being to us in its autumnal equinox, was almost over my head; for I reckoned myself, by observation, to be in the latitude of nine degrees twenty-two minutes north of the line.
Na een verblijf van tien of twaalf dagen, kwam het mij in de gedachten, dat ik, bij gebrek van boeken en schrijfgereedschap, met de tijdtelling verward raken zou, en zelfs den zondag niet van de werkdagen onderscheiden kunnen. Om dit te voorkomen sneed ik met mijn mes op een grooten staak, met kapitale letters, het volgende opschrift: IK KWAM HIER AAN WAL DEN 30 SEPTEMBER 1659. en plaatste dit op een staak, in den vorm van een kruis, aan het strand, waar ik het eerst aan land gekomen was. Op de zijden van dezen stijl sneed ik elken dag een kerf met mijn mes, en elke zevende kerf eens zoo lang als de overigen, en elken eersten dag van de maand weder eens zoo lang, en aldus hield ik mijn almanak, en berekende de weken, maanden en jaren.
After I had been there about ten or twelve days, it came into my thoughts that I should lose my reckoning of time for want of books, and pen and ink, and should even forget the Sabbath days; but to prevent this, I cut with my knife upon a large post, in capital letters—and making it into a great cross, I set it up on the shore where I first landed—“I came on shore here on the 30th September 1659.” Upon the sides of this square post I cut every day a notch with my knife, and every seventh notch was as long again as the rest, and every first day of the month as long again as that long one; and thus I kept my calendar, or weekly, monthly, and yearly reckoning of time.
Ik moet nog zeggen, dat onder de vele goederen, die ik op verschillende reizen, van het schip afbragt, zich verscheidene zaken van minder waarde bevonden, die mij echter niet minder van nut waren, en welke ik vroeger vergeten had te vermelden, zoo als vooreerst pennen, inkt en papier, verscheidene zaken van den kapitein, stuurman, konstapel en timmerman afkomstig, als drie of vier kompassen, eenige zeevaartkundige instrumenten, zonnewijzers, verrekijkers, kaarten en boeken over de stuurmanskunst, hetwelk ik alles ondereen wierp, of ik het soms noodig mogt hebben. Ook vond ik drie goede Bijbels, die bij de lading, mij uit Engeland gezonden, geweest waren, en die ik onder mijne bagaadje gepakt had, ook eenige Portugesche boeken, en daar onder twee of drie Roomsche gebedenboeken en andere werken, die ik allen zorgvuldig borg. En ik moet niet vergeten, dat wij aan boord een hond en twee katten hadden, wier zonderlinge geschiedenis ik in het vervolg vermelden zal. Ik nam de beide katten mede, en de hond sprong uit zichzelve over boord en zwom naar den wal, den dag, nadat ik voor het eerst eene lading aan land gebragt had, en was mij vele jaren een trouw dienaar; mij ontbrak niets wat hij mij kon verschaffen; hij was voor mij een uitmuntend gezelschap geweest, zoo hij slechts had kunnen spreken, maar dat ging niet.
In the next place, we are to observe that among the many things which I brought out of the ship, in the several voyages which, as above mentioned, I made to it, I got several things of less value, but not at all less useful to me, which I omitted setting down before; as, in particular, pens, ink, and paper, several parcels in the captain’s, mate’s, gunner’s and carpenter’s keeping; three or four compasses, some mathematical instruments, dials, perspectives, charts, and books of navigation, all which I huddled together, whether I might want them or no; also, I found three very good Bibles, which came to me in my cargo from England, and which I had packed up among my things; some Portuguese books also; and among them two or three Popish prayer-books, and several other books, all which I carefully secured. And I must not forget that we had in the ship a dog and two cats, of whose eminent history I may have occasion to say something in its place; for I carried both the cats with me; and as for the dog, he jumped out of the ship of himself, and swam on shore to me the day after I went on shore with my first cargo, and was a trusty servant to me many years; I wanted nothing that he could fetch me, nor any company that he could make up to me; I only wanted to have him talk to me, but that would not do.
Gelijk ik zeide, ik vond pennen, inkt en papier, en was daar zoo zuinig op, als mogelijk; en het zal den lezer blijken, dat ik, zoo lang mijne inkt duurde, alles zeer naauwkeurig opteekende, maar toen deze op was, was dit onmogelijk, want ik kon geene inkt maken, wat ik ook verzon. Dit herinnert mij, dat mij nog vele dingen ontbraken, niettegenstaande al wat ik bijeengeraapt had; hieronder behoorde de inkt, eene spade, houweel en schop, om den grond te bewerken; naalden, spelden en garen. Wat linnen betrof, dit leerde ik spoedig zonder moeite ontberen.
As I observed before, I found pens, ink, and paper, and I husbanded them to the utmost; and I shall show that while my ink lasted, I kept things very exact, but after that was gone I could not, for I could not make any ink by any means that I could devise. And this put me in mind that I wanted many things notwithstanding all that I had amassed together; and of these, ink was one; as also a spade, pickaxe, and shovel, to dig or remove the earth; needles, pins, and thread; as for linen, I soon learned to want that without much difficulty.
Dit gebrek aan gereedschap maakte, dat al mijn werk langzaam van de hand ging, en het duurde bijkans een jaar, alvorens ik mijne kleine schans, of met palissaden bezette woning, voltooid had; het kappen der palen en staken, die zoo zwaar waren als ik ze slechts vervoeren kon, vereischte veel tijd, en nog meer het bewerken en naar huis slepen. Ik bragt somtijds twee dagen door met een dezer palen te kappen en naar huis te brengen, en een derden met dien in den grond te slaan, waartoe ik eerst een zwaar stuk hout gebruikte, maar eindelijk bedacht mijn koevoet te gebruiken; doch ook hiermede bleef het inslaan van deze palen een zeer moeijelijk en vervelend werk. Maar wat behoefde ik mij te bekommeren of iets wat ik te doen had, vervelend was, aangezien ik tijd genoeg had, om het te verrigten ? Als dit afgeloopen was, had ik toch geene andere bezigheid, ten minste niet die ik voorzien kon, behalve het rondgaan van het eiland, om voedsel te zoeken, wat ik elken dag meer of minder deed.
This want of tools made every work I did go on heavily; and it was near a whole year before I had entirely finished my little pale, or surrounded my habitation. The piles, or stakes, which were as heavy as I could well lift, were a long time in cutting and preparing in the woods, and more, by far, in bringing home; so that I spent sometimes two days in cutting and bringing home one of those posts, and a third day in driving it into the ground; for which purpose I got a heavy piece of wood at first, but at last bethought myself of one of the iron crows; which, however, though I found it, made driving those posts or piles very laborious and tedious work. But what need I have been concerned at the tediousness of anything I had to do, seeing I had time enough to do it in? nor had I any other employment, if that had been over, at least that I could foresee, except the ranging the island to seek for food, which I did, more or less, every day.
Ik begon nu ernstig over mijn toestand, en de omstandigheden waarin ik mij bevond, na te denken, en ik maakte schriftelijk een staat van mijne zaken, niet zoo zeer voor iemand, die na mij hier komen zou, want waarschijnlijk zou ik weinig erfgenamen hebben, maar wel om mijne gedachten, die daar dagelijks op gevestigd waren en mijn geest neêrdrukten, lucht te geven, en dewijl de rede thans bij mij de overhand begon te krijgen, begon ik mij te troosten zoo goed ik kon en plaatste het goede tegenover het kwade, om mijn toestand van een nog ergeren te onderscheiden. Ik stelde dan zeer onpartijdig, als debiteur en crediteur, het goede, dat ik genoot, tegenover de rampen, die ik leed; op deze wijze:
I now began to consider seriously my condition, and the circumstances I was reduced to; and I drew up the state of my affairs in writing, not so much to leave them to any that were to come after me—for I was likely to have but few heirs—as to deliver my thoughts from daily poring over them, and afflicting my mind; and as my reason began now to master my despondency, I began to comfort myself as well as I could, and to set the good against the evil, that I might have something to distinguish my case from worse; and I stated very impartially, like debtor and creditor, the comforts I enjoyed against the miseries I suffered, thus:—
het kwaad. het goed. Ik ben op een akelig onbewoond eiland geworpen, buiten alle hoop op verlossing. Maar ik ben in leven en niet verdronken, zoo als al mijne scheepsmakkers. Ik ben uitgekipt en als het ware afgezonderd van de geheele wereld, om ongelukkig te zijn. Maar ik ben ook uitgekipt uit al het scheepsvolk, om van den dood gespaard te worden, en Hij, die mij wonderbaarlijk van den dood bevrijdde, kan mij ook uit dezen toestand redden. Ik ben van het menschdom afgesneden als een kluizenaar, als een balling uit de maatschappij. Maar ik ben niet verhongerd, en verga niet op eene onvruchtbare plaats, die geen voedsel oplevert. Ik heb geene kleederen, om mij te bedekken. Maar ik ben in een warm klimaat, waar ik naauwelijks kleederen zou kunnen verdragen; als ik ze had. Ik ben genoegzaam weerloos, zonder de middelen, om mij tegen menschen of beesten te verdedigen. Maar ik ben op een eiland geworpen, waar ik geene wilde dieren zie, gelijk op de Afrikaansche kust. Wat zou het zijn, zoo ik daar schipbreuk geleden had ? Ik heb niemand tegen wien ik spreken, of die mij opbeuren kan. Maar God heeft wonderdadig het schip digt genoeg bij den wal gezonden, opdat ik daar zoo velerlei noodwendigheden uit kon bekomen, als mijne behoeften vereischen of althans mij in staat zullen stellen, zelf zoo lang ik leef, daarin te voorzien.
_Evil_. _Good_. I am cast upon a horrible, But I am alive; and not drowned, desolate island, void of all hope as all my ship’s company were. of recovery. I am singled out and separated, But I am singled out, too, from as it were, from all the world, all the ship’s crew, to be spared to be miserable. from death; and He that miraculously saved me from death can deliver me from this condition. I am divided from mankind—a But I am not starved, and solitaire; one banished from perishing on a barren place, human society. affording no sustenance. I have no clothes to cover me. But I am in a hot climate, where, if I had clothes, I could hardly wear them. I am without any defence, or But I am cast on an island where means to resist any violence of I see no wild beasts to hurt me, man or beast. as I saw on the coast of Africa; and what if I had been shipwrecked there? I have no soul to speak to or But God wonderfully sent the ship relieve me. in near enough to the shore, that I have got out as many necessary things as will either supply my wants or enable me to supply myself, even as long as I live.
Over het geheel blijkt het uit deze balans duidelijk, dat er naauwelijks eenige toestand in de wereld zoo rampzalig is, dat men niet, hetzij, om het gemis van eenig kwaad, hetzij, om het bezit van eenig goed, dankbaar moet zijn. Volgens mijne ervaring van een der bedroevendste toestanden in de wereld, vinden wij er altoos iets in, om ons mede te troosten, en bij onze overweging van denzelven, op de creditzijde te plaatsen.
Upon the whole, here was an undoubted testimony that there was scarce any condition in the world so miserable but there was something negative or something positive to be thankful for in it; and let this stand as a direction from the experience of the most miserable of all conditions in this world: that we may always find in it something to comfort ourselves from, and to set, in the description of good and evil, on the credit side of the account.
Na op deze wijze mij eenigzins in mijn toestand getroost te hebben, staarde ik niet meer zoo onophoudelijk zeewaarts, of ik een schip kon zien; maar begon mij het leven zoo aangenaam als mogelijk te maken. Reeds heb ik mijne woning beschreven, die eene tent was, tegen eene rots aan, omringd met sterke palissaden, die men wel een muur mogt heeten, want ik maakte er eenen wal tegen van zoden, van twee voet breed, aan de buitenzijde, en na eenigen tijd (ongeveer anderhalf jaar denk ik ), bragt ik staken er van tegen de rots, en bedekte die met boomtakken, en al wat ik dienstig achtte, om den regen af te weren, die sommige tijden van het jaar allerhevigst viel.
Having now brought my mind a little to relish my condition, and given over looking out to sea, to see if I could spy a ship—I say, giving over these things, I began to apply myself to arrange my way of living, and to make things as easy to me as I could. I have already described my habitation, which was a tent under the side of a rock, surrounded with a strong pale of posts and cables: but I might now rather call it a wall, for I raised a kind of wall up against it of turfs, about two feet thick on the outside; and after some time (I think it was a year and a half) I raised rafters from it, leaning to the rock, and thatched or covered it with boughs of trees, and such things as I could get, to keep out the rain; which I found at some times of the year very violent.
Ik heb reeds aangemerkt, hoe ik al mijne goederen binnen deze schans bragt en in den kelder, dien ik gemaakt had, maar ik moet er bij vermelden, dat dit in den beginne een verwarde hoop goederen was, die, daar zij ordeloos door elkander lagen, de geheele plaats vulden. Ik kon mij keeren noch wenden, dus begon ik mijn kelder te vergrooten, en dieper in den grond te werken, want de rots bestond uit lossen zandsteen, die gemakkelijk te bewerken was; en toen ik vond, dat ik voor verscheurende dieren veilig was, werkte ik zijwaarts in de rots, en toen weder regtsaf werkende, groef ik tot naar buiten, en maakte eene deur, waardoor ik buiten mijne palen of schans kwam. Dat verschafte mij niet alleen een uitgang van achteren, maar gaf mij ook ruimte, om veel goed te bergen.
I have already observed how I brought all my goods into this pale, and into the cave which I had made behind me. But I must observe, too, that at first this was a confused heap of goods, which, as they lay in no order, so they took up all my place; I had no room to turn myself: so I set myself to enlarge my cave, and work farther into the earth; for it was a loose sandy rock, which yielded easily to the labour I bestowed on it: and so when I found I was pretty safe as to beasts of prey, I worked sideways, to the right hand, into the rock; and then, turning to the right again, worked quite out, and made me a door to come out on the outside of my pale or fortification. This gave me not only egress and regress, as it was a back way to my tent and to my storehouse, but gave me room to store my goods.
En nu ging ik aan het werk, om zoodanige goederen te maken, als ik vond het meest benoodigd te zijn, vooral een stoel en tafel, want zonder deze kon ik de weinige geneugten, die ik in de wereld had, niet smaken; ik kon niet met genoegen eten of schrijven, of verschillende andere zaken verrigten, als ik niet aan eene tafel zat. Ik moet hier aanmerken, dat de rede de grondslag der wiskunde is, en dat iedereen, die gezond over berekeningen en evenredigheden kan oordeelen, alle werktuigelijke kunsten begrijpen en leeren kan. Ik had nimmer gereedschap gehanteerd, maar ten laatste vond ik, dat mij niets ontbrak of ik had het kunnen maken, vooral, als ik gereedschap had gehad. Zonder gereedschap vervaardigde ik echter ook nog veel, en sommige dingen met geen ander gereedschap dan een dissel en een bijl, die welligt nimmer op die wijze vroeger zijn vervaardigd geworden. Dit ging echter niet zonder ontzettende moeite. Als ik bij voorbeeld eene plank noodig had, zat er niet anders voor mij op, dan een boom te vellen, dien op een helling voor mij te leggen, en aan weerszijden met mijn bijl af te hakken, tot ik hem zoo dun als eene plank had gemaakt, die ik dan met mijn dissel vlak maakte. Wel is waar, ik kon op die wijze van een geheelen boom slechts eene plank maken; maar hier zat niets op dan geduld te hebben, dat hoog noodig was, voor den ontzettenden tijd en arbeid, dien het maken van eene plank mij kostte; maar mijn tijd of arbeid was weinig waard, en dus kon ik die even goed op de eene als op de andere wijze besteden.
And now I began to apply myself to make such necessary things as I found I most wanted, particularly a chair and a table; for without these I was not able to enjoy the few comforts I had in the world; I could not write or eat, or do several things, with so much pleasure without a table: so I went to work. And here I must needs observe, that as reason is the substance and origin of the mathematics, so by stating and squaring everything by reason, and by making the most rational judgment of things, every man may be, in time, master of every mechanic art. I had never handled a tool in my life; and yet, in time, by labour, application, and contrivance, I found at last that I wanted nothing but I could have made it, especially if I had had tools. However, I made abundance of things, even without tools; and some with no more tools than an adze and a hatchet, which perhaps were never made that way before, and that with infinite labour. For example, if I wanted a board, I had no other way but to cut down a tree, set it on an edge before me, and hew it flat on either side with my axe, till I brought it to be thin as a plank, and then dub it smooth with my adze. It is true, by this method I could make but one board out of a whole tree; but this I had no remedy for but patience, any more than I had for the prodigious deal of time and labour which it took me up to make a plank or board: but my time or labour was little worth, and so it was as well employed one way as another.
Ik maakte mij echter in de eerste plaats een stoel en tafel, zoo als ik zeide; en dit deed ik van de korte planken, die ik op mijn vlot van boord had gebragt; maar toen ik op de bovengemelde wijze eenige planken gemaakt had, maakte ik groote vakken van anderhalf voet breed, boven elkander, langs de eene zijde van mijn kelder, om er al mijn gereedschap, spijkers en ijzerwerk in te leggen, en ieder ding zijne afzonderlijke plaats te geven, om het gemakkelijk te kunnen vinden; ook sloeg ik krammen in den muur van de rots, om mijne geweren, en wat verder hangen kon, aan op te hangen; zoodat, als men mijn kelder gezien had, men dien als een magazijn van allerlei noodwendigheden zou beschouwd hebben. Ik had alles zoo bij de hand, dat het mij tot een groot genoegen strekte, al mijne goederen in zoo goede orde te zien, en vooral, dat mijn voorraad zoo groot was.
However, I made me a table and a chair, as I observed above, in the first place; and this I did out of the short pieces of boards that I brought on my raft from the ship. But when I had wrought out some boards as above, I made large shelves, of the breadth of a foot and a half, one over another all along one side of my cave, to lay all my tools, nails and ironwork on; and, in a word, to separate everything at large into their places, that I might come easily at them. I knocked pieces into the wall of the rock to hang my guns and all things that would hang up; so that, had my cave been to be seen, it looked like a general magazine of all necessary things; and had everything so ready at my hand, that it was a great pleasure to me to see all my goods in such order, and especially to find my stock of all necessaries so great.
Thans begon ik een dagboek van mijne verrigtingen van elken dag te houden. In den beginne was ik hiertoe te veel bezig geweest, niet alleen met werk, maar ook overladen met neêrslagtigheid, en mijn journaal ware met allerhande buitensporigheden gevuld geworden. Ik had bij voorbeeld moeten zeggen: den 30sten September. Na aan wal gekomen en voor verdrinken bewaard te zijn, in stede van toen God voor mijne bevrijding te danken, ontlastte ik eerst mijne maag van al het zeewater, dat ik in menigte binnen gekregen had, en eenigzins hersteld zijnde, liep ik langs het strand, mijne handen wringende, mij tegen het voorhoofd slaande, over mijne ellende jammerende, en uitroepende: " Ik ben verloren ! ik ben verloren ! " totdat de afgematheid mij dwong op den grond te gaan liggen, om te rusten, want ik durfde niet slapen, uit vrees van aan wilde dieren ten prooi te vallen.
And now it was that I began to keep a journal of every day’s employment; for, indeed, at first I was in too much hurry, and not only hurry as to labour, but in too much discomposure of mind; and my journal would have been full of many dull things; for example, I must have said thus: “30_th_.—After I had got to shore, and escaped drowning, instead of being thankful to God for my deliverance, having first vomited, with the great quantity of salt water which had got into my stomach, and recovering myself a little, I ran about the shore wringing my hands and beating my head and face, exclaiming at my misery, and crying out, ‘I was undone, undone!’ till, tired and faint, I was forced to lie down on the ground to repose, but durst not sleep for fear of being devoured.”
Eenige dagen daarna, en nadat ik aan boord van het schip was geweest, en al wat ik kon er uit gehaald had, kon ik toch niet nalaten een heuvel te beklimmen en in zee te zien, op hoop van een schip te bespeuren, totdat mijne verhitte verbeelding mij een zeil deed zien, dat, nadat mijne oogen schier blind gestaard waren, weder verdween, waarna ik ging zitten weenen als een kind, en op deze wijze door mijne dwaasheid mijn ongeluk vermeerderde.
Some days after this, and after I had been on board the ship, and got all that I could out of her, yet I could not forbear getting up to the top of a little mountain and looking out to sea, in hopes of seeing a ship; then fancy at a vast distance I spied a sail, please myself with the hopes of it, and then after looking steadily, till I was almost blind, lose it quite, and sit down and weep like a child, and thus increase my misery by my folly.
Toen ik dit echter eenigzins te boven was, en mijne huishouding en woning in orde bragt, mij een tafel en stoel maakte, en alles rondom mij zoo goed opknapte als ik kon, begon ik een journaal te houden, hetgeen ik hier laat volgen (schoon al de bijzonderheden reeds vermeld zijn ) zoo lang het duurde, want, toen ik op het laatst geen inkt meer had, moest ik het staken.
But having gotten over these things in some measure, and having settled my household staff and habitation, made me a table and a chair, and all as handsome about me as I could, I began to keep my journal; of which I shall here give you the copy (though in it will be told all these particulars over again) as long as it lasted; for having no more ink, I was forced to leave it off.
HET JOURNAAL.
CHAPTER V—BUILDS A HOUSE—THE JOURNAL
1659. 30 September. Ik, arme, ongelukkige Robinson Crusoe, kwam, na schipbreuk geleden te hebben, op dit rampzalig, woest eiland, dat ik het Wanhoops-eiland noemde, al mijne scheepsmakkers zijn verdronken, en ik zelf half dood.
September 30, 1659.—I, poor miserable Robinson Crusoe, being shipwrecked during a dreadful storm in the offing, came on shore on this dismal, unfortunate island, which I called “The Island of Despair”; all the rest of the ship’s company being drowned, and myself almost dead.
Den geheelen verderen dag bragt ik door met mijn ongelukkig lot te bejammeren. Ik had geen voedsel, woning, kleederen, wapenen noch toevlugtsoord, en aan alle uitkomst wanhopende, niets dan den dood voor oogen, hetzij, dat ik door wilde dieren verslonden, door wilden vermoord, of uit gebrek aan voedsel verhongeren moest. Bij het aanbreken van den nacht, ging ik, uit vrees voor wilde dieren, in een boom slapen, maar sliep gerust, schoon het den geheelen nacht regende.
All the rest of the day I spent in afflicting myself at the dismal circumstances I was brought to—viz. I had neither food, house, clothes, weapon, nor place to fly to; and in despair of any relief, saw nothing but death before me—either that I should be devoured by wild beasts, murdered by savages, or starved to death for want of food. At the approach of night I slept in a tree, for fear of wild creatures; but slept soundly, though it rained all night.
1 October. In den morgen zag ik met verwondering, dat het schip met den vloed vlot was geraakt en op het strand veel digter bij het eiland was gedreven; hetwelk aan den eenen kant eene vertroosting was, want daar het overeind was en niet in stukken gebroken, hoopte ik, als de wind bedaarde, er aan boord te komen en eenig voedsel en noodwendigheden voor mij uit te halen. Aan den anderen kant hernieuwde het mijn jammer over het verlies mijner makkers, die, als wij allen aan boord gebleven waren, welligt het schip behouden hadden; althans zouden zij niet allen verdronken zijn, gelijk thans. En zoo zij gered waren, hadden wij misschien uit de overblijfselen van het schip eene boot kunnen bouwen, om ons naar een ander deel der wereld te brengen. Ik bragt den geheelen dag door met hierover te peinzen, maar, toen ik eindelijk zag, dat het schip bijkans droog zat, ging ik op het zand er zoo digt bij als ik kon, en zwom toen aan boord. Het regende ook heden den geheelen dag, schoon zonder eenigen wind.
_October_ 1.—In the morning I saw, to my great surprise, the ship had floated with the high tide, and was driven on shore again much nearer the island; which, as it was some comfort, on one hand—for, seeing her set upright, and not broken to pieces, I hoped, if the wind abated, I might get on board, and get some food and necessaries out of her for my relief—so, on the other hand, it renewed my grief at the loss of my comrades, who, I imagined, if we had all stayed on board, might have saved the ship, or, at least, that they would not have been all drowned as they were; and that, had the men been saved, we might perhaps have built us a boat out of the ruins of the ship to have carried us to some other part of the world. I spent great part of this day in perplexing myself on these things; but at length, seeing the ship almost dry, I went upon the sand as near as I could, and then swam on board. This day also it continued raining, though with no wind at all.
Van 1 tot 24 October. Al deze dagen doorgebragt in het doen van verschillende togten, om al wat ik kon uit het schip te halen, hetgeen ik telkens, als de vloed doorkwam, op vlotten aan wal bragt. Veel regen in deze dagen, doch tusschenbeide mooi weder; het schijnt, dat dit het regenachtige jaargetijde is.
_From the 1st of October to the 24th_.—All these days entirely spent in many several voyages to get all I could out of the ship, which I brought on shore every tide of flood upon rafts. Much rain also in the days, though with some intervals of fair weather; but it seems this was the rainy season.
24 October. Mijn vlot viel om en al wat er op lag, maar, daar het in ondiep water was, en er veel zware goederen bij waren, bekwam ik er bij laag water veel van terug.
_Oct._ 20.—I overset my raft, and all the goods I had got upon it; but, being in shoal water, and the things being chiefly heavy, I recovered many of them when the tide was out.
25 October. Het regende den geheelen nacht en dag, met eenige windvlagen, gedurende welken tijd het schip verbrijzeld werd, en er niets meer van te zien bleef, dan alleen bij laag water het wrak. Ik bragt den dag door met de goederen, die ik gered had, te bergen en te bedekken, opdat de regen ze niet zou bederven.
_Oct._ 25.—It rained all night and all day, with some gusts of wind; during which time the ship broke in pieces, the wind blowing a little harder than before, and was no more to be seen, except the wreck of her, and that only at low water. I spent this day in covering and securing the goods which I had saved, that the rain might not spoil them.
26 October. Bijkans den geheelen dag liep ik het strand langs, om eene plaats te zoeken, waar ik mijn verblijf zou kiezen, vooral bezorgd, om mij voor eenigen nachtelijken overval van menschen of beesten te beveiligen. Tegen den avond koos ik eene geschikte plaats uit, tegen eene rots aan, en maakte een halven cirkel voor mijn verblijf, dat ik besloot te versterken met een wal of schans, uit twee rijen palen, van binnen met kabeltouw belegd, en van buiten met zoden.
_Oct._ 26.—I walked about the shore almost all day, to find out a place to fix my habitation, greatly concerned to secure myself from any attack in the night, either from wild beasts or men. Towards night, I fixed upon a proper place, under a rock, and marked out a semicircle for my encampment; which I resolved to strengthen with a work, wall, or fortification, made of double piles, lined within with cables, and without with turf.
Van den 26sten tot 30sten werkte ik zeer hard, om al mijn goed naar mijne nieuwe woning te vervoeren, schoon het somtijds zeer hard regende.
From the 26th to the 30th I worked very hard in carrying all my goods to my new habitation, though some part of the time it rained exceedingly hard.
Den 31sten. In den morgen ging ik uit met mijn geweer, om eenig voedsel te zoeken en het land te ontdekken. Ik doodde eene geit en haar jong volgde mij naar huis, dat ik naderhand ook doodde, omdat het niet eten wilde.
The 31st, in the morning, I went out into the island with my gun, to seek for some food, and discover the country; when I killed a she-goat, and her kid followed me home, which I afterwards killed also, because it would not feed.
1 November. Ik sloeg mijne tent op onder eene rots, en bragt daarin den eersten nacht door; ik heb die zoo wijd gemaakt als ik kon, en er palen in geslagen, om mijne hangmat aan te hangen.
_November_ 1.—I set up my tent under a rock, and lay there for the first night; making it as large as I could, with stakes driven in to swing my hammock upon.
2 November. Ik zette al mijne kisten en planken en de rondhouten van mijne vlotten op, en maakte daarvan eene verschansing, een weinig binnen de plaats, die ik gekozen had, om mij te vestigen.
_Nov._ 2.—I set up all my chests and boards, and the pieces of timber which made my rafts, and with them formed a fence round me, a little within the place I had marked out for my fortification.
3 November. Ik ging uit met mijn geweer, en schoot twee vogels, naar eendvogels gelijkende, die zeer goed waren om te eten. Des namiddags ging ik aan het werk, om eene tafel te maken.
_Nov._ 3.—I went out with my gun, and killed two fowls like ducks, which were very good food. In the afternoon went to work to make me a table.
4 November. Dezen morgen begon ik mijn tijd te verdeelen, in werkuren, een tijd, om met mijn geweer uit te gaan, een tijd, om te slapen en een tijd tot uitspanning. Elken morgen ging ik, als het niet regende, twee of drie uren met mijn geweer uit; dan ging ik aan het werk tot tegen elf uren; dan at ik wat ik had, en van twaalf tot twee uren deed ik een slaapje, daar het alsdan drukkend heet was, en ging dan weder tot den avond aan het werk. Dezen en den volgenden dag besteedde ik al mijne werkuren aan het maken van eene tafel; maar ik was een bedroefde timmerman, hoewel de tijd en de noodzakelijkheid mij spoedig een goed handwerksman maakten, gelijk zij, geloof ik, iedereen zouden doen.
_Nov_. 4.—This morning I began to order my times of work, of going out with my gun, time of sleep, and time of diversion—viz. every morning I walked out with my gun for two or three hours, if it did not rain; then employed myself to work till about eleven o’clock; then eat what I had to live on; and from twelve to two I lay down to sleep, the weather being excessively hot; and then, in the evening, to work again. The working part of this day and of the next were wholly employed in making my table, for I was yet but a very sorry workman, though time and necessity made me a complete natural mechanic soon after, as I believe they would do any one else.
5 November. Dezen dag ging ik met mijn geweer en mijn hond uit, en schoot eene wilde kat; hare huid was zeer zacht, maar haar vleesch deugde niets. Ieder dier, dat ik doodde, stroopte ik de huid af en bewaarde die. Toen ik langs het strand terugkeerde, zag ik verscheidene zeevogels, die ik niet kende, maar ik was verrast en bijkans verschrikt door het zien van twee robben, die, terwijl ik er op staarde, en alvorens ik zag wat dit waren, in zee doken en mij voor dat oogenblik ontsnapten.
_Nov._ 5.—This day went abroad with my gun and my dog, and killed a wild cat; her skin pretty soft, but her flesh good for nothing; every creature that I killed I took of the skins and preserved them. Coming back by the sea-shore, I saw many sorts of sea-fowls, which I did not understand; but was surprised, and almost frightened, with two or three seals, which, while I was gazing at, not well knowing what they were, got into the sea, and escaped me for that time.
6 November. Na mijne ochtendwandeling ging ik weder aan mijne tafel aan het werk, en maakte die af, schoon zij mij niet beviel; het duurde echter niet lang of ik kon haar verbeteren.
_Nov._ 6.—After my morning walk I went to work with my table again, and finished it, though not to my liking; nor was it long before I learned to mend it.
7 November. Het werd thans bestendig weder. Den 7den, 8sten, 9den, 10den en een gedeelte van den 12den (want naar mijne rekening was het den 11den, zondag ) besteedde ik geheel in het maken van een stoel, en gaf daar met veel moeite een redelijk fatsoen aan, schoon hij mij nimmer beviel, en ik onder het maken hem verscheidene malen weder aan stukken brak.
_Nov._ 7.—Now it began to be settled fair weather. The 7th, 8th, 9th, 10th, and part of the 12th (for the 11th was Sunday) I took wholly up to make me a chair, and with much ado brought it to a tolerable shape, but never to please me; and even in the making I pulled it in pieces several times.
Ik moet hierbij aanmerken, dat ik spoedig vergat de zondagen te rekenen, omdat ik hun merk op den stijl vergeten had.
_Note_.—I soon neglected my keeping Sundays; for, omitting my mark for them on my post, I forgot which was which.
13 November. Dezen dag regende het, hetgeen mij zeer verfrischte, en de aarde verkoelde; maar de regen ging met een verschrikkelijk onweder gepaard, hetgeen mij voor mijn kruid veel angst deed uitstaan. Zoodra dat voorbij was, besloot ik al mijn kruid in kleine gedeelten te bergen, opdat het geen gevaar zou loopen.
_Nov._ 13.—This day it rained, which refreshed me exceedingly, and cooled the earth; but it was accompanied with terrible thunder and lightning, which frightened me dreadfully, for fear of my powder. As soon as it was over, I resolved to separate my stock of powder into as many little parcels as possible, that it might not be in danger.
14, 15 en 16 November. Deze drie dagen sleet ik geheel met het maken van vierkante kistjes of doozen, die een of op zijn hoogst twee pond kruid konden bevatten, en na het kruid er in geborgen te hebben, zette ik die in zoo veilige en afgelegen plaatsen als ik kon. Op een van deze drie dagen schoot ik een grooten vogel, die goed om te eten was, maar wiens naam ik niet kende.
_Nov._ 14, 15, 16.—These three days I spent in making little square chests, or boxes, which might hold about a pound, or two pounds at most, of powder; and so, putting the powder in, I stowed it in places as secure and remote from one another as possible. On one of these three days I killed a large bird that was good to eat, but I knew not what to call it.
17 November. Dezen dag begon ik achter mijne tent in de rots te graven, om meerder ruimte voor mij te verkrijgen.
_Nov._ 17.—This day I began to dig behind my tent into the rock, to make room for my further conveniency.
Drie dingen had ik hiertoe vooral noodig; te weten een houweel, een schop en een kruiwagen. Ik liet dus het werk staan, en begon te overwegen, hoe ik in dit gebrek voorzien en mij eenige werktuigen vervaardigen zou. In plaats van het houweel, kon ik een der ijzeren koevoeten gebruiken, hoewel die zwaar genoeg waren; maar thans had ik eene spade noodig; deze was zoo noodig, dat ik zonder haar niet veel uitrigten kon; maar hoe ik er eene maken zou wist ik niet.
_Note_.—Three things I wanted exceedingly for this work—viz. a pickaxe, a shovel, and a wheelbarrow or basket; so I desisted from my work, and began to consider how to supply that want, and make me some tools. As for the pickaxe, I made use of the iron crows, which were proper enough, though heavy; but the next thing was a shovel or spade; this was so absolutely necessary, that, indeed, I could do nothing effectually without it; but what kind of one to make I knew not.
18 November. Den volgenden dag vond ik in het bosch een boom van het hout, dat men in Brazilië ijzerhout noemt, omdat het zoo hard is. Ik kapte hiervan een gedeelte, schoon met veel moeite, en hoewel het mij bijkans mijne bijl gekost had, en bragt het moeijelijk genoeg naar huis, want het was zeer zwaar. De ontzettende hardheid van dit hout, hield mij lang op, hoewel ik er echter van lieverlede het fatsoen van een spade aan gaf, van boven met een handvatsel gelijk de onze; maar daar het ondereinde niet van ijzer was, kon zij zoo lang niet duren. Zij was echter voldoende voor hetgeen ik ermede doen wilde. Ik geloof niet, dat men ooit eene spade op die manier, of die zooveel tijd kostte, gemaakt heeft.
_Nov._ 18.—The next day, in searching the woods, I found a tree of that wood, or like it, which in the Brazils they call the iron-tree, for its exceeding hardness. Of this, with great labour, and almost spoiling my axe, I cut a piece, and brought it home, too, with difficulty enough, for it was exceeding heavy. The excessive hardness of the wood, and my having no other way, made me a long while upon this machine, for I worked it effectually by little and little into the form of a shovel or spade; the handle exactly shaped like ours in England, only that the board part having no iron shod upon it at bottom, it would not last me so long; however, it served well enough for the uses which I had occasion to put it to; but never was a shovel, I believe, made after that fashion, or so long in making.
Ik had nog niet al wat ik noodig had; ik moest nog eene mand of een kruiwagen hebben. Eene mand kon ik niet maken, omdat ik geen buigzame teenen bezat, ik vond ze althans niet; en wat den kruiwagen betreft, ik verbeeldde mij, dat ik die zeer goed zou kunnen maken, behalve het wiel; daar had ik geen begrip van, en wist niet, hoe ik het aan zou vangen; bovendien had ik geen ijzeren banden, waarin de as van het wiel kon loopen; dus gaf ik dit op. Om dus de aarde, die ik uitdelfde, weg te dragen, maakte ik eene soort van bak, gelijk die, waarin de metselaars hunne kalk dragen. Dit maken ging gemakkelijker dan de spade, en toch had ik aan het een en ander, en aan mijne vergeefsche pogingen, om een kruiwagen zamen te stellen, vier dagen noodig; altijd daar afgerekend mijne morgenwandelingen, die ik zelden verzuimde, en waarvan ik ook meestal iets eetbaars te huis bragt.
I was still deficient, for I wanted a basket or a wheelbarrow. A basket I could not make by any means, having no such things as twigs that would bend to make wicker-ware—at least, none yet found out; and as to a wheelbarrow, I fancied I could make all but the wheel; but that I had no notion of; neither did I know how to go about it; besides, I had no possible way to make the iron gudgeons for the spindle or axis of the wheel to run in; so I gave it over, and so, for carrying away the earth which I dug out of the cave, I made me a thing like a hod which the labourers carry mortar in when they serve the bricklayers. This was not so difficult to me as the making the shovel: and yet this and the shovel, and the attempt which I made in vain to make a wheelbarrow, took me up no less than four days—I mean always excepting my morning walk with my gun, which I seldom failed, and very seldom failed also bringing home something fit to eat.
23 November. Daar mijn ander werk stil gestaan had, terwijl ik mijne gereedschappen maakte, hervatte ik dit thans, en werkte er zooveel aan als mijne krachten mij toelieten, achttien dagen achtereen aan het verwijden en uitdiepen van mijn kelder, ten einde al mijne goederen er gemakkelijk in zouden kunnen staan.
_Nov._ 23.—My other work having now stood still, because of my making these tools, when they were finished I went on, and working every day, as my strength and time allowed, I spent eighteen days entirely in widening and deepening my cave, that it might hold my goods commodiously.
Al dien tijd werkte ik, om eene kamer of kelder te maken, groot genoeg om mij tot magazijn, tot keuken, tot eetkamer en tot kelder te verstrekken. De tent was mijne eigenlijke woning; maar in het regensaisoen regende het somtijds zoo hard, dat ik er mij niet droog kon houden, daarom bedekte ik naderhand mijn geheele verblijf binnen de palissaden, met lange staken in den vorm van latten, tegen de rots aan liggende, en bedekte die met takken en bladeren.
_Note_.—During all this time I worked to make this room or cave spacious enough to accommodate me as a warehouse or magazine, a kitchen, a dining-room, and a cellar. As for my lodging, I kept to the tent; except that sometimes, in the wet season of the year, it rained so hard that I could not keep myself dry, which caused me afterwards to cover all my place within my pale with long poles, in the form of rafters, leaning against the rock, and load them with flags and large leaves of trees, like a thatch.
10 December. Ik had thans gedacht, dat mijn kelder zoo goed als gereed was; toen plotseling (naar het schijnt, had ik te wijd uitgegraven ) een zoo groote menigte aarde, van boven en van een der zijden, viel, dat ik er hevig van ontroerde, en geen wonder, want ware ik er onder geweest, men had nimmer een graf voor mij behoeven te graven. Deze tegenspoed verschafte mij op nieuw een groot deel werk, want ik moest de losse aarde naar buiten brengen, en, wat van meer belang was, het gewelf stutten, opdat ik voor geene herhaling van dit ongeval behoefde te vreezen.
_December_ 10.—I began now to think my cave or vault finished, when on a sudden (it seems I had made it too large) a great quantity of earth fell down from the top on one side; so much that, in short, it frighted me, and not without reason, too, for if I had been under it, I had never wanted a gravedigger. I had now a great deal of work to do over again, for I had the loose earth to carry out; and, which was of more importance, I had the ceiling to prop up, so that I might be sure no more would come down.
11 December. Ik ging hieraan werken, en stutte den zolder met twee stijlen met twee planken dwars er over; den volgenden dag was dit afgewerkt, en door nog meer stutten te plaatsen, had ik in eene week het dak in orde, en de op rijen staande palen, dienden thans om de verdeelingen van mijn huis te maken.
_Dec_. 11.—This day I went to work with it accordingly, and got two shores or posts pitched upright to the top, with two pieces of boards across over each post; this I finished the next day; and setting more posts up with boards, in about a week more I had the roof secured, and the posts, standing in rows, served me for partitions to part off the house.
17 December. Van dezen dag tot den 20sten hield ik mij bezig met planken te leggen en spijkers te slaan in de stijlen, om alles, wat ik kon, daaraan te hangen, en thans begon ik binnen ' s huis eenigzins op orde te komen.
_Dec._ 17.—From this day to the 20th I placed shelves, and knocked up nails on the posts, to hang everything up that could be hung up; and now I began to be in some order within doors.
20 December. Thans droeg ik alles in den kelder en begon mijne woning te meubeleren, en eenige planken te plaatsen, om levensmiddelen op te leggen; maar de planken werden schraal. Ook maakte ik eene andere tafel.
_Dec._ 20.—Now I carried everything into the cave, and began to furnish my house, and set up some pieces of boards like a dresser, to order my victuals upon; but boards began to be very scarce with me; also, I made me another table.
24 December. Het regent den geheelen nacht en dag, zoodat ik niet kan uitgaan.
_Dec._ 24.—Much rain all night and all day. No stirring out.
25 December. Den geheelen dag regen.
_Dec._ 25.—Rain all day.
26 December. Droog weder en de grond veel koeler en aangenamer dan te voren.
_Dec._ 26.—No rain, and the earth much cooler than before, and pleasanter.
27 December. Ik schoot een jonge geit, en kwetste een andere, zoodat ik haar ving en naar huis droeg. Daar gekomen bond ik het dier vast en spalkte haar poot.
_Dec._ 27.—Killed a young goat, and lamed another, so that I caught it and led it home in a string; when I had it at home, I bound and splintered up its leg, which was broke.
NB. Ik droeg zooveel zorg voor haar, dat zij in leven bleef, en de poot genas en werd zoo goed als te voren. Door haar zoo lang op te passen werd zij tam, en leefde van het weinige gras voor mijne deur, en wilde niet weder weg. Dit deed mij voor het eerst denken eenige tamme dieren aan te fokken, ten einde voedsel van hen te hebben als mijn kruid op zou zijn.
_N.B._—I took such care of it that it lived, and the leg grew well and as strong as ever; but, by my nursing it so long, it grew tame, and fed upon the little green at my door, and would not go away. This was the first time that I entertained a thought of breeding up some tame creatures, that I might have food when my powder and shot was all spent.
28, 29 en 30 December. Zware hitte en geen wind, zoodat ik niet naar buiten kon, dan tegen den avond op wild uitgaan. Dezen tijd bragt ik door met in mijne huishouding alles in orde te brengen.
_Dec._ 28,29,30,31.—Great heats, and no breeze, so that there was no stirring abroad, except in the evening, for food; this time I spent in putting all my things in order within doors.
1 Januarij. Het was nog drukkend warm; maar ik ging ' s morgens en ' s avonds met mijn geweer uit, en nam op het midden van den dag rust. Dezen avond was ik verder de valleijen ingegaan, die naar het midden van het eiland voerden, en vond, dat daar geiten in menigte waren, schoon uiterst schuw en moeijelijk te bekruipen. Ik besloot echter te beproeven, of ik mijn hond er geen jagt op kon doen maken. 2 Januarij. Ik ging derhalve den volgenden dag met mijn hond uit, en hitste hem op de geiten aan; maar ik had mij misrekend, want zij hielden stand tegen den hond, en deze besefte zijn gevaar, want hij durfde haar niet naderen.
_January_ 1.—Very hot still: but I went abroad early and late with my gun, and lay still in the middle of the day. This evening, going farther into the valleys which lay towards the centre of the island, I found there were plenty of goats, though exceedingly shy, and hard to come at; however, I resolved to try if I could not bring my dog to hunt them down. _Jan._ 2.—Accordingly, the next day I went out with my dog, and set him upon the goats, but I was mistaken, for they all faced about upon the dog, and he knew his danger too well, for he would not come near them.
3 Januarij. Ik begon aan mijne heining of wal, dien ik zoo sterk als mogelijk besloot te maken, om dat ik nog altijd vreesde overvallen te zullen worden.
_Jan._ 3.—I began my fence or wall; which, being still jealous of my being attacked by somebody, I resolved to make very thick and strong.
NB. Daar deze wal vroeger beschreven is, zal ik hier weglaten wat deswege in mijn journaal staat; alleen zal ik vermelden, dat ik van den 3 Januarij tot den 14 April bezig was aan het maken, voltooijen en verbeteren van dezen muur, schoon hij niet meer dan vierentwintig el lang was, zijnde een halve cirkel, van eene plaats in de rots, tot aan eene andere, acht el vandaar, terwijl de deur van den kelder in het midden achter denzelven was.
_N.B._—This wall being described before, I purposely omit what was said in the journal; it is sufficient to observe, that I was no less time than from the 2nd of January to the 14th of April working, finishing, and perfecting this wall, though it was no more than about twenty-four yards in length, being a half-circle from one place in the rock to another place, about eight yards from it, the door of the cave being in the centre behind it.
Al dien tijd werkte ik hard, hoewel de regen mij vele dagen, ja weken achtereen hinderde; maar ik achtte mij niet veilig voor de geheele muur af was; en men kan naauwelijks gelooven, welken ontzettenden arbeid alles vereischte, vooral het halen van de palen uit het bosch, en hen in den grond te slaan; want ik nam veel zwaarder dan noodig was.
All this time I worked very hard, the rains hindering me many days, nay, sometimes weeks together; but I thought I should never be perfectly secure till this wall was finished; and it is scarce credible what inexpressible labour everything was done with, especially the bringing piles out of the woods and driving them into the ground; for I made them much bigger than I needed to have done.
Toen deze muur voltooid, en van buiten met een wal van zoden beschermd was, achtte ik het voor zeker, dat, zoo er eenig volk aan het strand kwam, zij niets, wat naar eene woning geleek, zouden bemerken; en een merkwaardig geval bewees naderhand, dat ik wel geoordeeld had.
When this wall was finished, and the outside double fenced, with a turf wall raised up close to it, I perceived myself that if any people were to come on shore there, they would not perceive anything like a habitation; and it was very well I did so, as may be observed hereafter, upon a very remarkable occasion.
Gedurende dezen tijd deed ik alle dagen, als de regen het toeliet, de ronde in het bosch, en ontdekte dikwijls op deze togten veel, dat mij van nut was. Zoo vond ik eene soort van wilde duiven, die niet gelijk de houtduiven op boomen, maar als huisduiven in spleten van de rotsen nestelden. Ik nam eenige jongen mede en trachtte die tam te maken; maar toen zij ouder werden vlogen zij allen weg, misschien, omdat ik haar geen eten gaf, want ik had dit niet. Ik vond echter dikwijls hare nesten, en nam de jongen er uit, die zeer goed om te eten waren. Ik begon thans te denken om verscheidene dingen, die mij in mijn huishouding ontbraken, te maken, hetgeen ik eerst als geheel onmogelijk had beschouwd, gelijk ook met sommigen het geval was; ik kon bij voorbeeld nimmer een ton maken; ik had een paar vaatjes, gelijk ik gezegd heb, maar ik kon er nimmer een paar maken, schoon ik er verscheidene weken aan zoek bragt; ik kon nimmer den bodem of de duigen zoo goed bijeenbrengen, dat het water hield; dus gaf ik het op.
During this time I made my rounds in the woods for game every day when the rain permitted me, and made frequent discoveries in these walks of something or other to my advantage; particularly, I found a kind of wild pigeons, which build, not as wood-pigeons in a tree, but rather as house-pigeons, in the holes of the rocks; and taking some young ones, I endeavoured to breed them up tame, and did so; but when they grew older they flew away, which perhaps was at first for want of feeding them, for I had nothing to give them; however, I frequently found their nests, and got their young ones, which were very good meat. And now, in the managing my household affairs, I found myself wanting in many things, which I thought at first it was impossible for me to make; as, indeed, with some of them it was: for instance, I could never make a cask to be hooped. I had a small runlet or two, as I observed before; but I could never arrive at the capacity of making one by them, though I spent many weeks about it; I could neither put in the heads, or join the staves so true to one another as to make them hold water; so I gave that also over.
Ik was zeer verlegen ook om kaarsen, want zoodra het duister was, dat is te zeven ure gewoonlijk, moest ik naar bed gaan. Ik wenschte thans wel dien klomp was te bezitten, dien ik op mijne reis langs de Afrikaansche kust had; maar al wat mij thans overschoot was, als ik eene geit gedood had, dat ik dan het vet bewaarde, in eene kom van klei, in de zon gedroogd, en een pit van eiken schors daarin brandde. Te midden van mijn arbeid kwam mij een zakje in de hand, waarin koorn was geweest, om het vorige gevogelte mede te voeden, ik denk toen het schip van Lissabon kwam. Wat er in overgebleven was, hadden de ratten opgegeten, en ik zag niets in den zak dan stof en vuilnis, en daar ik het zakje wilde gebruiken (ik denk om kruid in te doen, dat ik toen verdeelde, uit vrees voor den bliksem ) schudde ik den zak uit, aan de eene zijde van mijne schans onder de rots.
In the next place, I was at a great loss for candles; so that as soon as ever it was dark, which was generally by seven o’clock, I was obliged to go to bed. I remembered the lump of beeswax with which I made candles in my African adventure; but I had none of that now; the only remedy I had was, that when I had killed a goat I saved the tallow, and with a little dish made of clay, which I baked in the sun, to which I added a wick of some oakum, I made me a lamp; and this gave me light, though not a clear, steady light, like a candle. In the middle of all my labours it happened that, rummaging my things, I found a little bag which, as I hinted before, had been filled with corn for the feeding of poultry—not for this voyage, but before, as I suppose, when the ship came from Lisbon. The little remainder of corn that had been in the bag was all devoured by the rats, and I saw nothing in the bag but husks and dust; and being willing to have the bag for some other use (I think it was to put powder in, when I divided it for fear of the lightning, or some such use), I shook the husks of corn out of it on one side of my fortification, under the rock.
Kort voor den grooten regen, waarvan ik sprak, had ik dit gedaan, zonder er verder over te denken. Maar eene maand of zoo daarna zag ik iets groens opschieten, hetwelk ik eene plant dacht te zijn, die ik nog niet kende, maar ik stond geheel verbaasd, toen ik eene poos daarna tien of twaalf aren zag opschieten, die volmaakt naar het Europesche, ja naar het Engelsche graan geleken.
It was a little before the great rains just now mentioned that I threw this stuff away, taking no notice, and not so much as remembering that I had thrown anything there, when, about a month after, or thereabouts, I saw some few stalks of something green shooting out of the ground, which I fancied might be some plant I had not seen; but I was surprised, and perfectly astonished, when, after a little longer time, I saw about ten or twelve ears come out, which were perfect green barley, of the same kind as our European—nay, as our English barley.
Het is mij onmogelijk de verbazing en verbijstering, waarin dit mij bragt, uit te drukken. Ik had tot hiertoe naar geenerlei godsdienstige gronden in het geheel gehandeld; ik had zeer weinig begrip van de godsdienst, noch iets wat mij overkomen was anders beschouwd, dan alsof het toeval dit zoo gewild, of gelijk men zonder nadenken zegt, zoo als het den Hemel behaagd had; maar zonder na te denken over de redenen, waarom de Voorzienigheid de wereldsche gebeurtenissen aldus schikt. Maar toen ik daar rogge zag groeijen, in eene hemelstreek, die ik wist, dat geen koorn opleverde; en terwijl ik niet wist hoe het daar kwam, trof mij dit ten sterkste, en ik begon te vermoeden, dat God dit graan wonderbaarlijk had laten groeijen, zonder dat het gezaaid was geworden, en dat het alleen tot mijn onderhoud in deze woeste eenzame plaats opgeschoten was.
It is impossible to express the astonishment and confusion of my thoughts on this occasion. I had hitherto acted upon no religious foundation at all; indeed, I had very few notions of religion in my head, nor had entertained any sense of anything that had befallen me otherwise than as chance, or, as we lightly say, what pleases God, without so much as inquiring into the end of Providence in these things, or His order in governing events for the world. But after I saw barley grow there, in a climate which I knew was not proper for corn, and especially that I knew not how it came there, it startled me strangely, and I began to suggest that God had miraculously caused His grain to grow without any help of seed sown, and that it was so directed purely for my sustenance on that wild, miserable place.
Dit perste mij de tranen uit de oogen, en ik beschouwde mij als door den Hemel bijzonder begunstigd, dat zulk een wonderlijke gebeurtenis voor mij geschied was. Het verwonderde mij te meer, omdat ik daar digtbij, langs de zijde van de rots, hier en daar eenige weinige halmen zag van rijst, die ik kende, omdat ik ze in Afrika, toen ik daar was, had zien groeijen.
This touched my heart a little, and brought tears out of my eyes, and I began to bless myself that such a prodigy of nature should happen upon my account; and this was the more strange to me, because I saw near it still, all along by the side of the rock, some other straggling stalks, which proved to be stalks of rice, and which I knew, because I had seen it grow in Africa when I was ashore there.
Niet twijfelende, dat de Voorzienigheid dit aldus voor mij beschikt had en dat er nog meer aldaar was, ging ik alle deelen van het eiland door, waar ik vroeger geweest was, zocht in iederen hoek en onder iedere rots, om nog meer te zien, maar kon niets meer vinden. Eindelijk kwam het mij in de gedachten, dat ik den zak, waarin het voedsel voor de kiekens geweest was, daar uitgeschud had, en toen was het wonder opgehelderd, en daarmede, ik moet het bekennen, mijne erkentelijkheid voor Gods goedertierenheid, ten einde. Ik had echter dezelfde reden tot dankbaarheid, alsof het daar door een wonder gekomen was, want het was waarlijk eene bestiering der Voorzienigheid, dat tien of twaalf korrels graan onbedorven waren gebleven, terwijl de ratten al het overige vernield hadden; vervolgens, dat ik het juist op die plek had moeten werpen, waar het, doordien het onder de schaduw van eene hooge rots stond, onmiddellijk kon opschieten, terwijl, zoo het te dier tijd ergens anders gevallen ware, het verzengd en vernield zou geworden zijn.
I not only thought these the pure productions of Providence for my support, but not doubting that there was more in the place, I went all over that part of the island, where I had been before, peering in every corner, and under every rock, to see for more of it, but I could not find any. At last it occurred to my thoughts that I shook a bag of chickens’ meat out in that place; and then the wonder began to cease; and I must confess my religious thankfulness to God’s providence began to abate, too, upon the discovering that all this was nothing but what was common; though I ought to have been as thankful for so strange and unforeseen a providence as if it had been miraculous; for it was really the work of Providence to me, that should order or appoint that ten or twelve grains of corn should remain unspoiled, when the rats had destroyed all the rest, as if it had been dropped from heaven; as also, that I should throw it out in that particular place, where, it being in the shade of a high rock, it sprang up immediately; whereas, if I had thrown it anywhere else at that time, it had been burnt up and destroyed.
Ik gaarde zorgvuldig de aren op, gelijk men wel denken kan, toen zij rijp waren, hetgeen in het laatst van Junij was, en ieder korrel bewarende, besloot ik die op nieuw te zaaijen, in de hoop van met der tijd genoeg te bekomen, om mij brood te verschaffen. Het was echter eerst in het vierde jaar, dat ik mij veroorloofde iets van het graan te eten, en dit nog zeer spaarzaam, gelijk men later vernemen zal. Behalve dit graan waren er twintig of dertig rijsthalmen opgeschoten, die ik even zorgvuldig en met hetzelfde oogmerk bewaarde, namelijk, om later mij tot brood, of liever tot spijs te verstrekken; want ik vond middel om het te koken, zonder het te bakken, schoon ik dit naderhand ook deed. Doch ik keer tot mijn journaal terug.
I carefully saved the ears of this corn, you may be sure, in their season, which was about the end of June; and, laying up every corn, I resolved to sow them all again, hoping in time to have some quantity sufficient to supply me with bread. But it was not till the fourth year that I could allow myself the least grain of this corn to eat, and even then but sparingly, as I shall say afterwards, in its order; for I lost all that I sowed the first season by not observing the proper time; for I sowed it just before the dry season, so that it never came up at all, at least not as it would have done; of which in its place. Besides this barley, there were, as above, twenty or thirty stalks of rice, which I preserved with the same care and for the same use, or to the same purpose—to make me bread, or rather food; for I found ways to cook it without baking, though I did that also after some time. But to return to my Journal.
Ik werkte deze drie of vier maanden uiterst hard, om mijn muur gereed te krijgen, en den 14 April sloot ik dien geheel, en ging naar buiten, niet door eene deur, maar over eene ladder, ten einde er aan de buitenzijde geen spoor van mogt overblijven.
I worked excessive hard these three or four months to get my wall done; and the 14th of April I closed it up, contriving to go into it, not by a door but over the wall, by a ladder, that there might be no sign on the outside of my habitation.
16 April. Ik maakte de ladder af; klom met dezelve naar boven, haalde die achter mij op, en liet die van binnen zakken. Ik had thans een volkomen omheining voor mij; en van buiten kon men mij niet dan over den muur genaken.
_April_ 16.—I finished the ladder; so I went up the ladder to the top, and then pulled it up after me, and let it down in the inside. This was a complete enclosure to me; for within I had room enough, and nothing could come at me from without, unless it could first mount my wall.
Den dag nadat ik dezen muur voltooid had, was bijkans al mijn arbeid vruchteloos geweest, en ik zelf verongelukt. Dit was het geval. Toen ik van binnen bezig was achter mijne tent, vlak in den ingang van mijn kelder, schrikte ik allerhevigst door iets, dat waarlijk ook allerverbazendst was. De aarde kwam van den zolder, van mijn kelder en van de zijde van den heuvel over mijn hoofd rollen, en twee van de stijlen, die ik in den kelder overeinde had gezet, kraakten allerhevigst. Ik was ernstig geschrikt, maar dacht volstrekt niet aan de ware oorzaak; alleenlijk begreep ik, dat de zolder van mijn kelder instortte, gelijk vroeger nog eens gebeurd was. Uit vrees dus van daaronder bedolven te worden, ijlde ik weg, en achtte mij niet veilig voor ik over den muur was, uit vrees, dat de stukken rots op mijn hoofd mogten vallen. Naauwelijks was ik op vasten grond, of ik zag duidelijk, dat het eene verschrikkelijke aardbeving was, want de grond, waarop ik stond, schudde driemaal, ongeveer acht minuten na elkander, zoo hevig, dat de sterkste gebouwen er door hadden moeten instorten, en een top van eene rots, die een halfuur van mij af, digt aan zee stond, viel met zulk een verschrikkelijk geraas naar beneden, als ik nimmer hoorde. Ik bemerkte ook dat de zee in hevige beweging was, en ik geloof, dat de schokken onder het water sterker dan op het eiland waren.
The very next day after this wall was finished I had almost had all my labour overthrown at once, and myself killed. The case was thus: As I was busy in the inside, behind my tent, just at the entrance into my cave, I was terribly frighted with a most dreadful, surprising thing indeed; for all on a sudden I found the earth come crumbling down from the roof of my cave, and from the edge of the hill over my head, and two of the posts I had set up in the cave cracked in a frightful manner. I was heartily scared; but thought nothing of what was really the cause, only thinking that the top of my cave was fallen in, as some of it had done before: and for fear I should be buried in it I ran forward to my ladder, and not thinking myself safe there neither, I got over my wall for fear of the pieces of the hill, which I expected might roll down upon me. I had no sooner stepped do ground, than I plainly saw it was a terrible earthquake, for the ground I stood on shook three times at about eight minutes’ distance, with three such shocks as would have overturned the strongest building that could be supposed to have stood on the earth; and a great piece of the top of a rock which stood about half a mile from me next the sea fell down with such a terrible noise as I never heard in all my life. I perceived also the very sea was put into violent motion by it; and I believe the shocks were stronger under the water than on the island.
Ik was hiervan zoo verbaasd, daar ik nooit in mijn leven zoo iets had gevoeld, of van gehoord had, dat ik als geheel verplet was; en de beweging van de aarde maakte mij ziek, als iemand, die zeeziek is. Het geraas van de neêrstortende rots bragt mij weder tot bezinning, en ik vreesde ieder oogenblik, dat de rots op mijne tent en al mijne goederen zou vallen en alles in eens bedelven; en dit denkbeeld deed mij schier bezwijken.
I was so much amazed with the thing itself, having never felt the like, nor discoursed with any one that had, that I was like one dead or stupefied; and the motion of the earth made my stomach sick, like one that was tossed at sea; but the noise of the falling of the rock awakened me, as it were, and rousing me from the stupefied condition I was in, filled me with horror; and I thought of nothing then but the hill falling upon my tent and all my household goods, and burying all at once; and this sunk my very soul within me a second time.
Toen de derde schok voorbij was, en ik eenigen tijd niets meer voelde, begon ik moed te scheppen, maar had toch nog het hart niet, weder over den muur te gaan, uit vrees van levende begraven te worden. Ik bleef neêrslagtig en mistroostig op den grond zitten, niet wetende wat te doen. Al dien tijd had ik niet het minste godsdienstige denkbeeld, behalve, dat ik werktuigelijk uitriep: " Heer, wees mij genadig ! " en toen het gevaar over was waren alle gedachten aan den Hemel daarbij verdwenen.
After the third shock was over, and I felt no more for some time, I began to take courage; and yet I had not heart enough to go over my wall again, for fear of being buried alive, but sat still upon the ground greatly cast down and disconsolate, not knowing what to do. All this while I had not the least serious religious thought; nothing but the common “Lord have mercy upon me!” and when it was over that went away too.
Terwijl ik aldus zat, betrok de lucht alsof het zou gaan regenen, en in minder dan een half uur blies er een allergeweldigste orkaan. De zee was plotseling met schuim bedekt, de golven sloegen over het strand, de boomen werden ontworteld; en deze verschrikkelijke storm duurde omtrent drie uren, toen begon hij te bedaren, en twee uren later was het weder kalm, en begon het geweldig te regenen. Al dien tijd zat ik op den grond, zeer beducht en neêrslagtig, toen het mij plotseling inviel, dat, daar deze wind en regen het gevolg van de aardbeving waren, deze zelve voorbij was, en ik het wagen kon in mijn kelder te gaan. Deze gedachte herlevendigde mijn moed, en de regen deed er het zijne toe, om mij over te halen, dus ging ik naar binnen, en in mijne tent; doch de regen was zoo geweldig, dat mijne tent bijkans er door neergeslagen werd, dus was ik gedwongen in mijn kelder te gaan, hetgeen ik met veel zorg en onrust deed. Deze stortbui dwong mij tot nieuwen arbeid, want ik moest onder den muur een greppel graven, om het water een afloop te geven, anders zou mijn kelder ondergeloopen hebben. Nadat ik eenigen tijd in mijn kelder doorgebragt, en geene schokken meer gevoeld had, schepte ik wat moed, en om dien te versterken, ging ik naar mijn magazijn, en nam een slok rum; hetgeen ik echter toen en naderhand altijd zeer spaarzaam deed, wetende dat ik, als deze op was, geen meer kon bekomen. Den geheelen dag en een groot deel van den nacht bleef het doorregenen, zoodat ik niet kon uitgaan; maar van mijne ontsteltenis bekomen, dacht ik na over hetgeen mij thans te doen stond. Als dit eiland aan aardbevingen onderhevig was, kon ik niet in den kelder blijven wonen; maar moest ik een hutje voor mij bouwen, dat ik ook met een muur omringen kon, en mij daardoor voor menschen en beesten beveiligen; want zoo ik bleef waar ik was, liep ik gevaar van te eeniger tijd levend begraven te worden.
While I sat thus, I found the air overcast and grow cloudy, as if it would rain. Soon after that the wind arose by little and little, so that in less than half-an-hour it blew a most dreadful hurricane; the sea was all on a sudden covered over with foam and froth; the shore was covered with the breach of the water, the trees were torn up by the roots, and a terrible storm it was. This held about three hours, and then began to abate; and in two hours more it was quite calm, and began to rain very hard. All this while I sat upon the ground very much terrified and dejected; when on a sudden it came into my thoughts, that these winds and rain being the consequences of the earthquake, the earthquake itself was spent and over, and I might venture into my cave again. With this thought my spirits began to revive; and the rain also helping to persuade me, I went in and sat down in my tent. But the rain was so violent that my tent was ready to be beaten down with it; and I was forced to go into my cave, though very much afraid and uneasy, for fear it should fall on my head. This violent rain forced me to a new work—viz. to cut a hole through my new fortification, like a sink, to let the water go out, which would else have flooded my cave. After I had been in my cave for some time, and found still no more shocks of the earthquake follow, I began to be more composed. And now, to support my spirits, which indeed wanted it very much, I went to my little store, and took a small sup of rum; which, however, I did then and always very sparingly, knowing I could have no more when that was gone. It continued raining all that night and great part of the next day, so that I could not stir abroad; but my mind being more composed, I began to think of what I had best do; concluding that if the island was subject to these earthquakes, there would be no living for me in a cave, but I must consider of building a little hut in an open place which I might surround with a wall, as I had done here, and so make myself secure from wild beasts or men; for I concluded, if I stayed where I was, I should certainly one time or other be buried alive.
Ik besloot mijne tent, die vlak tegen de rots aan stond, te verplaatsen, daar deze bij eene nieuwe aardbeving er ligtelijk op kon storten. De twee volgende dagen (19 en 20 April ) besteedde ik met te overleggen werwaarts en hoe ik mijne woning verleggen zou. De vrees van levend bedolven te worden belette mij allen gerusten slaap, en toch was ik even bevreesd, in het open veld, zonder eenige beschutting, te slapen; en wanneer ik rond zag, en alles zoo goed in orde vond, en hoe veilig ik gehuisvest en verborgen was, gevoelde ik grooten weerzin in deze plaats te verlaten. Middelerwijl kwam het mij in de gedachten, dat met dit te maken veel tijd zou verloopen, en dat ik mij er in moest schikken het gevaar te blijven loopen waar ik was, totdat ik een kamp voor mij gemaakt had en dat zoo versterkt, dat ik daarheen kon verhuizen. Ik besloot dus zoo spoedig mogelijk aan het werk te gaan, en mij een wal te maken met palen en kabeltouw, gelijk de vorige, omringd, en in het midden daarvan mijne tent op te slaan, als die voltooid was, maar tot dien tijd zou ik het wagen te blijven waar ik was. Dit was den 21sten.
With these thoughts, I resolved to remove my tent from the place where it stood, which was just under the hanging precipice of the hill; and which, if it should be shaken again, would certainly fall upon my tent; and I spent the two next days, being the 19th and 20th of April, in contriving where and how to remove my habitation. The fear of being swallowed up alive made me that I never slept in quiet; and yet the apprehension of lying abroad without any fence was almost equal to it; but still, when I looked about, and saw how everything was put in order, how pleasantly concealed I was, and how safe from danger, it made me very loath to remove. In the meantime, it occurred to me that it would require a vast deal of time for me to do this, and that I must be contented to venture where I was, till I had formed a camp for myself, and had secured it so as to remove to it. So with this resolution I composed myself for a time, and resolved that I would go to work with all speed to build me a wall with piles and cables, &c., in a circle, as before, and set my tent up in it when it was finished; but that I would venture to stay where I was till it was finished, and fit to remove. This was the 21st.
22 April. Den volgenden morgen begon ik de middelen, om dit besluit uit te voeren, te overwegen, maar ik was in groote verlegenheid om gereedschappen. Ik had drie groote bijlen en eene menigte kleine, want deze hadden wij medegenomen, om met de negers te handelen; maar door het kappen en behakken van hard hout, waren zij allen bot en vol scharen geworden. Ik had wel een slijpsteen, maar kon dien niet draaijen, en tegelijk mijn gereedschap er op slijpen. Dit kostte mij meer tijd, dan een staatsman noodig heeft om over landen en volken, of een regter om over leven en dood uitspraak te doen. Eindelijk maakte ik een wiel met een strop, dat ik met mijn voet kon draaijen, zoodat ik mijne beide handen vrij had.
_April_ 22.—The next morning I begin to consider of means to put this resolve into execution; but I was at a great loss about my tools. I had three large axes, and abundance of hatchets (for we carried the hatchets for traffic with the Indians); but with much chopping and cutting knotty hard wood, they were all full of notches, and dull; and though I had a grindstone, I could not turn it and grind my tools too. This cost me as much thought as a statesman would have bestowed upon a grand point of politics, or a judge upon the life and death of a man. At length I contrived a wheel with a string, to turn it with my foot, that I might have both my hands at liberty.
— Ik had zoo iets in Engeland nimmer gezien, of er althans nooit geen acht op geslagen; hoewel ik naderhand vond, dat zij daar zeer algemeen waren; ook was mijn slijpsteen groot en zeer zwaar. Het gereed maken van dit werktuig kostte mij eene geheele week tijd.
_Note_.—I had never seen any such thing in England, or at least, not to take notice how it was done, though since I have observed, it is very common there; besides that, my grindstone was very large and heavy. This machine cost me a full week’s work to bring it to perfection.
28, 29 April. Deze twee dagen bragt ik door met mijne gereedschappen te slijpen; mijn werktuig om den steen te draaijen ging zeer goed.
_April_ 28, 29.—These two whole days I took up in grinding my tools, my machine for turning my grindstone performing very well.
30 April. Daar ik bespeurde, dat mijn voorraad van brood sterk minderde, nam ik eens op wat er nog was, en stelde mij op rantsoen van een beschuit per dag, hetgeen mij zeer neêrslagtig maakte.
_April_ 30.—Having perceived my bread had been low a great while, now I took a survey of it, and reduced myself to one biscuit cake a day, which made my heart very heavy.
1 Mei. Toen ik dezen morgen naar zee ging, zag ik, terwijl het zeer laag water was, iets op het strand liggen. Toen ik er bij kwam vond ik een vaatje en twee of drie stukken van het wrak, die door den laatsten storm op het strand waren geslagen; en naar het wrak ziende, meende ik, dat het hooger uit het water uitstak dan anders. Ik onderzocht het vaatje, dat op strand lag, en vond dat het een kruidvaatje was, doch dat nat geworden was; het kruid was als een koek ineen gebakken, en zoo hard als steen. Ik rolde het hooger op het strand vooreerst, en ging verder op zoo digt bij het wrak als ik kon.
_May_ 1.—In the morning, looking towards the sea side, the tide being low, I saw something lie on the shore bigger than ordinary, and it looked like a cask; when I came to it, I found a small barrel, and two or three pieces of the wreck of the ship, which were driven on shore by the late hurricane; and looking towards the wreck itself, I thought it seemed to lie higher out of the water than it used to do. I examined the barrel which was driven on shore, and soon found it was a barrel of gunpowder; but it had taken water, and the powder was caked as hard as a stone; however, I rolled it farther on shore for the present, and went on upon the sands, as near as I could to the wreck of the ship, to look for more.
CHAPTER VI—ILL AND CONSCIENCE-STRICKEN
Toen ik bij het schip kwam vond ik het geheel verplaatst; het voorschip, dat vroeger in het zand begraven lag, was ten minste zes voet opgebeurd, en het achterschip, dat door de woede der golven aan stukken geslagen en van het overige als het ware afgerukt was geworden, kort na mijne laatste reis derwaarts, was opgeheven en op zijde geworpen, en het zand was aan dien kant bij den spiegel zoo hoog opgeworpen, dat ik er thans bij laag water naar toe kon wandelen. In het eerst stond ik hierover verbaasd, maar weldra begreep ik, dat het door de aardbeving moest geschied zijn, en daar thans het schip meer dan te voren opengeslagen was, kwamen er dagelijks vele dingen aan strand spoelen, die de zee lossloeg en door de wind en golven op het strand geworpen werden.
When I came down to the ship I found it strangely removed. The forecastle, which lay before buried in sand, was heaved up at least six feet, and the stern, which was broke in pieces and parted from the rest by the force of the sea, soon after I had left rummaging her, was tossed as it were up, and cast on one side; and the sand was thrown so high on that side next her stern, that whereas there was a great place of water before, so that I could not come within a quarter of a mile of the wreck without swimming I could now walk quite up to her when the tide was out. I was surprised with this at first, but soon concluded it must be done by the earthquake; and as by this violence the ship was more broke open than formerly, so many things came daily on shore, which the sea had loosened, and which the winds and water rolled by degrees to the land.
Dit bragt mij weder alle denkbeeld aan verhuizen uit het hoofd, en ik hield mij ijverig, vooral dien dag, bezig, met te zien of ik ook op eenigerlei wijze in het schip kon komen; doch ik vond dat dit niet ging, daar het vol zand was. Daar ik echter geleerd had niets op te geven, besloot ik van het schip te slopen wat ik kon, overtuigd, dat alles mij op eene of andere wijze van nut kon zijn.
This wholly diverted my thoughts from the design of removing my habitation, and I busied myself mightily, that day especially, in searching whether I could make any way into the ship; but I found nothing was to be expected of that kind, for all the inside of the ship was choked up with sand. However, as I had learned not to despair of anything, I resolved to pull everything to pieces that I could of the ship, concluding that everything I could get from her would be of some use or other to me.
3 Mei. Ik ging aan het visschen, maar vong geen een visch, dien ik eten dorst, tot juist toen ik er wilde uitscheiden, daar het mij verdroot, ik een jongen dolfijn ving. Ik had eene lange lijn van dun touw gemaakt, maar had geen hoeken; ik ving echter dikwijls veel visch; althans zoo veel als ik lustte; die ik allen in de zon droogde, en gedroogd at.
_May_ 3.—I began with my saw, and cut a piece of a beam through, which I thought held some of the upper part or quarter-deck together, and when I had cut it through, I cleared away the sand as well as I could from the side which lay highest; but the tide coming in, I was obliged to give over for that time.
4 Mei. Ik begon met mijne zaag een balk door te zagen, die ik mij verbeeldde, dat een deel van het halfdek bijeenhield; en toen hij doorgezaagd was, ruimde ik zoo veel ik kon het zand weg van den kant, die het hoogst lag, maar toen de vloed doorkwam, was ik verpligt dit werk voor ' s hands te staken.
_May_ 4.—I went a-fishing, but caught not one fish that I durst eat of, till I was weary of my sport; when, just going to leave off, I caught a young dolphin. I had made me a long line of some rope-yarn, but I had no hooks; yet I frequently caught fish enough, as much as I cared to eat; all which I dried in the sun, and ate them dry.
5 Mei. Op het wrak gewerkt, een anderen balk doorgezaagd, en drie groote planken van het dek gesloopt, die ik vastbond en met den vloed naar wal liet drijven.
_May_ 5.—Worked on the wreck; cut another beam asunder, and brought three great fir planks off from the decks, which I tied together, and made to float on shore when the tide of flood came on.
6 Mei. Op het wrak gewerkt, verscheidene ijzeren bouten en ander ijzerwerk er af gebragt; zeer hard gewerkt en doodmoede te huis gekomen, met veel lust het werk te staken.
_May_ 6.—Worked on the wreck; got several iron bolts out of her and other pieces of ironwork. Worked very hard, and came home very much tired, and had thoughts of giving it over.
7 Mei. Weder naar het wrak gegaan, maar met oogmerk er niet te werken. Ik vond dat het schip door zijne eigene zwaarte zich begeven had, de balken waren gebroken en verscheidene stukken van het schip schenen los te liggen; en de binnenzijde van het ruim lag zoo open, dat ik er in zien kon; het was schier geheel vol met water en zand.
_May_ 7.—Went to the wreck again, not with an intent to work, but found the weight of the wreck had broke itself down, the beams being cut; that several pieces of the ship seemed to lie loose, and the inside of the hold lay so open that I could see into it; but it was almost full of water and sand.
8 Mei. Ik ging weder naar het wrak en nam een ijzeren koevoet mede, om het dek op te breken, dat nu geheel vrij van water en zand lag. Ik werkte twee planken er af en bragt die met den vloed naar den wal. Ik liet den koevoet op het wrak achter tot den volgenden dag.
_May_ 8.—Went to the wreck, and carried an iron crow to wrench up the deck, which lay now quite clear of the water or sand. I wrenched open two planks, and brought them on shore also with the tide. I left the iron crow in the wreck for next day.
9 Mei. Ik maakte met den koevoet eene opening naar het ruim, en vond verscheidene vaten, die ik los werkte, maar kon ze niet openbreken. Ook vond ik eene rol Engelsen lood, maar dit was te zwaar voor mij, om het op te heffen.
_May_ 9.—Went to the wreck, and with the crow made way into the body of the wreck, and felt several casks, and loosened them with the crow, but could not break them up. I felt also a roll of English lead, and could stir it, but it was too heavy to remove.
10, 11, 12, 13, 14 Mei. Ik ging alle dagen naar het wrak, en haalde er vele stukken hout en planken af, en wel twee- of driehonderd [ lb = gewicht ] ijzer.
_May_ 10–14.—Went every day to the wreck; and got a great many pieces of timber, and boards, or plank, and two or three hundredweight of iron.
15 Mei. Ik ging met twee kleine bijlen naar het wrak en beproefde of ik geen stuk van het lood kon afkappen, door de eene bijl als eene wig te gebruiken, maar daar het lood anderhalf voet onder water lag, kon ik er niet genoeg bijkomen.
_May_ 15.—I carried two hatchets, to try if I could not cut a piece off the roll of lead by placing the edge of one hatchet and driving it with the other; but as it lay about a foot and a half in the water, I could not make any blow to drive the hatchet.
16 Mei. Het had ' s nachts hard gewaaid, en het wrak scheen door de golven meer gebroken te zijn; maar ik was zoo lang in het bosch geweest om duiven te schieten, dat het getij mij dien dag belette aan boord te gaan.
_May_ 16.—It had blown hard in the night, and the wreck appeared more broken by the force of the water; but I stayed so long in the woods, to get pigeons for food, that the tide prevented my going to the wreck that day.
17 Mei. Ik zag eenige stukken van het wrak, die op een half uur afstands, door den wind op het strand waren gedreven; ik ging er heen, maar vond dat het een stuk van den kop was, maar te zwaar voor mij om het te huis te brengen.
_May_ 17.—I saw some pieces of the wreck blown on shore, at a great distance, near two miles off me, but resolved to see what they were, and found it was a piece of the head, but too heavy for me to bring away.
24 Mei. Alle dagen tot heden op het wrak gewerkt, en met zwaren arbeid eenige dingen zoo verre losgewerkt met den koevoet, dat met hoog water eenige vaten en twee matrozenkisten er uit spoelden, maar daar de wind van het land blies, kwam er dien dag niets aan strand spoelen dan eenig brandhout, en een okshoofd met eenig spek, doch het zeewater en het zand hadden het onbruikbaar gemaakt. Ik hield met dit werk aan tot den 15 Junij, uitgezonderd den tijd dien ik dagelijks er af nam, om mijn voedsel op te sporen, bij hoog water, ten einde altijd gereed te zijn als het afgeloopen was. Ik had thans rondhouten, planken en ijzerwerk genoeg bijeen, om eene goede boot te bouwen, als ik maar geweten had, hoe; ook had ik op verschillende tijden bijkans honderd pond van de rol lood afgehaald.
_May_ 24.—Every day, to this day, I worked on the wreck; and with hard labour I loosened some things so much with the crow, that the first flowing tide several casks floated out, and two of the seamen’s chests; but the wind blowing from the shore, nothing came to land that day but pieces of timber, and a hogshead, which had some Brazil pork in it; but the salt water and the sand had spoiled it. I continued this work every day to the 15th of June, except the time necessary to get food, which I always appointed, during this part of my employment, to be when the tide was up, that I might be ready when it was ebbed out; and by this time I had got timber and plank and ironwork enough to have built a good boat, if I had known how; and also I got, at several times and in several pieces, near one hundredweight of the sheet lead.
16 Junij. Naar den zeekant gaande vond ik eene groote schildpad; dit was de eerste dien ik gezien had, hetgeen echter niet uit hare schaarschheid voortsproot, want ware ik aan de andere zijde van het eiland geweest, dan had ik ze bij honderden kunnen vinden, gelijk naderhand bleek, doch ze dan misschien duur genoeg moeten betalen.
_June_ 16.—Going down to the seaside, I found a large tortoise or turtle. This was the first I had seen, which, it seems, was only my misfortune, not any defect of the place, or scarcity; for had I happened to be on the other side of the island, I might have had hundreds of them every day, as I found afterwards; but perhaps had paid dear enough for them.
17 Junij. Bragt ik door in het koken van de schildpad. Ik vond er zestig eijeren in, en haar vleesch scheen mij het geurigste en lekkerste dat ik ooit geproefd had; en geen wonder, daar ik sedert mijne komst op dit akelig eiland slechts geitenvleesch en vogels geproefd had.
_June_ 17.—I spent in cooking the turtle. I found in her three-score eggs; and her flesh was to me, at that time, the most savoury and pleasant that ever I tasted in my life, having had no flesh, but of goats and fowls, since I landed in this horrid place.
18 Junij. Het regende den geheelen dag en ik bleef binnen ' s huis. Mij dacht, dat de regen koud nederviel, en ik was eenigzins huiverig, hetgeen ik wist dat op deze breedte ongewoon is.
_June_ 18.—Rained all day, and I stayed within. I thought at this time the rain felt cold, and I was something chilly; which I knew was not usual in that latitude.
19 Junij. Ik was zeer ongesteld en huiverig, alsof het koud weder was.
_June_ 19.—Very ill, and shivering, as if the weather had been cold.
20 Junij. Den geheelen nacht niet geslapen, zware pijn in het hoofd en koortsig.
_June_ 20.—No rest all night; violent pains in my head, and feverish.
21 Junij. Zeer ziek, en doodsangst uitstaande over mijn jammerlijken toestand, ziek te zijn zonder hulp. Ik bad tot God de eerste maal sedert den storm voor Hull; maar wist naauwelijks wat ik zeide, daar mijne denkbeelden geheel verward waren.
_June_ 21.—Very ill; frighted almost to death with the apprehensions of my sad condition—to be sick, and no help. Prayed to God, for the first time since the storm off Hull, but scarce knew what I said, or why, my thoughts being all confused.
22 Junij. Een weinig beter, maar vreesselijk beangst.
_June_ 22.—A little better; but under dreadful apprehensions of sickness.
23 Junij. Weder erger, koud en huiverig met geweldige hoofdpijn.
_June_ 23.—Very bad again; cold and shivering, and then a violent headache.
24 Junij. Veel beter.
_June_ 24.—Much better.
25 Junij. Zeer zware koorts, heet en koud, die zeven uren achtereen duurde, en van eenig zweet gevolgd werd.
_June_ 25.—An ague very violent; the fit held me seven hours; cold fit and hot, with faint sweats after it.
26 Junij. Ik gevoelde mij beter, en daar ik niets te eten had, nam ik mijn geweer, maar vond dat ik zeer zwak was. Ik schoot echter eene geit en bragt die met veel moeite te huis, braadde er een stukje van en at dat op. Ik had er gaarne wat vleeschnat van willen koken, maar ik had geen pot.
_June_ 26.—Better; and having no victuals to eat, took my gun, but found myself very weak. However, I killed a she-goat, and with much difficulty got it home, and broiled some of it, and ate, I would fain have stewed it, and made some broth, but had no pot.
27 Junij. De koorts was weder zoo hevig, dat ik den geheelen dag liggen bleef, zonder te eten of te drinken. Ik stierf schier van dorst, maar was te zwak om op te staan en water te halen. Ik bad weder tot God, maar was bedwelmd van hoofd, en als dit niet het geval was, was ik toch zoo onwetend, dat ik niet wist wat ik zeggen zou, en niet anders riep dan: " Heere, wees mij genadig, Heere, heb medelijden met mij ! " Ik geloof dat ik twee of drie uren lang niets anders deed, tot ik bij het afgaan der koorts in slaap viel, en eerst laat in den nacht wakker werd. Toen ik ontwaakte bevond ik mij veel verkwikt, maar zwak en zeer dorstig; daar ik echter geen water in mijn verblijf had, was ik verpligt tot den morgenstond te wachten, en viel weder in slaap. In dezen slaap had ik den volgenden verschrikkelijken droom. Ik verbeeldde mij dat ik op den grond zat, buiten mijn wal, waar ik na de aardbeving, gedurende den storm gezeten had, en dat ik een man, uit eene groote zwarte wolk, in eene heldere vuurvlam zag nederdalen. Hij was geheel en al zoo schitterend als eene vlam, zoo dat ik naauwelijks op hem zien kon; zijn gelaat was ontzaggelijker, dan woorden kunnen uitdrukken; toen hij met zijnen voet op den grond trad, dreunde deze, even als bij de aardbeving, en de geheele lucht scheen als met vuurvlammen bezet. Toen hij op den grond stond trad hij naar mij toe, met een speer of dergelijk wapen in de hand, als om mij te dooden, en toen hij op eenigen afstand van mij op eene hoogte stond, sprak hij tot mij, of hoorde ik eene zoo ontzaggelijke stem, welks vreesselijkheid niet te beschrijven is, tot mij zeggen: " Dewijl al deze dingen u niet tot berouw verwekt hebben, zult gij sterven ! " Bij deze woorden meende ik, dat hij de speer, die hij in de hand hield, ophief, als om mij te dooden.
_June_ 27.—The ague again so violent that I lay a-bed all day, and neither ate nor drank. I was ready to perish for thirst; but so weak, I had not strength to stand up, or to get myself any water to drink. Prayed to God again, but was light-headed; and when I was not, I was so ignorant that I knew not what to say; only I lay and cried, “Lord, look upon me! Lord, pity me! Lord, have mercy upon me!” I suppose I did nothing else for two or three hours; till, the fit wearing off, I fell asleep, and did not wake till far in the night. When I awoke, I found myself much refreshed, but weak, and exceeding thirsty. However, as I had no water in my habitation, I was forced to lie till morning, and went to sleep again. In this second sleep I had this terrible dream: I thought that I was sitting on the ground, on the outside of my wall, where I sat when the storm blew after the earthquake, and that I saw a man descend from a great black cloud, in a bright flame of fire, and light upon the ground. He was all over as bright as a flame, so that I could but just bear to look towards him; his countenance was most inexpressibly dreadful, impossible for words to describe. When he stepped upon the ground with his feet, I thought the earth trembled, just as it had done before in the earthquake, and all the air looked, to my apprehension, as if it had been filled with flashes of fire. He was no sooner landed upon the earth, but he moved forward towards me, with a long spear or weapon in his hand, to kill me; and when he came to a rising ground, at some distance, he spoke to me—or I heard a voice so terrible that it is impossible to express the terror of it. All that I can say I understood was this: “Seeing all these things have not brought thee to repentance, now thou shalt die;” at which words, I thought he lifted up the spear that was in his hand to kill me.
Ik zal niet trachten den schrik te beschrijven, dien dit verschrikkelijk gezigt in mijne ziel verwekte. Zelfs toen ik droomde, verwonderde ik mij over mijn eigen angst; en evenmin kon ik den indruk beschrijven, dien mij bijbleef, toen ik wakker geworden zijnde, ontdekte dat het slechts een droom was.
No one that shall ever read this account will expect that I should be able to describe the horrors of my soul at this terrible vision. I mean, that even while it was a dream, I even dreamed of those horrors. Nor is it any more possible to describe the impression that remained upon my mind when I awaked, and found it was but a dream.
Ik had, helaas, geenerlei godsdienstige kennis; die welke ik uit het onderrigt mijns vaders verkregen had, was door een omgang van acht jaren met ruwe en losbandige zeelieden geheel uitgewischt geworden. Ik herinner mij niet, dat ik in al dien tijd eenige gedachte tot God gerigt, of over het gepaste mijner handelingen nagedacht had. Eene zekere dofheid van geest, zonder verlangen naar het goede, zonder bewustheid van het kwade, had mij geheel overmeesterd, en ik was een van de verhardste, meest gedachtenlooze en bedorvene wezens die men onder de matrozen kan ontmoeten, die niet het minste gevoel der vreeze Gods had, in gevaren, of van dankbaarheid jegens hem, bij hunne redding uit dezelve.
I had, alas! no divine knowledge. What I had received by the good instruction of my father was then worn out by an uninterrupted series, for eight years, of seafaring wickedness, and a constant conversation with none but such as were, like myself, wicked and profane to the last degree. I do not remember that I had, in all that time, one thought that so much as tended either to looking upwards towards God, or inwards towards a reflection upon my own ways; but a certain stupidity of soul, without desire of good, or conscience of evil, had entirely overwhelmed me; and I was all that the most hardened, unthinking, wicked creature among our common sailors can be supposed to be; not having the least sense, either of the fear of God in danger, or of thankfulness to God in deliverance.
Dit zal men te ligter gelooven, als ik bij het verhaal mijner vorige lotgevallen bijvoeg, dat ik bij al de reeks van ongelukken, die mij tot op dezen dag getroffen hadden, nimmer een enkel oogenblik gedacht had, dat hierin Gods hand was, of dat zij eene regtmatige straf waren voor mijn ongehoorzaam gedrag jegens mijn vader, of mijne latere overtredingen, die zeer groot waren. Toen ik dien wanhopigen togt deed langs de Afrikaansche kust, had ik nimmer een oogenblik gedacht wat er van mij worden zou, of eenmaal van God gebeden mij te geleiden, of mij voor het gevaar te behoeden, dat mij zoo blijkbaar omringde van verscheurende dieren en onbeschaafde volken; ik dacht volstrekt niet aan Gods voorzienigheid, maar handelde als een dier, dat alleen door zucht tot zelfbehoud gedreven wordt. Toen ik op zee door den Portugeschen kapitein gered en opgenomen, goed verzorgd, billijk en liefderijk behandeld werd; gevoelde ik niet de minste dankbaarheid jegens God; en toen ik op nieuw schipbreuk leed, en uit de kaken des doods gered, op dit eiland werd geworpen, was ik ver af van eenige wroeging, of van dit als eene straf des Hemels te beschouwen; alleen zeide ik dikwijls tot mijzelven, dat ik een rampspoedig mensch en tot het ongeluk geboren was.
In the relating what is already past of my story, this will be the more easily believed when I shall add, that through all the variety of miseries that had to this day befallen me, I never had so much as one thought of it being the hand of God, or that it was a just punishment for my sin—my rebellious behaviour against my father—or my present sins, which were great—or so much as a punishment for the general course of my wicked life. When I was on the desperate expedition on the desert shores of Africa, I never had so much as one thought of what would become of me, or one wish to God to direct me whither I should go, or to keep me from the danger which apparently surrounded me, as well from voracious creatures as cruel savages. But I was merely thoughtless of a God or a Providence, acted like a mere brute, from the principles of nature, and by the dictates of common sense only, and, indeed, hardly that. When I was delivered and taken up at sea by the Portugal captain, well used, and dealt justly and honourably with, as well as charitably, I had not the least thankfulness in my thoughts. When, again, I was shipwrecked, ruined, and in danger of drowning on this island, I was as far from remorse, or looking on it as a judgment. I only said to myself often, that I was an unfortunate dog, and born to be always miserable.
Wel is waar, toen ik hier het eerst aan land kwam, al mijne scheepsmakkers verdronken en mij alleen gered vond, geraakte ik in eene soort van verrukking, die onder Gods genade, tot ware dankbaarheid had kunnen aangroeijen; maar het bleef bij eene gewone opwelling van vreugde. Ik was blijde dat ik gered was, zonder acht te geven op de goedheid van de hand Gods, die mij bewaard en uitverkoren had om gered te worden, terwijl al de overigen vergaan waren, noch na te denken waarom de Voorzienigheid zoo barmhartig jegens mij geweest was. Het bleef bij die vreugde, die zeelieden dikwijls hebben als zij behouden van eene schipbreuk aan land komen; die zij verdrinken in een kom punsch, en die gelijk met dezelve eindigt. Zelfs toen ik naderhand mijn toestand ernstig overwoog, hoe ik op dit akelig verblijf buiten allen menschelijken bijstand, buiten alle hoop op bevrijding mij bevond; was al mijne neêrslagtigheid voorbij, zoodra ik de waarschijnlijkheid inzag, dat ik niet van honger zou sterven; en ik begon zeer welgemoed aan den arbeid, die tot mijn behoud en voedsel noodig was, en dacht er niet aan mijn toestand als eene straf des Hemels te beschouwen; deze gedachten kwamen zelden bij mij op.
It is true, when I got on shore first here, and found all my ship’s crew drowned and myself spared, I was surprised with a kind of ecstasy, and some transports of soul, which, had the grace of God assisted, might have come up to true thankfulness; but it ended where it began, in a mere common flight of joy, or, as I may say, being glad I was alive, without the least reflection upon the distinguished goodness of the hand which had preserved me, and had singled me out to be preserved when all the rest were destroyed, or an inquiry why Providence had been thus merciful unto me. Even just the same common sort of joy which seamen generally have, after they are got safe ashore from a shipwreck, which they drown all in the next bowl of punch, and forget almost as soon as it is over; and all the rest of my life was like it. Even when I was afterwards, on due consideration, made sensible of my condition, how I was cast on this dreadful place, out of the reach of human kind, out of all hope of relief, or prospect of redemption, as soon as I saw but a prospect of living and that I should not starve and perish for hunger, all the sense of my affliction wore off; and I began to be very easy, applied myself to the works proper for my preservation and supply, and was far enough from being afflicted at my condition, as a judgment from heaven, or as the hand of God against me: these were thoughts which very seldom entered my head.
Het opschieten van het graan, gelijk ik in mijn journaal gemeld heb, maakte in het eerst eenigen indruk op mij, en bragt mij tot ernstige nagedachten, zoo lang ik dacht, dat hierin iets wonderdadigs lag. Maar zoodra dit denkbeeld verdwenen was, ging ook die indruk, gelijk ik zeide, geheel verloren. Zelfs de aardbeving, dat verschrikkelijke natuurverschijnsel, dat zoo onmiddellijk aan eene onzigtbare magt doet denken, bragt, nadat de eerste schrik voorbij was, geen blijvenden indruk te weeg. Ik dacht evenmin aan God en zijne oordeelen, veel minder, dat mijn tegenwoordige toestand van zijne hand kwam, dan of ik mij in den voorspoedigsten staat mijns levens bevonden had. Maar nu ik ziek werd, en langzamerhand de dood met al zijne verschrikkingen, zich voor mijne oogen vertoonde; nu mijn moed door eene zware ongesteldheid vernietigd werd, en de natuur door de hevigheid der koorts uitgeput was; begon mijn geweten, dat zoo lang gesluimerd had, te ontwaken. Ik verweet mij mijn vorig leven, dat mij zoo blijkbaar de straffende hand Gods op den hals had gehaald. Deze overwegingen kwelden mij van den tweeden of derden dag mijner ziekte, en zoo wel de hevigheid der koorts als de strenge berispingen van mijn geweten persten mij eenige biddende woorden af, schoon het geen eigenlijk gebed, maar slechts klanken waren, door droefheid en angst mij ontwrongen. Mijne gedachten waren verward, en de angst van in zulk een rampzaligen toestand te sterven deed mij beven; ik wist niet wat ik zeide, doch het waren uitroepen, als: " Hemel, wat ben ik rampzalig; ik zal gewis van gebrek aan bijstand sterven als ik ziek worde ! Wat zal er van mij worden ? " De tranen stroomden uit mijne oogen, en ik bleef eenigen tijd zonder te kunnen spreken. Thans kwamen mij de goede raadgevingen mijns vaders in de gedachten, en vervolgens zijne voorspelling, die ik in het begin van mijne geschiedenis vermeld heb, namelijk, dat als ik dezen dwazen stap deed, God mij niet zegenen zoude, en ik nog lang berouw zou hebben, dat ik zijn raad in den wind geslagen had, als er niemand was om mij te helpen dien te herstellen. Nu, zeide ik luid, zijn mijns vaders woorden vervuld, Gods geregtigheid heeft mij bereikt, en niemand is er die mij hoort of helpt. Ik weigerde naar de stem der Voorzienigheid te hooren, die mij in een toestand geplaatst had, waarin ik een gelukkig en kalm leven had kunnen leiden; maar ik wilde dit niet erkennen; noch deszelfs zegeningen van mijn vader leeren. Ik liet hen mijne dwaasheden betreuren, en thans moet ik derzelver gevolgen beweenen. Ik weigerde de hulp mijner verwanten, die mij gemakkelijk door de wereld hadden kunnen helpen, en nu moet ik moeijelijkheden overwinnen, waartegen menschelijke kracht niet opgewassen is, zonder hulp, zonder bijstand, zonder raad, zonder troost. Hier riep ik uit: " Heere, wees mij ter hulpe, want mijn jammer is groot ! " Dit was, mag ik zeggen, het eerste gebed, dat sedert jaren over mijne lippen kwam. — Doch ik keer tot mijn journaal terug.
The growing up of the corn, as is hinted in my Journal, had at first some little influence upon me, and began to affect me with seriousness, as long as I thought it had something miraculous in it; but as soon as ever that part of the thought was removed, all the impression that was raised from it wore off also, as I have noted already. Even the earthquake, though nothing could be more terrible in its nature, or more immediately directing to the invisible Power which alone directs such things, yet no sooner was the first fright over, but the impression it had made went off also. I had no more sense of God or His judgments—much less of the present affliction of my circumstances being from His hand—than if I had been in the most prosperous condition of life. But now, when I began to be sick, and a leisurely view of the miseries of death came to place itself before me; when my spirits began to sink under the burden of a strong distemper, and nature was exhausted with the violence of the fever; conscience, that had slept so long, began to awake, and I began to reproach myself with my past life, in which I had so evidently, by uncommon wickedness, provoked the justice of God to lay me under uncommon strokes, and to deal with me in so vindictive a manner. These reflections oppressed me for the second or third day of my distemper; and in the violence, as well of the fever as of the dreadful reproaches of my conscience, extorted some words from me like praying to God, though I cannot say they were either a prayer attended with desires or with hopes: it was rather the voice of mere fright and distress. My thoughts were confused, the convictions great upon my mind, and the horror of dying in such a miserable condition raised vapours into my head with the mere apprehensions; and in these hurries of my soul I knew not what my tongue might express. But it was rather exclamation, such as, “Lord, what a miserable creature am I! If I should be sick, I shall certainly die for want of help; and what will become of me!” Then the tears burst out of my eyes, and I could say no more for a good while. In this interval the good advice of my father came to my mind, and presently his prediction, which I mentioned at the beginning of this story—viz. that if I did take this foolish step, God would not bless me, and I would have leisure hereafter to reflect upon having neglected his counsel when there might be none to assist in my recovery. “Now,” said I, aloud, “my dear father’s words are come to pass; God’s justice has overtaken me, and I have none to help or hear me. I rejected the voice of Providence, which had mercifully put me in a posture or station of life wherein I might have been happy and easy; but I would neither see it myself nor learn to know the blessing of it from my parents. I left them to mourn over my folly, and now I am left to mourn under the consequences of it. I abused their help and assistance, who would have lifted me in the world, and would have made everything easy to me; and now I have difficulties to struggle with, too great for even nature itself to support, and no assistance, no help, no comfort, no advice.” Then I cried out, “Lord, be my help, for I am in great distress.” This was the first prayer, if I may call it so, that I had made for many years. But to return to my Journal.
28 Junij. Een weinig verfrischt door den slaap, en geheel zonder koorts stond ik op; en schoon de angst en schrik van mijn droom nog zeer groot waren, bedacht ik toch, dat ik zeker morgen weder een aanval van de koorts zou hebben, en het nu de tijd was mij eenige verkwikking tegen dien tijd te bezorgen. Het eerste wat ik deed was eene groote kelderflesch vol met water te vullen en op de tafel te zetten, zoo dat ik die uit mijn bed bereiken kon, en om de koude van het water weg te nemen, goot ik er ongeveer een kwart pint rum bij; daarop nam ik een stuk geitenvleesch en braadde dit, maar ik kon er slechts weinig van eten. Ik ging naar buiten, maar was zeer zwak en neêrslagtig en kon naauwelijks mijn geweer dragen, zonder hetwelk ik nimmer uitging. Ik liep dus niet ver, maar ging op eene hoogte zitten, en zag naar de zee, die kalm en effen voor mij lag. Terwijl ik hier zat kwamen de volgende denkbeelden bij mij op. Wat is deze aarde en zee waarvan ik zoo veel gezien heb ? Vanwaar is zij ontstaan ? En wat ben ik en alle schepselen, menschen en beesten ? Vanwaar zijn zij gekomen ? Ongetwijfeld zijn zij het werk van die Magt, die de aarde en het water, de lucht en den hemel heeft gemaakt, en wie is dat ? Natuurlijk was het antwoord: het is God, die dit alles gemaakt heeft. Maar dan is het ook zeker, dat als God dit alles gemaakt heeft, Hij het ook bestiert en leidt, want wie alles kan maken, kan het ook regelen en bestieren. En dan gebeurt er ook niets in den geheelen omkring zijner werken, zonder dat hij het weet of gebiedt.
_June_ 28.—Having been somewhat refreshed with the sleep I had had, and the fit being entirely off, I got up; and though the fright and terror of my dream was very great, yet I considered that the fit of the ague would return again the next day, and now was my time to get something to refresh and support myself when I should be ill; and the first thing I did, I filled a large square case-bottle with water, and set it upon my table, in reach of my bed; and to take off the chill or aguish disposition of the water, I put about a quarter of a pint of rum into it, and mixed them together. Then I got me a piece of the goat’s flesh and broiled it on the coals, but could eat very little. I walked about, but was very weak, and withal very sad and heavy-hearted under a sense of my miserable condition, dreading, the return of my distemper the next day. At night I made my supper of three of the turtle’s eggs, which I roasted in the ashes, and ate, as we call it, in the shell, and this was the first bit of meat I had ever asked God’s blessing to, that I could remember, in my whole life. After I had eaten I tried to walk, but found myself so weak that I could hardly carry a gun, for I never went out without that; so I went but a little way, and sat down upon the ground, looking out upon the sea, which was just before me, and very calm and smooth. As I sat here some such thoughts as these occurred to me: What is this earth and sea, of which I have seen so much? Whence is it produced? And what am I, and all the other creatures wild and tame, human and brutal? Whence are we? Sure we are all made by some secret Power, who formed the earth and sea, the air and sky. And who is that? Then it followed most naturally, it is God that has made all. Well, but then it came on strangely, if God has made all these things, He guides and governs them all, and all things that concern them; for the Power that could make all things must certainly have power to guide and direct them. If so, nothing can happen in the great circuit of His works, either without His knowledge or appointment.
En dan weet Hij ook dat ik hier, in dezen akeligen toestand ben, en zoo niets buiten zijn wil geschiedt, dan was het zijn wil, dat mij dit gebeuren zou. Niets bood zich aan mijn geest aan, dat een dezer gevolgtrekkingen logenstrafte, en dus bleef ik overtuigd, dat het Gods wil was, dat mij dit alles zou overkomen; dat ik door zijne leiding in dezen ellendigen toestand was gebragt; daar Hij alleen alles in de wereld beschikt. Nu volgde dadelijk de vraag: Waarom heeft God mij aldus behandeld ? Wat heb ik gedaan, dat mij dit treft ? Mijn geweten kwam dadelijk op tegen deze vraag, als ware zij eene lastering, en ik meende eene inwendige stem te hooren, die mij zeide: " Rampzalige, vraagt gij wat gij gedaan hebt, Zie terug op uw vorig leven, en vraag u zelven wat gij niet gedaan hebt. Vraag waarom gij niet reeds voor lang vernietigd zijt ? Waarom zijt gij niet op de reede van Yarmouth verdronken ? gedood in het gevecht met den kaper van Salé ? door de wilde dieren op de Afrikaansche kust verscheurd ? of hier verdronken, toen al het scheepsvolk, buiten u, verging ? Vraagt gij nog, wat gij gedaan hebt ? " Deze overwegingen verbijsterden mij geheel en al, en ik kon mij zelven geen woord antwoorden, maar ging treurig en peinzende naar huis, en over den muur, met oogmerk te bed te gaan; maar mijn hoofd was vol, ik had geen lust tot slapen; dus ging ik op mijn stoel zitten en stak mijne lamp op, want het begon donker te worden. Daar ik nu zeer bevreesd was voor de terugkomst van de koorts, schoot het mij in de gedachten, dat men in Brazilië schier geene andere geneesmiddelen dan tabak gebruikt, en ik had eene rol tabak in een der kisten, die goed droog en rijp was, en eene die groen en niet geheel rijp was.
And if nothing happens without His knowledge, He knows that I am here, and am in this dreadful condition; and if nothing happens without His appointment, He has appointed all this to befall me. Nothing occurred to my thought to contradict any of these conclusions, and therefore it rested upon me with the greater force, that it must needs be that God had appointed all this to befall me; that I was brought into this miserable circumstance by His direction, He having the sole power, not of me only, but of everything that happened in the world. Immediately it followed: Why has God done this to me? What have I done to be thus used? My conscience presently checked me in that inquiry, as if I had blasphemed, and methought it spoke to me like a voice: “Wretch! dost _thou_ ask what thou hast done? Look back upon a dreadful misspent life, and ask thyself what thou hast _not_ done? Ask, why is it that thou wert not long ago destroyed? Why wert thou not drowned in Yarmouth Roads; killed in the fight when the ship was taken by the Sallee man-of-war; devoured by the wild beasts on the coast of Africa; or drowned _here_, when all the crew perished but thyself? Dost _thou_ ask, what have I done?” I was struck dumb with these reflections, as one astonished, and had not a word to say—no, not to answer to myself, but rose up pensive and sad, walked back to my retreat, and went up over my wall, as if I had been going to bed; but my thoughts were sadly disturbed, and I had no inclination to sleep; so I sat down in my chair, and lighted my lamp, for it began to be dark. Now, as the apprehension of the return of my distemper terrified me very much, it occurred to my thought that the Brazilians take no physic but their tobacco for almost all distempers, and I had a piece of a roll of tobacco in one of the chests, which was quite cured, and some also that was green, and not quite cured.
Ongetwijfeld gaf de Hemel mij dit in, want in deze kist vond ik een geneesmiddel voor de ziel zoo wel als voor het ligchaam. Ik opende de kist en vond wat ik zocht, namelijk den tabak, en daar de weinige boeken, die ik gered had, daar ook bij lagen, nam ik een van de bijbels, waarvan ik vroeger gesproken heb, en die ik tot hiertoe tijd noch lust gehad had, in te zien, en legde dezen met den tabak op de tafel. Hoe ik den tabak gebruiken zou tegen mijne ziekte, wist ik niet, en evenmin of hij goed voor mij was of niet; maar ik besloot dien op verschillende wijzen te gebruiken, ten einde het een of het ander mij helpen zou. Eerst nam ik een stuk en kaauwde dit, hetgeen mij eenigzins bedwelmde, daar de tabak zwaar en ik er niet zeer aan gewoon was; daarop nam ik eenigen en weekte dien een paar uren in rum, en besloot daar wat van te nemen als ik slapen ging, eindelijk brandde ik wat op kolen en hield mijn neus daarover, zoo lang ik het uithouden kon.
I went, directed by Heaven no doubt; for in this chest I found a cure both for soul and body. I opened the chest, and found what I looked for, the tobacco; and as the few books I had saved lay there too, I took out one of the Bibles which I mentioned before, and which to this time I had not found leisure or inclination to look into. I say, I took it out, and brought both that and the tobacco with me to the table. What use to make of the tobacco I knew not, in my distemper, or whether it was good for it or no: but I tried several experiments with it, as if I was resolved it should hit one way or other. I first took a piece of leaf, and chewed it in my mouth, which, indeed, at first almost stupefied my brain, the tobacco being green and strong, and that I had not been much used to. Then I took some and steeped it an hour or two in some rum, and resolved to take a dose of it when I lay down; and lastly, I burnt some upon a pan of coals, and held my nose close over the smoke of it as long as I could bear it, as well for the heat as almost for suffocation.
Middelerwijl sloeg ik den bijbel open en trachtte te lezen, maar mijn hoofd was hiervoor thans te veel bedwelmd door den tabak, echter toen ik het boek liet openvallen, waren de eerste woorden daar mijn oog op viel, deze: " Roep mij aan in den dag der benaauwing, en ik zal u redden en gij zult mijn naam prijzen. " Deze woorden waren zeer gepast op mijnen toestand, en maakten toen indruk op mij, schoon zoo sterk niet als naderhand; want het woord bevrijding had voor mij geen zin als het ware; dit scheen mij zoo onwaarschijnlijk, zoo onmogelijk, dat ik begon te zeggen even als de kinderen Israëls, toen hun vleesch beloofd was: vanwaar zou dit komen ? En daar vele jaren geenerlei hoop zich opdeed, kwam mij dit dikwijls in de gedachten. Het werd nu laat, en de tabak had, gelijk ik zeide, mijn hoofd zoo bedwelmd, dat ik slaperig werd, ik liet dan mijne lamp branden, om te kunnen zien als ik des nachts wat noodig mogt hebben, en ging naar bed. Maar voor ik mij nederlegde, deed ik wat ik nog nimmer had gedaan, ik viel op mijne knieën, en bad God zijne belofte gestand te doen, en mij te bevrijden als ik Hem aanriep in den dag der benaauwing. Na dit afgebroken en onvolkomen gebed dronk ik den rum, waarin ik den tabak had geweekt, die zoo scherp en sterk van den tabak was, dat ik hem naauwelijks kon inzwelgen. Onmiddellijk daarop ging ik naar bed, en vond dat de rum mij geweldig naar het hoofd steeg, maar ik viel in een diepen slaap en werd niet weder wakker voor het, naar de zon te zien, drie uren in den namiddag van den volgenden dag was; ja, ik geloof zelfs, dat ik nog een dag en een nacht langer sliep, want anders weet ik niet hoe ik uit mijne rekening een dag had kunnen verliezen, gelijk het eenige jaren later bleek, dat ik gedaan had, want had ik een verkeerd merk op mijn almanak gezet, dan zou ik meer dagen verloren hebben. Dit zij zoo het wil, toen ik wakker werd was ik uiterst verkwikt, en mijn geest vlug en opgeruimd. Toen ik opstond was ik veel beter dan den vorigen dag en mijne maag ook, want ik had honger en om kort te gaan ik had den volgenden dag geene koorts, maar bleef aan de beterhand. Dit was den 29en. Den 30en was het mijn vrije dag, en ik ging met mijn geweer uit, maar had geen lust om ver te loopen. Ik schoot een paar zeevogels, naar ganzen gelijkende, maar had weinig lust er van te proeven, dus at ik eenige schildpadeijeren, die zeer goed waren. Dezen avond nam ik weder dat geneesmiddel in, dat naar ik meende mij den vorigen keer goed gedaan had, namelijk tabak in rum gelegd, maar minder sterk dan de vorige reis, ook kaauwde of rookte ik ze niet. Echter was ik den volgenden dag, den 1 Julij, zoo goed niet als ik gehoopt had, want ik had eene koortsige huivering, schoon niet veel.
In the interval of this operation I took up the Bible and began to read; but my head was too much disturbed with the tobacco to bear reading, at least at that time; only, having opened the book casually, the first words that occurred to me were these, “Call on Me in the day of trouble, and I will deliver thee, and thou shalt glorify Me.” These words were very apt to my case, and made some impression upon my thoughts at the time of reading them, though not so much as they did afterwards; for, as for being _delivered_, the word had no sound, as I may say, to me; the thing was so remote, so impossible in my apprehension of things, that I began to say, as the children of Israel did when they were promised flesh to eat, “Can God spread a table in the wilderness?” so I began to say, “Can God Himself deliver me from this place?” And as it was not for many years that any hopes appeared, this prevailed very often upon my thoughts; but, however, the words made a great impression upon me, and I mused upon them very often. It grew now late, and the tobacco had, as I said, dozed my head so much that I inclined to sleep; so I left my lamp burning in the cave, lest I should want anything in the night, and went to bed. But before I lay down, I did what I never had done in all my life—I kneeled down, and prayed to God to fulfil the promise to me, that if I called upon Him in the day of trouble, He would deliver me. After my broken and imperfect prayer was over, I drank the rum in which I had steeped the tobacco, which was so strong and rank of the tobacco that I could scarcely get it down; immediately upon this I went to bed. I found presently it flew up into my head violently; but I fell into a sound sleep, and waked no more till, by the sun, it must necessarily be near three o’clock in the afternoon the next day—nay, to this hour I am partly of opinion that I slept all the next day and night, and till almost three the day after; for otherwise I know not how I should lose a day out of my reckoning in the days of the week, as it appeared some years after I had done; for if I had lost it by crossing and recrossing the line, I should have lost more than one day; but certainly I lost a day in my account, and never knew which way. Be that, however, one way or the other, when I awaked I found myself exceedingly refreshed, and my spirits lively and cheerful; when I got up I was stronger than I was the day before, and my stomach better, for I was hungry; and, in short, I had no fit the next day, but continued much altered for the better. This was the 29th. The 30th was my well day, of course, and I went abroad with my gun, but did not care to travel too far. I killed a sea-fowl or two, something like a brandgoose, and brought them home, but was not very forward to eat them; so I ate some more of the turtle’s eggs, which were very good. This evening I renewed the medicine, which I had supposed did me good the day before—the tobacco steeped in rum; only I did not take so much as before, nor did I chew any of the leaf, or hold my head over the smoke; however, I was not so well the next day, which was the first of July, as I hoped I should have been; for I had a little spice of the cold fit, but it was not much.
2 Julij. Ik gebruikte het geneesmiddel weder op alle drie de wijzen, en bedwelmde mij gelijk de eerste reis, en verdubbelde de hoeveelheid drank.
_July_ 2.—I renewed the medicine all the three ways; and dosed myself with it as at first, and doubled the quantity which I drank.
3 Julij. Ik was de koorts voor goed kwijt, schoon ik eerst verscheidene weken later mijne vorige krachten terug ontving. Gedurende mijne herstelling vestigden mijne gedachten zich dikwijls op de woorden der H. Schrift: Ik zal u bevrijden, en de onmogelijkheid mijner bevrijding drukte mij te zeer ter neder, om die te durven verwachten. Maar, terwijl ik mij met deze gedachten pijnigde, schoot het mij te binnen, dat ik mij zoo zeer kwelde met het denkbeeld mijner bevrijding van dit eiland, dat ik geheel vergat, dat ik als door een wonder van mijne ziekte bevrijd was geworden, uit den jammerlijksten toestand, en die mij zoo veel schrik had ingeboezemd. Welke aandacht had ik daarop geslagen ? Hoe had ik mij hierin gedragen ? God had mij bevrijd, maar ik had Hem niet verheerlijkt, dat is te zeggen, ik had mijne bevrijding niet aan Hem alleen toegeschreven, en Hem daarvoor gedankt. Dit trof mij tot in de ziel, en dadelijk knielde ik neder, en dankte God met luider stem voor mijne herstelling uit mijne ziekte.
_July_ 3.—I missed the fit for good and all, though I did not recover my full strength for some weeks after. While I was thus gathering strength, my thoughts ran exceedingly upon this Scripture, “I will deliver thee”; and the impossibility of my deliverance lay much upon my mind, in bar of my ever expecting it; but as I was discouraging myself with such thoughts, it occurred to my mind that I pored so much upon my deliverance from the main affliction, that I disregarded the deliverance I had received, and I was as it were made to ask myself such questions as these—viz. Have I not been delivered, and wonderfully too, from sickness—from the most distressed condition that could be, and that was so frightful to me? and what notice had I taken of it? Had I done my part? God had delivered me, but I had not glorified Him—that is to say, I had not owned and been thankful for that as a deliverance; and how could I expect greater deliverance? This touched my heart very much; and immediately I knelt down and gave God thanks aloud for my recovery from my sickness.
4 Julij. In den ochtend nam ik den bijbel op, en met het Nieuwe Testament beginnende, zette ik mij ernstig aan het lezen, en stelde mij ten taak er elken morgen en avond eene poos in te lezen, zonder mij aan een vast getal hoofdstukken te binden, maar zoo lang als mij gepast scheen. Niet lang nadat ik hieraan begonnen was, vond ik mijn hart diep ter nedergeslagen over de ongeregtigheden van mijn vroeger leven. De indruk van mijn droom werd weder levendig, en de woorden: " Al deze dingen hebben u niet tot berouw kunnen brengen, " stonden mij ernstig voor den geest. Ik smeekte God vurig mij tot berouw te stemmen, toen ik op denzelfden dag op de woorden stiet: " Hij is tot een Vorst en Middellaar verheven, om berouw en verzoening aan te brengen. " Ik legde het boek neder, en verhief zoo wel mijn hart als mijne handen ten Hemel, terwijl ik in vervoering uitriep: " o, Jezus, zoon van David; verheven Vorst en Middellaar, wil mij berouw schenken. "
_July_ 4.—In the morning I took the Bible; and beginning at the New Testament, I began seriously to read it, and imposed upon myself to read a while every morning and every night; not tying myself to the number of chapters, but long as my thoughts should engage me. It was not long after I set seriously to this work till I found my heart more deeply and sincerely affected with the wickedness of my past life. The impression of my dream revived; and the words, “All these things have not brought thee to repentance,” ran seriously through my thoughts. I was earnestly begging of God to give me repentance, when it happened providentially, the very day, that, reading the Scripture, I came to these words: “He is exalted a Prince and a Saviour, to give repentance and to give remission.” I threw down the book; and with my heart as well as my hands lifted up to heaven, in a kind of ecstasy of joy, I cried out aloud, “Jesus, thou son of David! Jesus, thou exalted Prince and Saviour! give me repentance!”
Dit was, naar ik zeggen kan, de eerste maal in mijn geheele leven dat ik, in den waren zin des woords, bad, want thans bad ik met een waar besef van mijn toestand, en met eene ware Christelijke hoop, en van dien tijd af, mag ik zeggen, begon ik te hopen dat God mij verhooren zou. Nu begon ik de woorden: " Roep mij aan en ik zal u verlossen, in een geheel anderen zin dan vroeger op te vatten, want ik had geenerlei denkbeeld van eenige andere bevrijding, dan die uit mijne gevangenschap; want schoon ik hier werkelijk ruimte genoeg had, was dit eiland toch voor mij eene gevangenis, in den ongunstigsten zin des woords; maar thans begon ik dit op eene andere wijze op te vatten. Nu zag ik met zulk een afschuw op mijn vorig leven terug, en kwamen mijne zonden mij zoo vreesselijk voor, dat mijne ziel van God alleen bevrijding smeekte van den last der schuld, die mij geheel ter neder drukte. Mijn eenzaam leven was niets, hierbij vergeleken, ik dacht er zelfs niet aan, om bevrijding daarvan te smeeken. " Ik zeg dit hier, om mijnen lezers te bewijzen, dat zoo zij ooit een regt inzigt van de waarheid verkrijgen, zij de bevrijding der zonde een veel grooter zegen zullen bevinden, dan de bevrijding van ellenden. Doch ik keer terug tot mijn journaal.
This was the first time I could say, in the true sense of the words, that I prayed in all my life; for now I prayed with a sense of my condition, and a true Scripture view of hope, founded on the encouragement of the Word of God; and from this time, I may say, I began to hope that God would hear me. Now I began to construe the words mentioned above, “Call on Me, and I will deliver thee,” in a different sense from what I had ever done before; for then I had no notion of anything being called _deliverance_, but my being delivered from the captivity I was in; for though I was indeed at large in the place, yet the island was certainly a prison to me, and that in the worse sense in the world. But now I learned to take it in another sense: now I looked back upon my past life with such horror, and my sins appeared so dreadful, that my soul sought nothing of God but deliverance from the load of guilt that bore down all my comfort. As for my solitary life, it was nothing. I did not so much as pray to be delivered from it or think of it; it was all of no consideration in comparison to this. And I add this part here, to hint to whoever shall read it, that whenever they come to a true sense of things, they will find deliverance from sin a much greater blessing than deliverance from affliction. But, leaving this part, I return to my Journal.
Mijn toestand, ofschoon nog altijd mijne levenswijze rampzalig was, begon mij thans dragelijker te worden; en mijne gedachten werden door het bestendig lezen der H. Schrift en aanhoudend gebed, tot zaken van hoogeren aard geleid. Ik bezat thans eene groote mate van vertroosting, die ik voorheen niet kende. Bovendien trachtte ik, toen mijne gezondheid en krachten terugkeerden, mij allerlei noodwendigheden te verschaffen, en zoo geregeld te leven als ik kon.
My condition began now to be, though not less miserable as to my way of living, yet much easier to my mind: and my thoughts being directed, by a constant reading the Scripture and praying to God, to things of a higher nature, I had a great deal of comfort within, which till now I knew nothing of; also, my health and strength returned, I bestirred myself to furnish myself with everything that I wanted, and make my way of living as regular as I could.
Van den 4 tot 14 Julij was ik hoofdzakelijk aan het doen van korte wandelingen, met mijn geweer in de hand, geëvenredigd naar mijn zwakken toestand. Het geneesmiddel, dat ik gebruikt had, was nieuw, en nimmer misschien te voren had het iemand van de koorts verlost, ook zou ik het niet gaarne iemand aanbevelen, want schoon het mij van de koorts bevrijdde, bleef ik nog lang zwak, en had dikwijls zenuwachtige trekkingen in mijne leden gedurende eene poos. Ik leerde hierbij tevens, dat niets mij nadeeliger was dan in het regenachtig saizoen uit te gaan, vooral bij die regens, die met zware stormen gepaard gingen; als er regen in het drooge jaargetij viel, was er altijd zware storm bij.
From the 4th of July to the 14th I was chiefly employed in walking about with my gun in my hand, a little and a little at a time, as a man that was gathering up his strength after a fit of sickness; for it is hardly to be imagined how low I was, and to what weakness I was reduced. The application which I made use of was perfectly new, and perhaps which had never cured an ague before; neither can I recommend it to any to practise, by this experiment: and though it did carry off the fit, yet it rather contributed to weakening me; for I had frequent convulsions in my nerves and limbs for some time. I learned from it also this, in particular, that being abroad in the rainy season was the most pernicious thing to my health that could be, especially in those rains which came attended with storms and hurricanes of wind; for as the rain which came in the dry season was almost always accompanied with such storms, so I found that rain was much more dangerous than the rain which fell in September and October.
CHAPTER VII—AGRICULTURAL EXPERIENCE
Ik was nu meer dan tien maanden op dit ongelukkig eiland geweest; alle vooruitzigt op bevrijding uit mijn toestand scheen geheel verdwenen; en ik geloofde vast, dat nimmer dit land vroeger door eens menschen voet betreden was geworden. Mijne woning was thans geheel naar mijn zin in orde, en ik verlangde zeer het eiland geheel en al te doorzoeken, en te zien wat het opleverde, buiten hetgeen ik reeds kende.
I had now been in this unhappy island above ten months. All possibility of deliverance from this condition seemed to be entirely taken from me; and I firmly believe that no human shape had ever set foot upon that place. Having now secured my habitation, as I thought, fully to my mind, I had a great desire to make a more perfect discovery of the island, and to see what other productions I might find, which I yet knew nothing of.
Den 15 Julij begon ik mijne ontdekkingsreis. Ik ging eerst langs de kreek, waarin ik, gelijk ik gezegd heb, mijne vlotten aan wal had gebragt. Na omtrent een half uur gegaan te zijn, vond ik dat het getij niet hooger liep, en dat het slechts een beekje van loopend water, zeer frisch en goed, was; doch daar het thans het drooge saizoen was, was er hier en daar naauwelijks water in, althans niet genoeg om het te doen vloeijen. Aan de banken van deze beek vond ik verscheidene zeer fraaije, effene vlakten en met gras bedekt, en waar de grond opliep, en die door het water waarschijnlijk nimmer overstroomd werd, vond ik veel tabak, die tot een zwaren, sterken stengel opschoot. Ook verscheidene andere heesters die ik niet kende, en misschien zeer goede eigenschappen hadden, doch dit was mij onbekend. Ik zocht naar de cassave, waarvan de Indianen overal hun brood bereiden, maar vond deze niet. Ik zag groote aloë's, doch die waren mij toen onbekend; ook veel suikerriet, doch wild, bij gebrek aan kweeking. Ik stelde mij hiermede voor ' s hands tevreden, en keerde terug, peinzende over de middelen, om de deugd of het schadelijke van vruchten of planten, die ik vinden mogt, te ontdekken; maar kon hierop niets vinden, want ik had in Brazilië hierop zoo weinig acht geslagen, dat ik weinig kennis van de planten had, althans geene die mij thans te stade kwam.
It was on the 15th of July that I began to take a more particular survey of the island itself. I went up the creek first, where, as I hinted, I brought my rafts on shore. I found after I came about two miles up, that the tide did not flow any higher, and that it was no more than a little brook of running water, very fresh and good; but this being the dry season, there was hardly any water in some parts of it—at least not enough to run in any stream, so as it could be perceived. On the banks of this brook I found many pleasant savannahs or meadows, plain, smooth, and covered with grass; and on the rising parts of them, next to the higher grounds, where the water, as might be supposed, never overflowed, I found a great deal of tobacco, green, and growing to a great and very strong stalk. There were divers other plants, which I had no notion of or understanding about, that might, perhaps, have virtues of their own, which I could not find out. I searched for the cassava root, which the Indians, in all that climate, make their bread of, but I could find none. I saw large plants of aloes, but did not understand them. I saw several sugar-canes, but wild, and, for want of cultivation, imperfect. I contented myself with these discoveries for this time, and came back, musing with myself what course I might take to know the virtue and goodness of any of the fruits or plants which I should discover, but could bring it to no conclusion; for, in short, I had made so little observation while I was in the Brazils, that I knew little of the plants in the field; at least, very little that might serve to any purpose now in my distress.
Den volgenden dag, den 16den, ging ik denzelfden weg, doch iets verder dan den vorigen dag. Ik vond dat de beek en de weiden hier eindigden, en het land boschachtiger werd dan vroeger. Hier vond ik verschillende vruchten, in het bijzonder meloenen, in menigte op den grond liggen, en druiven aan de takken. De wijngaarden hadden zich over de takken geslingerd en de trossen waren thans in volle rijpheid. Dit was eene aangename ontdekking, die mij zeer verheugde, doch de ondervinding had mij geleerd er matig van te eten, want ik herinnerde mij, dat ik tijdens mijn verblijf in Barbarije, er vele Engelsche slaven had zien sterven aan buikloop en koortsen, door te veel druiven te eten. Ik bedacht echter een uitmuntend gebruik van deze druiven, namelijk ze te droogen, en als rozijnen te gebruiken, welke ik meende, gelijk ook inderdaad het geval was, dat even heilzaam en aangenaam zouden zijn, als er geene druiven waren. Ik bragt den geheelen avond daar door, en ging niet naar mijne woning terug om te slapen, en dit was, mag ik zeggen, de eerste maal dat ik buiten ' s huis sliep.
The next day, the sixteenth, I went up the same way again; and after going something further than I had gone the day before, I found the brook and the savannahs cease, and the country become more woody than before. In this part I found different fruits, and particularly I found melons upon the ground, in great abundance, and grapes upon the trees. The vines had spread, indeed, over the trees, and the clusters of grapes were just now in their prime, very ripe and rich. This was a surprising discovery, and I was exceeding glad of them; but I was warned by my experience to eat sparingly of them; remembering that when I was ashore in Barbary, the eating of grapes killed several of our Englishmen, who were slaves there, by throwing them into fluxes and fevers. But I found an excellent use for these grapes; and that was, to cure or dry them in the sun, and keep them as dried grapes or raisins are kept, which I thought would be, as indeed they were, wholesome and agreeable to eat when no grapes could be had.
Ik ging des avonds weder als de eerste maal op een boom, waar ik zeer goed sliep, en den volgenden morgen ging ik weder op ontdekking uit, en legde bijkans vier (Eng. ) mijlen af, gelijk ik naar de lengte van het dal rekenen mag. Ik hield regt noordwaarts aan, met eene reeks van heuvelen ten zuiden en noorden van mij.
I spent all that evening there, and went not back to my habitation; which, by the way, was the first night, as I might say, I had lain from home. In the night, I took my first contrivance, and got up in a tree, where I slept well; and the next morning proceeded upon my discovery; travelling nearly four miles, as I might judge by the length of the valley, keeping still due north, with a ridge of hills on the south and north side of me.
Aan het einde van dezen togt kwam ik aan eene opene vlakte, waar het land naar het westen scheen af te dalen; terwijl een beekje van zoet water, dat uit de zijde van een heuvel naast mij ontsproot, den anderen weg, dat is vlak oostwaarts liep, en het land scheen zoo frisch, zoo bloeijend, zoo groen, daar alles in het lentegroen stond, dat het naar een beplanten lusttuin geleek. Ik daalde een weinig naar de zijde van die bekoorlijke vallei af, en overzag het met een heimelijk genoegen (schoon er ook treurige denkbeelden bij mij opwelden ) als ik bedacht, dat dit alles mijn eigendom was; dat ik buiten alle tegenspraak koning en heer van dit geheele land was, en regt op deszelfs bezit had, en zoo ik het slechts kon overbrengen, het even goed erfelijk zou bezitten, als eenig edelman zijne heerlijkheid. Ik zag hier eene menigte kokos-, oranje-, limoen- en citroenboomen, doch allen wild, en althans tegenwoordig, weinig vrucht dragende. De groene limmetjes, die ik bijeenzamelde, waren echter niet alleen lekker maar ook zeer gezond, en naderhand mengde ik hun sap met water, waardoor het zeer gezond, koel en verfrisschend was. Ik vond hier werk genoeg en besloot een voorraad aan te leggen van druiven, zoo wel als van limmetjes en limoenen, om mij te voorzien voor het regenachtig jaargetij, hetwelk ik wist dat naderde.
At the end of this march I came to an opening where the country seemed to descend to the west; and a little spring of fresh water, which issued out of the side of the hill by me, ran the other way, that is, due east; and the country appeared so fresh, so green, so flourishing, everything being in a constant verdure or flourish of spring that it looked like a planted garden. I descended a little on the side of that delicious vale, surveying it with a secret kind of pleasure, though mixed with my other afflicting thoughts, to think that this was all my own; that I was king and lord of all this country indefensibly, and had a right of possession; and if I could convey it, I might have it in inheritance as completely as any lord of a manor in England. I saw here abundance of cocoa trees, orange, and lemon, and citron trees; but all wild, and very few bearing any fruit, at least not then. However, the green limes that I gathered were not only pleasant to eat, but very wholesome; and I mixed their juice afterwards with water, which made it very wholesome, and very cool and refreshing. I found now I had business enough to gather and carry home; and I resolved to lay up a store as well of grapes as limes and lemons, to furnish myself for the wet season, which I knew was approaching.
Te dien tijd legde ik hier een grooten hoop druiven, en op eene andere plaats een kleineren, en een grooten voorraad limmetjes op eene derde, en trok met eenigen van elk naar huis, en besloot met een mand of zak terug te keeren, om het overige naar huis te brengen. Ik kwam dus te huis, na drie dagen uit geweest te zijn, maar voor dien tijd waren de druiven, die overrijp waren, gebroken, en dus nergens goed voor; doch de limmetjes waren zeer goed, hoewel er weinig waren. Den volgenden dag den 19den, ging ik terug met twee zakken, die ik gemaakt had, om mijn oogst te huis te halen; maar ik stond geheel verbaasd, toen ik bij mijne druiven komende, die geheel verstrooid, vertrapt, en ginds en herwaarts gesleept, en grootendeels opgegeten vond. Ik besloot hieruit, dat daar ergens wilde dieren waren, die dezen roof gepleegd hadden, schoon ik niet wist welke. Daar ik vond dat ik ze niet op hoopen leggen kon, en niet in een zak wegdragen, daar ze hierbij vertrapt worden of aan stukken gaan zouden, sloeg ik een anderen weg in; want ik verzamelde eene menigte druiven, en hing die aan de uiteinden der takken, om ze in de zon te laten droogen; en van de limmetjes en limoenen nam ik zoo veel mede als ik dragen kon.
In order to do this, I gathered a great heap of grapes in one place, a lesser heap in another place, and a great parcel of limes and lemons in another place; and taking a few of each with me, I travelled homewards; resolving to come again, and bring a bag or sack, or what I could make, to carry the rest home. Accordingly, having spent three days in this journey, I came home (so I must now call my tent and my cave); but before I got thither the grapes were spoiled; the richness of the fruit and the weight of the juice having broken them and bruised them, they were good for little or nothing; as to the limes, they were good, but I could bring but a few. The next day, being the nineteenth, I went back, having made me two small bags to bring home my harvest; but I was surprised, when coming to my heap of grapes, which were so rich and fine when I gathered them, to find them all spread about, trod to pieces, and dragged about, some here, some there, and abundance eaten and devoured. By this I concluded there were some wild creatures thereabouts, which had done this; but what they were I knew not. However, as I found there was no laying them up on heaps, and no carrying them away in a sack, but that one way they would be destroyed, and the other way they would be crushed with their own weight, I took another course; for I gathered a large quantity of the grapes, and hung upon the out-branches of the trees, that they might cure and dry in the sun; and as for the limes and lemons, I carried as many back as I could well stand under.
Toen ik van deze reis te huis kwam, herdacht ik met veel genoegen, de vruchtbaarheid van dit dal en deszelfs aangename ligging, de veiligheid voor stormen aan die zijde van het water en van het bosch; en ik begreep thans dat ik eene plek tot mijn verblijf had uitgekozen, die verreweg de slechtste van het geheele eiland was. Over het geheel begon ik aan eene verplaatsing van mijne woning te denken, en naar eene plek te zoeken, even veilig als waar ik thans was, zoo mogelijk in dat aangename, vruchtbare gedeelte des eilands.
When I came home from this journey, I contemplated with great pleasure the fruitfulness of that valley, and the pleasantness of the situation; the security from storms on that side of the water, and the wood: and concluded that I had pitched upon a place to fix my abode which was by far the worst part of the country. Upon the whole, I began to consider of removing my habitation, and looking out for a place equally safe as where now I was situate, if possible, in that pleasant, fruitful part of the island.
Dit was langen tijd een geliefkoosd denkbeeld van mij, uithoofde van de aangenaamheid dezer streek; maar toen ik het nader overwoog, bedacht ik dat ik thans aan de zeekust was, waar het althans mogelijk was, dat iets tot mijn voordeel zou kunnen gebeuren, en hetzelfde onheil dat mij hierheen had gebragt, eenige andere ongelukkigen daar zou kunnen brengen. En schoon het naauwelijks mogelijk was dat het ooit zou gebeuren, zou ik echter door mij tusschen de heuvels en boschaadjen in het midden des eilands op te sluiten, mijne gevangenschap verlengen, en eene zoodanige gebeurtenis niet alleen onwaarschijnlijk, maar zelfs onmogelijk maken. Ik begreep dus in geen geval te moeten verhuizen. Om echter een middelweg te kiezen, begreep ik hier eene soort van lusthuis aan te leggen, en dit te omringen met eene dubbele heining, zoo sterk en hoog als ik die maken kon, met palen versterkt en met takken en loof opgevuld. Hier sliep ik veilig, soms twee of drie nachten achtereen, terwijl ik er altoos met eene ladder overklom, zoodat ik thans begreep mijne buitenplaats en mijn woonhuis aan de zeekust te hebben. Dit werk hield mij tot in het begin van Augustus bezig.
This thought ran long in my head, and I was exceeding fond of it for some time, the pleasantness of the place tempting me; but when I came to a nearer view of it, I considered that I was now by the seaside, where it was at least possible that something might happen to my advantage, and, by the same ill fate that brought me hither might bring some other unhappy wretches to the same place; and though it was scarce probable that any such thing should ever happen, yet to enclose myself among the hills and woods in the centre of the island was to anticipate my bondage, and to render such an affair not only improbable, but impossible; and that therefore I ought not by any means to remove. However, I was so enamoured of this place, that I spent much of my time there for the whole of the remaining part of the month of July; and though upon second thoughts, I resolved not to remove, yet I built me a little kind of a bower, and surrounded it at a distance with a strong fence, being a double hedge, as high as I could reach, well staked and filled between with brushwood; and here I lay very secure, sometimes two or three nights together; always going over it with a ladder; so that I fancied now I had my country house and my sea-coast house; and this work took me up to the beginning of August.
Ik had pas mijne heining voltooid, toen het regensaizoen inviel, en mij in mijn eerste woning deed blijven, want schoon ik elders ook eene tent van een zeil gemaakt, en dit zeer goed uitgespannen had, was ik hier toch niet door een heuvel voor de stormen beschut, en had geen kelder achter mij, waarin ik bij zware slagregens de vlugt kon nemen. Tegen het begin van Augustus had ik, gelijk ik zeide, mijn lusthuis voltooid, en had het genoegen het te bewonen. Den 3 Augustus vond ik dat de druiven, die ik opgehangen had, volkomen gedroogd door de zon en zeer goede rozijnen geworden waren. Ik begon ze dus af te nemen en te goeder ure, want de regen zou ze anders spoedig bedorven en mij van het beste deel van mijn wintervoorraad beroofd hebben; want ik had meer dan tweehonderd trossen, die ik naauwelijks had afgenomen of het begon te regenen, en van den 14 Augustus tot het midden van October, had ik elken dag meer of minder regen; somtijds zoo zwaar, dat ik verscheidene dagen mijn kelder niet verlaten kon.
I had but newly finished my fence, and began to enjoy my labour, when the rains came on, and made me stick close to my first habitation; for though I had made me a tent like the other, with a piece of a sail, and spread it very well, yet I had not the shelter of a hill to keep me from storms, nor a cave behind me to retreat into when the rains were extraordinary. About the beginning of August, as I said, I had finished my bower, and began to enjoy myself. The 3rd of August, I found the grapes I had hung up perfectly dried, and, indeed, were excellent good raisins of the sun; so I began to take them down from the trees, and it was very happy that I did so, for the rains which followed would have spoiled them, and I had lost the best part of my winter food; for I had above two hundred large bunches of them. No sooner had I taken them all down, and carried the most of them home to my cave, than it began to rain; and from hence, which was the 14th of August, it rained, more or less, every day till the middle of October; and sometimes so violently, that I could not stir out of my cave for several days.
In dien tijd werd ik verrast met de vermeerdering van mijn huisgezin. Ik had veel spijt gehad van een mijner katten, die weggeloopen, en hier of daar naar ik dacht gestorven zou zijn; maar op zekeren dag kwam zij met drie jongen te huis. Dit bevreemdde mij te meer omdat, hoewel ik een wilde kat geschoten had, deze eene geheel andere soort dan onze Europesche katten was; de jonge katjes waren echter in alles aan onze huiskatten gelijk. Van deze drie katten kwam echter naderhand zulk eene talrijke nakomelingschap, dat deze eene ware plaag voor mij werd, en ik genoodzaakt was ze dood te schieten, en zoo ver mogelijk van huis te jagen.
In this season I was much surprised with the increase of my family; I had been concerned for the loss of one of my cats, who ran away from me, or, as I thought, had been dead, and I heard no more tidings of her till, to my astonishment, she came home about the end of August with three kittens. This was the more strange to me because, though I had killed a wild cat, as I called it, with my gun, yet I thought it was quite a different kind from our European cats; but the young cats were the same kind of house-breed as the old one; and both my cats being females, I thought it very strange. But from these three cats I afterwards came to be so pestered with cats that I was forced to kill them like vermin or wild beasts, and to drive them from my house as much as possible.
Van den 14 tot den 26 Augustus regende het onophoudelijk, zoodat ik niet kon uitgaan; want ik was thans zeer bezorgd niet nat te worden. Terwijl ik aldus opgesloten was, werd mijn voedsel schraal; doch tweemaal waagde ik het buiten te gaan, en den eersten dag doodde ik eene geit, en den tweeden (den 26 ) vond ik een zeer groote schildpad, dat voor mij eene ware lekkernij was. Mijne maaltijden waren thans de volgende. Ik at een tros rozijnen voor mijn ontbijt, een stuk gebraden geiten- of schildpadvleesch (want ik had ongelukkig geen vaatwerk om in te koken of te stoven ) voor mijn middagmaal, en twee of drie schildpadeijeren maakten mijn avondmaal uit.
From the 14th of August to the 26th, incessant rain, so that I could not stir, and was now very careful not to be much wet. In this confinement, I began to be straitened for food: but venturing out twice, I one day killed a goat; and the last day, which was the 26th, found a very large tortoise, which was a treat to me, and my food was regulated thus: I ate a bunch of raisins for my breakfast; a piece of the goat’s flesh, or of the turtle, for my dinner, broiled—for, to my great misfortune, I had no vessel to boil or stew anything; and two or three of the turtle’s eggs for my supper.
In dien tijd werkte ik alle dagen twee of drie uren aan het verwijden van mijn kelder, en delfde die langzamerhand van eene zijde uit, tot ik aan de buitenzijde van den heuvel kwam, en daar een uitgang maakte, die buiten mijn heining of muur uitkwam, en waardoor ik in en uit kon gaan. Doch zoo geheel open te leggen beviel mij maar half, want terwijl ik te voren gezorgd had, geheel afgesloten te zijn, lag ik thans eenigzins open, hoewel ik geen levend wezen gezien had, waarvoor ik behoefde te vreezen, want het grootste dier dat ik op het eiland had bespeurd was eene geit.
During this confinement in my cover by the rain, I worked daily two or three hours at enlarging my cave, and by degrees worked it on towards one side, till I came to the outside of the hill, and made a door or way out, which came beyond my fence or wall; and so I came in and out this way. But I was not perfectly easy at lying so open; for, as I had managed myself before, I was in a perfect enclosure; whereas now I thought I lay exposed, and open for anything to come in upon me; and yet I could not perceive that there was any living thing to fear, the biggest creature that I had yet seen upon the island being a goat.
Den 30 September. Het was thans de ongelukkige verjaardag van mijne aankomst. Ik telde de kerven op mijn staak, en vond dat ik driehonderd vijfenzestig dagen aan land was geweest. Ik beschouwde dezen dag als een feestdag, en bragt dien door in godsdienstige overdenkingen. Ik wierp mij met de opregtste nederigheid neder, beleed mijne zonden aan God, en erkende de regtvaardigheid zijner oordeelen jegens mij, en smeekte hem om genade door Jezus Christus; en na den geheelen dag tot na den ondergang der zon gevast te hebben, at ik eene beschuit en een tros rozijnen, ging naar bed en besloot den dag, gelijk ik dien begonnen had, met het gebed. Ik had al dien tijd geen zondag gehouden, want daar ik in den beginne geenszins godsdienstig gestemd was, had ik vergeten den zevenden dag door eene langere kerf op te teekenen, zoo dat ik niet wist welke dag het was. Nu ik echter vond, dat ik daar een jaar geweest was, verdeelde ik dit in weken en rekende elken zevenden dag voor een zondag; schoon ik bij het einde mijner rekening vond, dat ik een paar dagen verloren had. Kort daarop begon de inkt mij te ontbreken, en ik gebruikte die dus meer spaarzaam en alleen om het merkwaardigste wat mij gebeurde op te teekenen, zonder een journaal te blijven houden.
_Sept._ 30.—I was now come to the unhappy anniversary of my landing. I cast up the notches on my post, and found I had been on shore three hundred and sixty-five days. I kept this day as a solemn fast, setting it apart for religious exercise, prostrating myself on the ground with the most serious humiliation, confessing my sins to God, acknowledging His righteous judgments upon me, and praying to Him to have mercy on me through Jesus Christ; and not having tasted the least refreshment for twelve hours, even till the going down of the sun, I then ate a biscuit-cake and a bunch of grapes, and went to bed, finishing the day as I began it. I had all this time observed no Sabbath day; for as at first I had no sense of religion upon my mind, I had, after some time, omitted to distinguish the weeks, by making a longer notch than ordinary for the Sabbath day, and so did not really know what any of the days were; but now, having cast up the days as above, I found I had been there a year; so I divided it into weeks, and set apart every seventh day for a Sabbath; though I found at the end of my account I had lost a day or two in my reckoning. A little after this, my ink began to fail me, and so I contented myself to use it more sparingly, and to write down only the most remarkable events of my life, without continuing a daily memorandum of other things.
Ik leerde thans den tijd van het natte en drooge saizoen kennen, en trachtte mij voor derzelver komst van de vereischte noodwendigheden te voorzien. De ondervinding, die ik verkreeg, kwam mij echter soms duur te staan, vooral bij de navolgende gelegenheid, die de treurigste ondervinding was die ik opdeed.
The rainy season and the dry season began now to appear regular to me, and I learned to divide them so as to provide for them accordingly; but I bought all my experience before I had it, and this I am going to relate was one of the most discouraging experiments that I made.
Ik heb reeds gezegd, dat ik de weinige airen graan en rijst, die zoo verrassend, en naar ik eerst dacht, uit zichzelven opgeschoten waren, had bewaard, en ik geloof dat er ongeveer dertig rijst- en twintig graanhalmen waren, en nu achtte ik het, na het regenachtig jaargetij, de geschikte tijd dit te zaaijen. Ik spitte dus eene plek grond om, zoo goed ik kon, met mijne houten spade, en deelde die in twee deelen af om mijn graan te zaaijen; maar terwijl ik dit deed bedacht ik toevallig, dat ik beter zou doen het niet alles te gelijk te zaaijen, omdat ik niet wist of het de geschikte tijd er toe was; dus zaaide ik ongeveer twee derde gedeelten, en hield van ieder eene hand vol over. Het bleek naderhand, dat het zeer gelukkig was dat ik dit gedaan had, want van al wat ik gezaaid had, schoot thans niets op, zoo lang de thans volgende drooge maanden duurden; doch toen het natte jaargetijde weder gekomen was, schoot het op, alsof het pas gezaaid was geworden.
I have mentioned that I had saved the few ears of barley and rice, which I had so surprisingly found spring up, as I thought, of themselves, and I believe there were about thirty stalks of rice, and about twenty of barley; and now I thought it a proper time to sow it, after the rains, the sun being in its southern position, going from me. Accordingly, I dug up a piece of ground as well as I could with my wooden spade, and dividing it into two parts, I sowed my grain; but as I was sowing, it casually occurred to my thoughts that I would not sow it all at first, because I did not know when was the proper time for it, so I sowed about two-thirds of the seed, leaving about a handful of each. It was a great comfort to me afterwards that I did so, for not one grain of what I sowed this time came to anything: for the dry months following, the earth having had no rain after the seed was sown, it had no moisture to assist its growth, and never came up at all till the wet season had come again, and then it grew as if it had been but newly sown.
Toen ik vond dat mijn eerste zaaisel niet opschoot, schreef ik dit natuurlijk aan de droogte toe, en zocht eene vochtiger plek grond om het te beproeven; en spitte eene plek om nabij mijn nieuw lustverblijf. Hier zaaide ik het overige van mijn zaad in Februarij, kort voor de herfstevening, en daar dit de regenachtige maanden Maart en April had, om het te bewateren, schoot het welig op en leverde een goeden oogst, doch daar ik niet alles had durven zaaijen wat ik had, was dit toch nog slechts weinig. Deze proefneming had mij thans echter geleerd hoe te handelen; ik wist thans wanneer ik zaaijen moest, en dat ik jaarlijks tweemaal in plaats van eens zou kunnen oogsten.
Finding my first seed did not grow, which I easily imagined was by the drought, I sought for a moister piece of ground to make another trial in, and I dug up a piece of ground near my new bower, and sowed the rest of my seed in February, a little before the vernal equinox; and this having the rainy months of March and April to water it, sprung up very pleasantly, and yielded a very good crop; but having part of the seed left only, and not daring to sow all that I had, I had but a small quantity at last, my whole crop not amounting to above half a peck of each kind. But by this experiment I was made master of my business, and knew exactly when the proper season was to sow, and that I might expect two seed-times and two harvests every year.
Terwijl dit koorn groeide deed ik eene kleine ontdekking, die mij naderhand van nut was. Zoodra de regens over waren en het weder bestendig begon te worden, hetgeen tegen November was, ging ik landwaarts in, mijn buitenplaats een bezoek geven, en vond, ofschoon ik er in verscheidene maanden niet geweest was, alles juist zoo als ik het verlaten had. De dubbele heining was niet alleen stevig en gaaf, maar de staken, die ik van eenige boomen daar in den omtrek afgesneden had, waren allen met lange takken uitgeschoten, even als de wilgen, het eerste jaar nadat zij geknot zijn. Ik kon niet zeggen welke boom het was, waarvan deze staken gekapt waren; maar het was mij zeer aangenaam ze zoo te zien uitwassen. Ik leidde ze en gaf ze eene zoo gelijke rigting in het groeijen als mogelijk was, en het is naauwelijks te gelooven hoe schoon zij in drie jaren tijds opgroeiden, zoodat, ofschoon de heining een cirkel van ongeveer vijfentwintig ellen in doorsnede maakte, deze boomen zoo veel schaduw gaven, dat ik er in het drooge jaargetij volkomen door beschut werd. Dit deed mij besluiten nog eenige staken te kappen, en van deze in een halven cirkel een heining te maken rondom mijn oud verblijf, gelijk ik deed, en ik plaatste de takken in eene dubbele rij op ongeveer acht ellen afstands van mijn eerste heining; zij groeiden welig op, en waren eerst eene fraaije beschutting en naderhand zelfs eene verdediging voor mijne woning, gelijk ik later verhalen zal.
While this corn was growing I made a little discovery, which was of use to me afterwards. As soon as the rains were over, and the weather began to settle, which was about the month of November, I made a visit up the country to my bower, where, though I had not been some months, yet I found all things just as I left them. The circle or double hedge that I had made was not only firm and entire, but the stakes which I had cut out of some trees that grew thereabouts were all shot out and grown with long branches, as much as a willow-tree usually shoots the first year after lopping its head. I could not tell what tree to call it that these stakes were cut from. I was surprised, and yet very well pleased, to see the young trees grow; and I pruned them, and led them up to grow as much alike as I could; and it is scarce credible how beautiful a figure they grew into in three years; so that though the hedge made a circle of about twenty-five yards in diameter, yet the trees, for such I might now call them, soon covered it, and it was a complete shade, sufficient to lodge under all the dry season. This made me resolve to cut some more stakes, and make me a hedge like this, in a semi-circle round my wall (I mean that of my first dwelling), which I did; and placing the trees or stakes in a double row, at about eight yards distance from my first fence, they grew presently, and were at first a fine cover to my habitation, and afterwards served for a defence also, as I shall observe in its order.
Ik vond thans dat de jaargetijden hier niet, als in Europa, in zomer en winter, maar in het regenachtige en drooge jaargetij verdeeld moesten worden; als volgt:
I found now that the seasons of the year might generally be divided, not into summer and winter, as in Europe, but into the rainy seasons and the dry seasons, which were generally thus:
van half Februarij tot half April regen; daar de zon alsdan in of bij de evennachtslijn was; van half April tot half Augustus droogte, zijnde de zon dan benoorden de linie; van half Augustus tot half October regen; keerende de zon alsdan terug, en van half October tot half Februarij regen, zijnde de zon dan bezuiden de linie.
—The half of February, the whole of March, and the half of April—rainy, the sun being then on or near the equinox. The half of April, the whole of May, June, and July, and the half of August—dry, the sun being then to the north of the line. The half of August, the whole of September, and the half of October—rainy, the sun being then come back. The half of October, the whole of November, December, and January, and the half of February—dry, the sun being then to the south of the line.
Het regensaizoen duurde wat langer of korter naar gelang van den wind, doch over het algemeen was het gelijk ik hierboven gemeld heb. Nadat de ondervinding mij geleerd had hoe schadelijk het was mij aan den regen bloot te stellen, zorgde ik mij vooraf van levensmiddelen te voorzien, ten einde niet te behoeven uit te gaan, en ik bleef zoo veel mogelijk binnen in de regenmaanden. Ik had alsdan veel en gepast werk; want ik had dan de beste gelegenheid mij dingen aan te schaffen, die niet dan door handenarbeid en aanhoudende vlijt konden gelukken; ik beproefde bij voorbeeld dikwijls eene mand te vlechten; maar al de takken, die ik hiertoe vinden kon, waren zoo broos, dat zij mij niet dienen konden. Thans was het mij een groot voordeel, dat ik als een jongen dikwijls bij een mandemaker, die digt bij mijn vader woonde, had staan te zien naar zijn werk, en gelijk jongens zijn, had ik dan dikwijls gedienstig geweest om den man te helpen; en hierdoor wist ik zooveel van het mandemaken, dat mij slechts de grondstoffen ontbraken. Toen ik nu bedacht dat de takken van de boomen, waarvan ik mijne staken, die uitgeschoten waren, had gekapt, misschien buigzaam waren, als het wilgenrijs, besloot ik dit te beproeven.
The rainy seasons sometimes held longer or shorter as the winds happened to blow, but this was the general observation I made. After I had found by experience the ill consequences of being abroad in the rain, I took care to furnish myself with provisions beforehand, that I might not be obliged to go out, and I sat within doors as much as possible during the wet months. This time I found much employment, and very suitable also to the time, for I found great occasion for many things which I had no way to furnish myself with but by hard labour and constant application; particularly I tried many ways to make myself a basket, but all the twigs I could get for the purpose proved so brittle that they would do nothing. It proved of excellent advantage to me now, that when I was a boy, I used to take great delight in standing at a basket-maker’s, in the town where my father lived, to see them make their wicker-ware; and being, as boys usually are, very officious to help, and a great observer of the manner in which they worked those things, and sometimes lending a hand, I had by these means full knowledge of the methods of it, and I wanted nothing but the materials, when it came into my mind that the twigs of that tree from whence I cut my stakes that grew might possibly be as tough as the sallows, willows, and osiers in England, and I resolved to try.
Den volgenden dag ging ik dus naar mijne buitenplaats, en na eenig rijs afgesneden te hebben, vond ik het zoo lenig als ik wenschen kon; dus ging ik er den volgenden dag met eene bijl naar toe en kapte eene groote menigte. Deze zette ik binnen mijne heining overeind om te droogen, en bragt ze toen ze goed waren in mijn kelder. In de eerstvolgende regenmaanden hield ik mij nu bezig met een groote menigte manden te vlechten, om aarde in weg te dragen, of om het een en ander in te bewaren; en hoewel ik ze niet zeer fraai maakte, waren zij mij echter bij uitstek van dienst, en ik zorgde dus er altijd van voorzien te zijn, en toen zij oud werden, maakte ik nieuwe; vooral sterke diepe manden, om mijn koorn in te bewaren, in plaats van in zakken, als ik er meer van zou verkrijgen.
Accordingly, the next day I went to my country house, as I called it, and cutting some of the smaller twigs, I found them to my purpose as much as I could desire; whereupon I came the next time prepared with a hatchet to cut down a quantity, which I soon found, for there was great plenty of them. These I set up to dry within my circle or hedge, and when they were fit for use I carried them to my cave; and here, during the next season, I employed myself in making, as well as I could, a great many baskets, both to carry earth or to carry or lay up anything, as I had occasion; and though I did not finish them very handsomely, yet I made them sufficiently serviceable for my purpose; thus, afterwards, I took care never to be without them; and as my wicker-ware decayed, I made more, especially strong, deep baskets to place my corn in, instead of sacks, when I should come to have any quantity of it.
Na deze moeijelijkheid overwonnen te hebben, schoon ik er een ontzettenden tijd aan besteedde, trachtte ik zoo mogelijk in nog twee behoeften te voorzien. Ik had niets om vloeistoffen in te bewaren, dan een paar vaatjes, die bijkans vol rum waren, en eenige flesschen, sommigen gewone, anderen vierkante kelderflesschen. Ik had zelfs geen pot om iets in te koken, behalve een grooten ketel, dien ik uit het schip gered had, maar die te zwaar was voor het gebruik, dat ik er van maken wilde, namelijk om vleesch en soep in te koken. Het tweede, dat ik gaarne wenschte, was eene tabakspijp; maar het was mij onmogelijk die te maken; eindelijk echter vond ik iets uit om die te vervangen. Den geheelen zomer hield ik mij voorts bezig met dit mandenmaken en met het planten van mijne tweede rij staken, toen eene andere bezigheid mij meer tijd wegnam, dan ik dacht.
Having mastered this difficulty, and employed a world of time about it, I bestirred myself to see, if possible, how to supply two wants. I had no vessels to hold anything that was liquid, except two runlets, which were almost full of rum, and some glass bottles—some of the common size, and others which were case bottles, square, for the holding of water, spirits, &c. I had not so much as a pot to boil anything, except a great kettle, which I saved out of the ship, and which was too big for such as I desired it—viz. to make broth, and stew a bit of meat by itself. The second thing I fain would have had was a tobacco-pipe, but it was impossible to me to make one; however, I found a contrivance for that, too, at last. I employed myself in planting my second rows of stakes or piles, and in this wicker-working all the summer or dry season, when another business took me up more time than it could be imagined I could spare.
CHAPTER VIII—SURVEYS HIS POSITION
Ik heb reeds gezegd, dat ik zeer verlangde het geheele eiland te zien, en dat ik langs de beek getrokken was en zoo verder tot waar ik mijn buitenverblijf aanlegde; en vanwaar ik de zee had kunnen zien, aan de andere zijde van het eiland. Ik besloot nu aan dien kant dwars door te steken tot aan den zeekant; dus nam ik mijn geweer, eene bijl en mijn hond mede, en een grooter hoeveelheid kruid en kogels dan gewoonlijk, met een paar beschuiten en een tros rozijnen in mijn zak, en begon mijne reis. Toen ik het dal doorkwam, waar mijn lusthuis stond, zag ik de zee westwaarts, en daar het een zeer heldere dag was, ontdekte ik duidelijk land, hetzij een eiland of vast land, dat zich van het W. ten W. Z. W. tot op grooten afstand uitstrekte; naar mijne gissing kon het niet verder dan vijftien of twintig mijlen verwijderd zijn.
I mentioned before that I had a great mind to see the whole island, and that I had travelled up the brook, and so on to where I built my bower, and where I had an opening quite to the sea, on the other side of the island. I now resolved to travel quite across to the sea-shore on that side; so, taking my gun, a hatchet, and my dog, and a larger quantity of powder and shot than usual, with two biscuit-cakes and a great bunch of raisins in my pouch for my store, I began my journey. When I had passed the vale where my bower stood, as above, I came within view of the sea to the west, and it being a very clear day, I fairly descried land—whether an island or a continent I could not tell; but it lay very high, extending from the W. to the W.S.W. at a very great distance; by my guess it could not be less than fifteen or twenty leagues off.
Ik wist niet welk deel van de wereld dit anders zijn kon, dan een gedeelte van Amerika, en naar mijne berekeningen moest het nabij de Spaansche bezittingen zijn, en was welligt geheel bewoond door wilden, waarbij, zoo ik daar geland was, ik in een erger toestand zou geweest zijn dan in mijn tegenwoordigen, waarin ik nu de beschikking der Voorzienigheid erkende; welke ik thans begon te erkennen en te gelooven, dat alles ten beste schikte. Hiermede stelde ik mij tevreden, en het alle vruchtelooze wenschen, dat ik daar wezen mogt, varen.
I could not tell what part of the world this might be, otherwise than that I knew it must be part of America, and, as I concluded by all my observations, must be near the Spanish dominions, and perhaps was all inhabited by savages, where, if I had landed, I had been in a worse condition than I was now; and therefore I acquiesced in the dispositions of Providence, which I began now to own and to believe ordered everything for the best; I say I quieted my mind with this, and left off afflicting myself with fruitless wishes of being there.
Bovendien besloot ik, dat als dit land de Spaansche kust was, ik zeker den een of anderen tijd, eenig vaartuig her- of derwaarts zou zien trekken; maar zoo niet, dan was het de woeste kust tusschen de Spaansche landen en Brazilië; waar de ergste wilden wonen; want het zijn kannibalen of menscheneters, die alle menschen, welke hun in handen vallen, vermoorden en verslinden. Onder deze gedachten wandelde ik langzaam verder.
Besides, after some thought upon this affair, I considered that if this land was the Spanish coast, I should certainly, one time or other, see some vessel pass or repass one way or other; but if not, then it was the savage coast between the Spanish country and Brazils, where are found the worst of savages; for they are cannibals or men-eaters, and fail not to murder and devour all the human bodies that fall into their hands.
Ik vond, dat deze zijde van het eiland veel bekoorlijker was dan die waar mijne woning stond. De opene vlakten waren met bloemen en gras bedekt, en vol fraai houtgewas. Ik zag eene menigte papegaaijen en had er gaarne een willen vangen, om dien tam te maken en te leeren spreken. Na eenige moeite ving ik een jongen papegaai, dien ik met een stokslag nedervelde. Toen hij weder bijkwam, nam ik hem mede naar huis, maar het duurde eenige jaren alvorens hij leerde spreken. Eindelijk echter leerde ik hem mij zeer gemeenzaam bij mijn naam te noemen, en het gevolg hiervan, schoon eene beuzeling, zal later den lezer genoegen geven.
With these considerations, I walked very leisurely forward. I found that side of the island where I now was much pleasanter than mine—the open or savannah fields sweet, adorned with flowers and grass, and full of very fine woods. I saw abundance of parrots, and fain I would have caught one, if possible, to have kept it to be tame, and taught it to speak to me. I did, after some painstaking, catch a young parrot, for I knocked it down with a stick, and having recovered it, I brought it home; but it was some years before I could make him speak; however, at last I taught him to call me by name very familiarly. But the accident that followed, though it be a trifle, will be very diverting in its place.
Deze reis was mij zeer aangenaam. In de lage gronden vond ik hazen, althans ik hield ze daarvoor, en vossen; doch zij verschilden veel van de soorten, die ik gezien had; ook kon ik niet van mij verkrijgen er van te eten, schoon ik verscheidene schoot. Doch dit behoefde ook niet; want ik had geen gebrek aan zeer goed voedsel. Geiten, duiven en schildpadden, leverden met mijne rozijnen mij een maaltijd, dien ik in Engeland niet beter had kunnen verlangen, behalve wat het gezelschap betreft. En schoon mijn lot ongelukkig genoeg was, had ik groote reden tot dankbaarheid, dat mijn voedsel zoo overvloedig was.
I was exceedingly diverted with this journey. I found in the low grounds hares (as I thought them to be) and foxes; but they differed greatly from all the other kinds I had met with, nor could I satisfy myself to eat them, though I killed several. But I had no need to be venturous, for I had no want of food, and of that which was very good too, especially these three sorts, viz. goats, pigeons, and turtle, or tortoise, which added to my grapes, Leadenhall market could not have furnished a table better than I, in proportion to the company; and though my case was deplorable enough, yet I had great cause for thankfulness that I was not driven to any extremities for food, but had rather plenty, even to dainties.
Ik kwam op deze reis nimmer meer dan twee mijlen per dag in eene regte lijn vooruit; maar ik deed zoo vele uitstapjes ter zijde af, om iets te ontdekken, dat ik doodmoede was toen ik de plaats bereikte, waar ik den nacht wilde doorbrengen, en dan ging ik of in een boom zitten, of ik omringde mij met eene rij van staken, die ik op den grond of van den eenen boom tot den anderen plaatste, zoodat geen wild dier mij kon bereiken, zonder mij wakker te maken.
I never travelled in this journey above two miles outright in a day, or thereabouts; but I took so many turns and re-turns to see what discoveries I could make, that I came weary enough to the place where I resolved to sit down all night; and then I either reposed myself in a tree, or surrounded myself with a row of stakes set upright in the ground, either from one tree to another, or so as no wild creature could come at me without waking me.
Toen ik aan de zeekust kwam, werd ik gewaar, dat het lot mij op de ongunstigste zijde van het eiland geworpen had; want hier was het strand met eene menigte schildpadden bedekt, terwijl ik aan de andere zijde er slechts drie in anderhalf jaar gevonden had. Ook was hier eene onnoembare menigte vogels van allerlei aard, van welke ik sommigen vroeger en sommigen nimmer gezien had, en waarvan vele zeer goed om te eten waren, maar van welke ik alleen de pinguïns kende.
As soon as I came to the sea-shore, I was surprised to see that I had taken up my lot on the worst side of the island, for here, indeed, the shore was covered with innumerable turtles, whereas on the other side I had found but three in a year and a half. Here was also an infinite number of fowls of many kinds, some which I had seen, and some which I had not seen before, and many of them very good meat, but such as I knew not the names of, except those called penguins.
Ik had er zoo veel kunnen schieten als ik wilde, maar ik was zeer zuinig met mijn kruid en lood, en derhalve wenschte ik liever eene geit te schieten daar meer aan te eten was. Schoon hier meer geiten waren dan aan mijne zijde van het eiland, kon ik haar echter moeijelijker genaken, omdat het land zoo vlak en effen was, en zij mij veel spoediger zagen dan als ik op de heuvels was. Hoezeer nu deze kant van het land veel aangenamer dan de mijne was, had ik toch niet den minsten lust daarheen te verhuizen; want ik was thans in mijne woning te huis, en het scheen mij toe alsof ik thans op reis was en van mijn huis af. Ik trok echter langs de zeekust, naar gissing twaalf (Eng. ) mijlen, en zette daar een grooten staak op het strand tot eene baak; waarna ik besloot naar huis te keeren, en de volgende maal een togt te doen, oostwaarts van mijn woning, en zoo het eiland rond, tot ik weder op deze plaats kwam waar ik den staak gezet had.
I could have shot as many as I pleased, but was very sparing of my powder and shot, and therefore had more mind to kill a she-goat if I could, which I could better feed on; and though there were many goats here, more than on my side the island, yet it was with much more difficulty that I could come near them, the country being flat and even, and they saw me much sooner than when I was on the hills. I confess this side of the country was much pleasanter than mine; but yet I had not the least inclination to remove, for as I was fixed in my habitation it became natural to me, and I seemed all the while I was here to be as it were upon a journey, and from home. However, I travelled along the shore of the sea towards the east, I suppose about twelve miles, and then setting up a great pole upon the shore for a mark, I concluded I would go home again, and that the next journey I took should be on the other side of the island east from my dwelling, and so round till I came to my post again.
Ik sloeg een anderen weg in om huiswaarts te keeren, denkende dat ik gemakkelijk het geheele eiland zou kunnen overzien, en mijn weg niet missen; maar hierin vergiste ik mij, want toen ik een half uur afgelegd had, bevond ik mij in een diep dal, dat door heuvels met geboomte bezet, omringd was, zoodat ik mijn weg alleen houden kon door mij naar de zon te rigten, en dit was nog moeijelijk, tenzij ik den juisten stand der zon op dat uur van den dag kende. Tot mijn ongeluk werd het weder bovendien mistig, gedurende de drie of vier dagen die ik in dit dal doorbragt, en daar ik de zon niet zien kon, bragt ik dezelve zeer onaangenaam door, en was eindelijk verpligt naar het strand terug te keeren, mijne baak op te zoeken, en langs denzelfden weg dien ik gegaan had, terug te keeren. Ik deed dit met kleine dagreizen, daar het zeer heet was, en mijn geweer, ammunitie, bijl en andere dingen een zware last waren.
I took another way to come back than that I went, thinking I could easily keep all the island so much in my view that I could not miss finding my first dwelling by viewing the country; but I found myself mistaken, for being come about two or three miles, I found myself descended into a very large valley, but so surrounded with hills, and those hills covered with wood, that I could not see which was my way by any direction but that of the sun, nor even then, unless I knew very well the position of the sun at that time of the day. It happened, to my further misfortune, that the weather proved hazy for three or four days while I was in the valley, and not being able to see the sun, I wandered about very uncomfortably, and at last was obliged to find the seaside, look for my post, and come back the same way I went: and then, by easy journeys, I turned homeward, the weather being exceeding hot, and my gun, ammunition, hatchet, and other things very heavy.
Op deze reis verraste mijn hond eene jonge geit; ik schoot toe, en het gelukte mij het dier nog levend te redden. Ik wilde het gaarne naar huis brengen, want ik had lang gewenscht een paar geiten op te kweeken en zoo mogelijk eene kudde te bekomen, om mij tot voedsel te dienen als al mijn kruid en lood op was. Ik maakte een halsband voor het beestje, en met een touw, dat ik altijd bij mij droeg, voerde ik het, schoon niet zonder moeite mede, tot aan mijn buitenverblijf, waar ik het in de heining achterliet, want ik verlangde zeer naar mijn huis, waarvan ik thans eene maand afwezig was geweest.
In this journey my dog surprised a young kid, and seized upon it; and I, running in to take hold of it, caught it, and saved it alive from the dog. I had a great mind to bring it home if I could, for I had often been musing whether it might not be possible to get a kid or two, and so raise a breed of tame goats, which might supply me when my powder and shot should be all spent. I made a collar for this little creature, and with a string, which I made of some rope-yam, which I always carried about me, I led him along, though with some difficulty, till I came to my bower, and there I enclosed him and left him, for I was very impatient to be at home, from whence I had been absent above a month.
Ik kan niet zeggen met welk genoegen ik dit weder bereikte en in mijne hangmat liggen ging. Deze kleine zwerftogt, zonder eenig vast verblijf, was mij zoo onaangenaam geweest, dat mijn huis, zoo als ik het noemde, mij daarbij vergeleken, eene volmaakte woning toescheen. Ik had zoo veel genoegen daar, dat ik besloot er nimmer weder zulk een tijd, zoo lang ik op het eiland was, mij van te verwijderen.
I cannot express what a satisfaction it was to me to come into my old hutch, and lie down in my hammock-bed. This little wandering journey, without settled place of abode, had been so unpleasant to me, that my own house, as I called it to myself, was a perfect settlement to me compared to that; and it rendered everything about me so comfortable, that I resolved I would never go a great way from it again while it should be my lot to stay on the island.
Ik bragt eene week door met van mijne vermoeijenissen uit te rusten, en besteedde gedurende dezelve mijn tijd aan het gewigtig werk om een kooi voor mijne papegaai te maken, die nu meer tam en reeds zeer aan mij gewoon werd. Daarna begon ik aan het geitje te denken, dat ik in mijne kleine heining had achtergelaten; ik besloot het te huis te halen of eenig voedsel te brengen; ik ging er dus heen en vond het waar ik het gelaten had. Het kon er ook moeijelijk uit, want het was schier dood van honger. Ik sneed eenige takjes en heesters af en wierp haar die toe, en nadat zij gegeten had, wilde ik haar met een touw wegleiden; maar de honger had haar zoo tam gemaakt, dat zij mij volgde als een hond; en daar ik het altijd voederde, werd het zoo mak en vrolijk en aan mij gehecht, dat het ook tot mijne huisdieren behoorde, en mij naderhand nimmer verliet.
I reposed myself here a week, to rest and regale myself after my long journey; during which most of the time was taken up in the weighty affair of making a cage for my Poll, who began now to be a mere domestic, and to be well acquainted with me. Then I began to think of the poor kid which I had penned in within my little circle, and resolved to go and fetch it home, or give it some food; accordingly I went, and found it where I left it, for indeed it could not get out, but was almost starved for want of food. I went and cut boughs of trees, and branches of such shrubs as I could find, and threw it over, and having fed it, I tied it as I did before, to lead it away; but it was so tame with being hungry, that I had no need to have tied it, for it followed me like a dog: and as I continually fed it, the creature became so loving, so gentle, and so fond, that it became from that time one of my domestics also, and would never leave me afterwards.
De regentijd van de herfstevening was thans gekomen, en ik bragt den 30 September, den tweeden verjaardag dat ik hier aan land kwam, op dezelfde wijze als den eersten door. Ik was hier nu twee jaren geweest, en had geen meer vooruitzigt van bevrijd te worden dan den eersten dag toen ik hier kwam. Den geheelen dag bragt ik door in dankzeggingen over de vele genadebewijzen, mij in mijn eenzamen toestand te beurt gevallen. Ik dankte God dat Hij mij ontdekt had, dat ik zelfs in dezen toestand gelukkiger kon zijn dan in het midden der maatschappij en van al de genoegens der wereld, en mij het gebrek aan menschelijken omgang vergoedde door zijne tegenwoordigheid, en de uitstorting zijner genade op mijne ziel, mij steunende, troostende en bemoedigende door op zijne Voorzienigheid hier, en op zijn eeuwig bijzijn hier namaals te hopen.
The rainy season of the autumnal equinox was now come, and I kept the 30th of September in the same solemn manner as before, being the anniversary of my landing on the island, having now been there two years, and no more prospect of being delivered than the first day I came there, I spent the whole day in humble and thankful acknowledgments of the many wonderful mercies which my solitary condition was attended with, and without which it might have been infinitely more miserable. I gave humble and hearty thanks that God had been pleased to discover to me that it was possible I might be more happy in this solitary condition than I should have been in the liberty of society, and in all the pleasures of the world; that He could fully make up to me the deficiencies of my solitary state, and the want of human society, by His presence and the communications of His grace to my soul; supporting, comforting, and encouraging me to depend upon His providence here, and hope for His eternal presence hereafter.
Ik begon thans levendig te gevoelen hoe veel gelukkiger het leven was, dat ik thans leidde, met al de ongemakken daaraan verknocht, dan het slechte en ruwe gedrag, dat ik tot hiertoe geleid had. Mijne begeerten, genoegens en wenschen veranderden geheel bij hetgeen zij te voren geweest waren.
It was now that I began sensibly to feel how much more happy this life I now led was, with all its miserable circumstances, than the wicked, cursed, abominable life I led all the past part of my days; and now I changed both my sorrows and my joys; my very desires altered, my affections changed their gusts, and my delights were perfectly new from what they were at my first coming, or, indeed, for the two years past.
Vroeger, als ik uitging om te jagen of het land te onderzoeken, kon mijn jammer over mijn toestand eensklaps losbarsten, en mijn hart bezweek schier als ik dacht aan de bosschen, bergen en woestijnen, waarin ik mij bevond, en hoe ik door den Oceaan voor altijd in eene onbewoonde wildernis was geketend. Dan barstte ik soms in tranen uit als een kind, en wrong mij de handen. Somtijds te midden van mijn werk ging ik zitten, en staarde zuchtend een paar uren op den grond. Dit was het ergste, want als ik mijne borst in tranen en jammerklagten kon lucht geven, verminderde mijne neêrslagtigheid van lieverlede.
Before, as I walked about, either on my hunting or for viewing the country, the anguish of my soul at my condition would break out upon me on a sudden, and my very heart would die within me, to think of the woods, the mountains, the deserts I was in, and how I was a prisoner, locked up with the eternal bars and bolts of the ocean, in an uninhabited wilderness, without redemption. In the midst of the greatest composure of my mind, this would break out upon me like a storm, and make me wring my hands and weep like a child. Sometimes it would take me in the middle of my work, and I would immediately sit down and sigh, and look upon the ground for an hour or two together; and this was still worse to me, for if I could burst out into tears, or vent myself by words, it would go off, and the grief, having exhausted itself, would abate.
Thans echter begon ik mij met andere denkbeelden bezig te houden. Ik las dagelijks het Woord van God, en paste al de vertroostingen daarin op mijn toestand toe. Op zekeren morgen toen ik zoo neêrslagtig was, opende ik den bijbel bij deze woorden: " Ik zal u nimmer verlaten ! " Dadelijk viel het mij in, dat deze woorden voor mij geschreven waren; waarom anders zou ik ze juist aangetroffen hebben, toen ik treurde over mijn toestand, als van God en menschen verlaten. Welaan, zeide ik, zoo God mij niet verlaat, wat scheelt het of de geheele wereld mij verlaat. Zoo ik aan den anderen kant de geheele wereld had, en Gods gunst en zegen verloor, zou het verlies oneindig grooter zijn.
But now I began to exercise myself with new thoughts: I daily read the word of God, and applied all the comforts of it to my present state. One morning, being very sad, I opened the Bible upon these words, “I will never, never leave thee, nor forsake thee.” Immediately it occurred that these words were to me; why else should they be directed in such a manner, just at the moment when I was mourning over my condition, as one forsaken of God and man? “Well, then,” said I, “if God does not forsake me, of what ill consequence can it be, or what matters it, though the world should all forsake me, seeing on the other hand, if I had all the world, and should lose the favour and blessing of God, there would be no comparison in the loss?”
Van dit oogenblik af begreep ik, dat ik in mijn eenzamen, verlaten toestand gelukkiger kon zijn, dan ik waarschijnlijk in eenigen anderen staat in de wereld ooit zou geweest zijn; en deze gedachte deed mij op het punt staan van God te danken, dat Hij mij op dit eiland gevoerd had. Er was echter iets in mij, dat zich hiertegen verzette, en mij de woorden belette uit te spreken. Hoe kunt gij zulk een huichelaar zijn, zeide ik tot mij zelven, dat gij God dankt voor een toestand, waarmede gij wel moogt trachten tevreden te zijn, maar waarbij gij gaarne zoudt willen bidden, dat God u er uit bevrijdde ? — Schoon ik dus God niet dankte, dat ik mij hier bevond, dankte ik hem toch opregt, dat Hij door mijne tegenspoeden mij mijn vorig leven had doen inzien en tot berouw over hetzelve gebragt. Nimmer vatte ik den Bijbel op, of ik dankte God, dat Hij mijn vriend in Engeland dien zonder mijn orders onder mijne goederen had doen pakken, en mij dien naderhand uit het wrak laten redden.
From this moment I began to conclude in my mind that it was possible for me to be more happy in this forsaken, solitary condition than it was probable I should ever have been in any other particular state in the world; and with this thought I was going to give thanks to God for bringing me to this place. I know not what it was, but something shocked my mind at that thought, and I durst not speak the words. “How canst thou become such a hypocrite,” said I, even audibly, “to pretend to be thankful for a condition which, however thou mayest endeavour to be contented with, thou wouldst rather pray heartily to be delivered from?” So I stopped there; but though I could not say I thanked God for being there, yet I sincerely gave thanks to God for opening my eyes, by whatever afflicting providences, to see the former condition of my life, and to mourn for my wickedness, and repent. I never opened the Bible, or shut it, but my very soul within me blessed God for directing my friend in England, without any order of mine, to pack it up among my goods, and for assisting me afterwards to save it out of the wreck of the ship.
In deze gemoedsgesteldheid trad ik het derde jaar in, en hoewel ik den lezer niet met zulk een uitvoerig verslag van mijn arbeid als in het eerste jaar lastig gevallen heb, kan ik over het algemeen aanmerken, dat ik zelden ledig was, daar ik regelmatig mijn tijd verdeelde. Eerstelijk bad ik God en las eenigen tijd in den Bijbel, een gezetten tijd driemalen daags; vervolgens ging ik met mijn geweer uit om voedsel te zoeken, hetwelk mij gewoonlijk drie uren elken morgen bezig hield, als het niet regende. Eindelijk het afhalen en braden van hetgeen ik geschoten of gevangen had, waarmede een groot deel van den dag verliep. Ook moet men bedenken, dat het op het midden van den dag te warm was om uit te gaan, zoodat ik slechts tegen vier ure na den middag kon werken; somtijds ook werkte ik des morgens, en ging tegen den avond met mijn geweer uit.
Thus, and in this disposition of mind, I began my third year; and though I have not given the reader the trouble of so particular an account of my works this year as the first, yet in general it may be observed that I was very seldom idle, but having regularly divided my time according to the several daily employments that were before me, such as: first, my duty to God, and the reading the Scriptures, which I constantly set apart some time for thrice every day; secondly, the going abroad with my gun for food, which generally took me up three hours in every morning, when it did not rain; thirdly, the ordering, cutting, preserving, and cooking what I had killed or caught for my supply; these took up great part of the day. Also, it is to be considered, that in the middle of the day, when the sun was in the zenith, the violence of the heat was too great to stir out; so that about four hours in the evening was all the time I could be supposed to work in, with this exception, that sometimes I changed my hours of hunting and working, and went to work in the morning, and abroad with my gun in the afternoon.
Bij deze korte werkuren moet men voegen de groote moeijelijkheid van mijn werk, en de vele uren die ieder ding, dat ik maakte, mij kostte, uit gebrek aan werktuigen, aan hulp en aan bekwaamheid. Ik was bij voorbeeld tweeënveertig dagen bezig met eene plank te maken tot eene lange tafel, die ik noodig had, terwijl twee timmerlieden met eene zaag uit denzelfden boom zes planken in een halven dag zouden vervaardigd hebben.
To this short time allowed for labour I desire may be added the exceeding laboriousness of my work; the many hours which, for want of tools, want of help, and want of skill, everything I did took up out of my time. For example, I was full two and forty days in making a board for a long shelf, which I wanted in my cave; whereas, two sawyers, with their tools and a saw-pit, would have cut six of them out of the same tree in half a day.
Ik moest in de eerste plaats een grooten boom vellen, omdat ik eene breede plank wilde hebben. Hiermede bragt ik drie dagen door en nog twee dagen met het afkappen van de takken. Ik hakte toen met ontzettende moeite zoo veel van den stam af tot hij bewogen kon worden; toen keerde ik hem op zijde, en maakte een kant, van het begin tot het einde, zoo vlak en effen als eene plank, en keerde toen hem om, en bewerkte de andere zijde even zoo, tot ik een plank van drie duim dik had, die aan beide zijden vlak was. Men oordeele welk een arbeid dit was; maar geduld en vlijt hielpen mij dit en vele andere dingen verrigten. Ik voer dit aan ten bewijze, waarom een zoo gering werk mij zoo veel tijd kostte. Hetgeen met hulp van anderen en geschikte werktuigen eene kleinigheid was, werd voor een mensch alleen een allerzwaarste en langzaamste arbeid. Desniettemin deden vlijt en volharding mij vele, ja alle zaken tot stand brengen, die ik in mijne omstandigheden behoefde.
My case was this: it was to be a large tree which was to be cut down, because my board was to be a broad one. This tree I was three days in cutting down, and two more cutting off the boughs, and reducing it to a log or piece of timber. With inexpressible hacking and hewing I reduced both the sides of it into chips till it began to be light enough to move; then I turned it, and made one side of it smooth and flat as a board from end to end; then, turning that side downward, cut the other side til I brought the plank to be about three inches thick, and smooth on both sides. Any one may judge the labour of my hands in such a piece of work; but labour and patience carried me through that, and many other things. I only observe this in particular, to show the reason why so much of my time went away with so little work—viz. that what might be a little to be done with help and tools, was a vast labour and required a prodigious time to do alone, and by hand. But notwithstanding this, with patience and labour I got through everything that my circumstances made necessary to me to do, as will appear by what follows.
Ik was nu in November en December, en wachtte den oogst van mijne rijst en graan. De grond, dien ik er voor omgespit had was niet groot, omdat ik, gelijk ik zeide, slechts weinig had. Het graan stond echter zeer goed, toen ik plotseling weder in gevaar kwam alles te verliezen, door verschillende vijanden, die ik moeijelijk kon afweren, als eerstelijk de geiten, en de beesten, die ik hazen noemde, kregen smaak in de graanhalmen, en aten het op zoodra het uitschoot, zoodat het geen airen kon schieten.
I was now, in the months of November and December, expecting my crop of barley and rice. The ground I had manured and dug up for them was not great; for, as I observed, my seed of each was not above the quantity of half a peck, for I had lost one whole crop by sowing in the dry season. But now my crop promised very well, when on a sudden I found I was in danger of losing it all again by enemies of several sorts, which it was scarcely possible to keep from it; as, first, the goats, and wild creatures which I called hares, who, tasting the sweetness of the blade, lay in it night and day, as soon as it came up, and eat it so close, that it could get no time to shoot up into stalk.
Ik zag geen middel hiertegen, dan om eene heining om mijn akker te maken, hetgeen mij zwaren arbeid kostte, vooral omdat het spoed eischte. Daar de omtrek echter klein was, had ik er in drie weken eene heining om, en over dag schoot ik sommige beesten, en bij nacht liet ik mijn hond de wacht houden, dien ik aan een paal bij den ingang vast bond, waar hij den geheelen nacht door blafte; dus ruimden de vijanden spoedig het veld, en het graan begon welig op te schieten.
This I saw no remedy for but by making an enclosure about it with a hedge; which I did with a great deal of toil, and the more, because it required speed. However, as my arable land was but small, suited to my crop, I got it totally well fenced in about three weeks’ time; and shooting some of the creatures in the daytime, I set my dog to guard it in the night, tying him up to a stake at the gate, where he would stand and bark all night long; so in a little time the enemies forsook the place, and the corn grew very strong and well, and began to ripen apace.
Maar hadden de beesten mijn graan vernield toen het opschoot, de vogels zouden mij waarschijnlijk alles ontrooven nu het airen schoot. Toen ik er langs ging om te zien hoe het stond, zag ik eene menigte vogels van allerlei soort er nabij, die slechts schenen te wachten tot ik zou vertrokken zijn. Dadelijk schoot ik onder hen, (want ik had altijd mijn geweer bij mij ) maar terstond daarop verhief zich eene wolk van vogels uit het graan, die ik nog niet gezien had.
But as the beasts ruined me before, while my corn was in the blade, so the birds were as likely to ruin me now, when it was in the ear; for, going along by the place to see how it throve, I saw my little crop surrounded with fowls, of I know not how many sorts, who stood, as it were, watching till I should be gone. I immediately let fly among them, for I always had my gun with me. I had no sooner shot, but there rose up a little cloud of fowls, which I had not seen at all, from among the corn itself.
Dat was mij eene groote teleurstelling; ik voorzag, dat zij in weinige dagen mij van alles zouden berooven, dat ik eindelijk verhongeren en geen enkelen graankorrel ooit oogsten zou. Wat ik doen zou, wist ik niet. Ik besloot echter zoo mogelijk mijn koorn te bewaren, al zou ik er nacht en dag de wacht bij houden. In de eerste plaats ging ik zien welke schade zij alreeds aangerigt hadden, en vond, dat hoewel zij reeds veel gegeten hadden, de schade nog niet zoo groot was, en het overige nog een goeden oogst zou geven als het behouden kon worden.
This touched me sensibly, for I foresaw that in a few days they would devour all my hopes; that I should be starved, and never be able to raise a crop at all; and what to do I could not tell; however, I resolved not to lose my corn, if possible, though I should watch it night and day. In the first place, I went among it to see what damage was already done, and found they had spoiled a good deal of it; but that as it was yet too green for them, the loss was not so great but that the remainder was likely to be a good crop if it could be saved.
Toen ik mijn geweer laadde, zag ik de dieven overal rondom mij op de boomen zitten, alsof zij wachtten tot ik vertrokken zou zijn; ik deed alsof ik heen ging, en naauwelijks was ik uit hun gezigt of zij vielen weder in het graan. Ik was zoo verbitterd, dat ik niet wachten kon tot er nog meer waren, maar schoot weder en doodde er drie van. Dit was hetgeen ik wenschte, en ik behandelde ze gelijk men de dieven in Engeland doet, namelijk, ik hing ze op, ten voorbeeld voor anderen. Het is bijkans niet te begrijpen welk eene uitwerking dit had; want niet alleen streken de vogels niet meer in het koorn, maar kort daarop verlieten zij dat geheele gedeelte van het eiland, en ik zag geen vogel meer, zoo lang mijne vogelverschrikkers daar hingen. Ik was hierover verrukt, gelijk men wel denken kan, en in het laatst van December haalde ik mijn oogst binnen.
I stayed by it to load my gun, and then coming away, I could easily see the thieves sitting upon all the trees about me, as if they only waited till I was gone away, and the event proved it to be so; for as I walked off, as if I was gone, I was no sooner out of their sight than they dropped down one by one into the corn again. I was so provoked, that I could not have patience to stay till more came on, knowing that every grain that they ate now was, as it might be said, a peck-loaf to me in the consequence; but coming up to the hedge, I fired again, and killed three of them. This was what I wished for; so I took them up, and served them as we serve notorious thieves in England—hanged them in chains, for a terror to others. It is impossible to imagine that this should have such an effect as it had, for the fowls would not only not come at the corn, but, in short, they forsook all that part of the island, and I could never see a bird near the place as long as my scarecrows hung there. This I was very glad of, you may be sure, and about the latter end of December, which was our second harvest of the year, I reaped my corn.
Ik had geen sikkel om het te snijden en moest dit dus met een groot mes doen, hetgeen echter gemakkelijk was, daar de oogst niet groot was. Ik sneed alleen de airen af, en bragt die in eene groote mand naar huis, waar ik met mijn handen er het graan uitwreef. Toen dit afgeloopen was, vond ik, dat ik van mijn zaad bijkans twee schepels rijst en twee en een half schepel graan geoogst had, dat wil zeggen naar gissing, want ik had geen maat.
I was sadly put to it for a scythe or sickle to cut it down, and all I could do was to make one, as well as I could, out of one of the broadswords, or cutlasses, which I saved among the arms out of the ship. However, as my first crop was but small, I had no great difficulty to cut it down; in short, I reaped it in my way, for I cut nothing off but the ears, and carried it away in a great basket which I had made, and so rubbed it out with my hands; and at the end of all my harvesting, I found that out of my half-peck of seed I had near two bushels of rice, and about two bushels and a half of barley; that is to say, by my guess, for I had no measure at that time.
Dit was mij eene groote aanmoediging en ik hoopte, dat God mij met der tijd brood zou beschikken. Hier deden zich echter weder zwarigheden op; want ik wist niet hoe ik mijn koorn zou malen, om er meel van te maken, noch hoe ik, als het tot meel was, er brood van zou maken, en al wist ik dit, hoe ik het bakken zou. Deze zwarigheden, gevoegd bij mijn verlangen naar eene groote hoeveelheid zaaikoorn, deden mij besluiten al het koorn voor het volgende saizoen te bewaren, en middelerwijl mijn gedachten en mijn tijd te besteden, om mij van meel en brood te voorzien.
However, this was a great encouragement to me, and I foresaw that, in time, it would please God to supply me with bread. And yet here I was perplexed again, for I neither knew how to grind or make meal of my corn, or indeed how to clean it and part it; nor, if made into meal, how to make bread of it; and if how to make it, yet I knew not how to bake it. These things being added to my desire of having a good quantity for store, and to secure a constant supply, I resolved not to taste any of this crop but to preserve it all for seed against the next season; and in the meantime to employ all my study and hours of working to accomplish this great work of providing myself with corn and bread.
Ik mag letterlijk zeggen, dat ik thans voor mijn brood werkte. Het is zonderling en ik geloof dat er weinig menschen over nagedacht hebben, hoe veel kleine zaken er noodig zijn tot het voortbrengen van die eene enkele zaak, het brood. Ik, die in een blooten natuurstaat mij bevond, ondervond dit tot mijn dagelijksch verdriet, en gevoelde dit ieder uur, van het oogenblik af, dat ik zoo onverwachts met zaaikoorn verrast werd.
It might be truly said, that now I worked for my bread. I believe few people have thought much upon the strange multitude of little things necessary in the providing, producing, curing, dressing, making, and finishing this one article of bread. I, that was reduced to a mere state of nature, found this to my daily discouragement; and was made more sensible of it every hour, even after I had got the first handful of seed-corn, which, as I have said, came up unexpectedly, and indeed to a surprise.
Eerstelijk had ik geen ploeg om den grond te beploegen, noch eene spade of schop om dien om te spitten. Dit overwon ik door eene houten spade te maken; maar schoon hare vervaardiging mij vele dagen kostte, was zij niet alleen veel spoediger versleten dan eene ijzeren, maar het werken er mede ook veel zwaarder en slechter. Ik deed het er echter mede, zoo goed als ik kon. Toen het koorn gezaaid was, had ik geen eg om het land te eggen, maar moest een zwaren boomtak achter mij aan slepen, om hiermede de kluiten te breken. Terwijl het rijpte ontdekte ik weder hoeveel werk ik had om het af te sluiten, te bewaren, te oogsten, naar huis te brengen, te dorschen, van het kaf te scheiden en te bewaren. Vervolgens ontbrak mij een molen om het te malen, een zeef om het te builen, gest en zout om er brood van te maken, en een oven om het in te bakken; en echter wist ik al deze dingen te maken of te doen vervangen, gelijk men in het vervolg zien zal, en het graan werd eene onschatbare aanwinst voor mij. Al mijn werk ging hierdoor langzaam en moeijelijk, maar dit was niet te verhelpen; en ook had ik er tijd genoeg voor; omdat ik er dagelijks vaste uren toe bestemd had. Daar ik besloten had niets van mijn koorn tot brood te gebruiken, voor ik er meer van zou hebben, had ik zes maanden voor mij om mij de gereedschappen aan te schaffen, die noodig waren om brood van het koorn te bereiden.
First, I had no plough to turn up the earth—no spade or shovel to dig it. Well, this I conquered by making me a wooden spade, as I observed before; but this did my work but in a wooden manner; and though it cost me a great many days to make it, yet, for want of iron, it not only wore out soon, but made my work the harder, and made it be performed much worse. However, this I bore with, and was content to work it out with patience, and bear with the badness of the performance. When the corn was sown, I had no harrow, but was forced to go over it myself, and drag a great heavy bough of a tree over it, to scratch it, as it may be called, rather than rake or harrow it. When it was growing, and grown, I have observed already how many things I wanted to fence it, secure it, mow or reap it, cure and carry it home, thrash, part it from the chaff, and save it. Then I wanted a mill to grind it sieves to dress it, yeast and salt to make it into bread, and an oven to bake it; but all these things I did without, as shall be observed; and yet the corn was an inestimable comfort and advantage to me too. All this, as I said, made everything laborious and tedious to me; but that there was no help for. Neither was my time so much loss to me, because, as I had divided it, a certain part of it was every day appointed to these works; and as I had resolved to use none of the corn for bread till I had a greater quantity by me, I had the next six months to apply myself wholly, by labour and invention, to furnish myself with utensils proper for the performing all the operations necessary for making the corn, when I had it, fit for my use.
CHAPTER IX—A BOAT
Maar eerst moest ik meer land toebereiden, want ik had nu zaad genoeg voor meer dan een morgen lands. Vooraf had ik ten minste eene week werk om mij eene spade te maken, die nog slecht en zwaar genoeg was, en mij den arbeid verdubbelde. Ik deed het echter er mede, en zaaide mijn zaad op twee groote vlakke stukken gronds, zoo digt bij mijn huis als ik die vinden kon. Ik maakte er eene goede heining om, van stekken gelijk ik er te voren om gezet had, en die ik wist dat goed groeiden, zoodat ik rekenen kon binnen het jaar eene goede heining te hebben, die slechts weinig herstelling zou behoeven. Hoezeer dit werk niet zwaar was, gingen er echter drie maanden mede heen, omdat het meerendeels in het regensaizoen was, waarin ik weinig kon uitgaan. Binnen ' s huis vond ik, als het regende en ik niet kon uitgaan, altijd bezigheid genoeg, en onder het werk vermaakte ik mij met tot mijn papegaai te praten en hem te leeren spreken. Spoedig leerde ik hem zijn eigen naam uitspreken: Koo, hetwelk het eerste woord was, dat op het eiland door een anderen mond dan den mijnen uitgesproken werd. Dit was dus geen arbeid, maar eene uitspanning voor mij, gedurende het zware werk dat ik voor mij had. Ik had namelijk lang gepeinsd hoe ik op de eene of andere wijze aarden potten zou kunnen maken, die ik hoog noodig had. De hitte van het klimaat echter deed mij denken, dat als ik slechts goede klei vond, ik wel eene pot daarvan zou kunnen vormen, die in de zon gedroogd, hard en sterk genoeg zou zijn om gehanteerd te worden en drooge goederen in te bewaren. Ik had die noodig voor koorn, vleesch, enz. Ik besloot dus potten te maken, zoo groot als ik kon, en alleen geschikt om iets in te bewaren.
But first I was to prepare more land, for I had now seed enough to sow above an acre of ground. Before I did this, I had a week’s work at least to make me a spade, which, when it was done, was but a sorry one indeed, and very heavy, and required double labour to work with it. However, I got through that, and sowed my seed in two large flat pieces of ground, as near my house as I could find them to my mind, and fenced them in with a good hedge, the stakes of which were all cut off that wood which I had set before, and knew it would grow; so that, in a year’s time, I knew I should have a quick or living hedge, that would want but little repair. This work did not take me up less than three months, because a great part of that time was the wet season, when I could not go abroad. Within-doors, that is when it rained and I could not go out, I found employment in the following occupations—always observing, that all the while I was at work I diverted myself with talking to my parrot, and teaching him to speak; and I quickly taught him to know his own name, and at last to speak it out pretty loud, “Poll,” which was the first word I ever heard spoken in the island by any mouth but my own. This, therefore, was not my work, but an assistance to my work; for now, as I said, I had a great employment upon my hands, as follows: I had long studied to make, by some means or other, some earthen vessels, which, indeed, I wanted sorely, but knew not where to come at them. However, considering the heat of the climate, I did not doubt but if I could find out any clay, I might make some pots that might, being dried in the sun, be hard enough and strong enough to bear handling, and to hold anything that was dry, and required to be kept so; and as this was necessary in the preparing corn, meal, &c., which was the thing I was doing, I resolved to make some as large as I could, and fit only to stand like jars, to hold what should be put into them.
De lezer zou mij beklagen of liever uitlagchen, als ik hem verhaalde, welke zonderlinge middelen ik bedacht om hierin te slagen; welke leelijke en wanvormige dingen uit mijne handen kwamen, en hoe dikwijls mijne potten invielen, omdat de klei niet sterk genoeg was om haar eigen gewigt te dragen; hoe velen er barstten door de zware zonnehitte, waaraan ik ze te haastig blootstelde; en hoe velen aan stukken vielen, als ik ze wilde optillen, zoo wel voor als nadat zij gedroogd waren; en om kort te gaan, hoe, nadat ik met veel moeite klei gevonden, uitgedolven, naar huis gebragt, aangemengd en bewerkt had, ik slechts twee groote leelijke aarden dingen, die men geen potten noemen mogt, na een arbeid van twee maanden, tot stand had gebragt.
It would make the reader pity me, or rather laugh at me, to tell how many awkward ways I took to raise this paste; what odd, misshapen, ugly things I made; how many of them fell in and how many fell out, the clay not being stiff enough to bear its own weight; how many cracked by the over-violent heat of the sun, being set out too hastily; and how many fell in pieces with only removing, as well before as after they were dried; and, in a word, how, after having laboured hard to find the clay—to dig it, to temper it, to bring it home, and work it—I could not make above two large earthen ugly things (I cannot call them jars) in about two months’ labour.
Toen de zon deze twee echter zeer goed droog en hard had gemaakt, tilde ik ze voorzigtig op, en plaatste ze in twee groote manden, die ik daarvoor gevlochten had, ten einde zij niet zouden breken, en daar zij niet juist er inpasten, vulde ik de tusschenruimten aan met het stroo van mijne rijst en graan. Deze twee potten, die altoos droog stonden, begreep ik dat mijn koorn en misschien mijn meel zouden kunnen bevatten.
However, as the sun baked these two very dry and hard, I lifted them very gently up, and set them down again in two great wicker baskets, which I had made on purpose for them, that they might not break; and as between the pot and the basket there was a little room to spare, I stuffed it full of the rice and barley straw; and these two pots being to stand always dry I thought would hold my dry corn, and perhaps the meal, when the corn was bruised.
Hoe weinig het vervaardigen van groote potten mij nu gelukt was, slaagde ik echter beter met het maken van kleine ronde potten, schotels en dergelijke, die door de zonnewarmte zeer hard droogden.
Though I miscarried so much in my design for large pots, yet I made several smaller things with better success; such as little round pots, flat dishes, pitchers, and pipkins, and any things my hand turned to; and the heat of the sun baked them quite hard.
Dit alles voldeed echter niet aan mijn wensch, van eene aarden pot te hebben om vloeistoffen in te bewaren, en die het vuur verdragen kon, hetgeen bij deze het geval niet was. Toen ik eenigen tijd daarna een groot vuur aangemaakt had, om mijn vleesch te braden, en het later wilde uitdooven, vond ik in het vuur een stuk van een mijner gebroken potten, dat zoo hard als een steen, en zoo rood als een tegel gebakken was. Dit gezigt verraste mij en dadelijk begreep ik, dat de geheele pot zoo goed hard worden zou op het vuur, als een stuk daarvan.
But all this would not answer my end, which was to get an earthen pot to hold what was liquid, and bear the fire, which none of these could do. It happened after some time, making a pretty large fire for cooking my meat, when I went to put it out after I had done with it, I found a broken piece of one of my earthenware vessels in the fire, burnt as hard as a stone, and red as a tile. I was agreeably surprised to see it, and said to myself, that certainly they might be made to burn whole, if they would burn broken.
Ik dacht na hoe ik het best vuur zou aanleggen, om eenige potten te bakken. Van een oven, gelijk de pottenbakkers gebruiken, had ik geen begrip, evenmin van de wijze om die te verglazen, maar ik plaatste drie groote kruiken, en twee of drie potten boven op elkander, en het brandhout er om heen, met een grooten hoop asch er onder. Ik stookte het vuur steeds aan, totdat ik zag dat de potten van binnen gloeijend waren, en dat zij geen van allen barstten. Toen zij helder gloeiden, hield ik het vuur op dezelfde hoogte, gedurende vijf of zes uren; toen ik zag dat eene daarvan, ofschoon niet barstende, begon te smelten, of vloeibaar te worden, want het zand, dat onder de klei zat begon te smelten en zou tot glas geworden zijn, als ik voortgegaan had. Ik liet dus het vuur langzamerhand uitgaan, tot de potten niet meer gloeiden, en bleef er den geheelen nacht bij om het vuur niet te snel te laten uitdooven. In den morgen had ik drie goede, ik zal niet zeggen fraaije kruiken, en twee potten, zoo hard als ik wenschen kon, en een daarvan was door het gesmolten zand volkomen verglaasd.
This set me to study how to order my fire, so as to make it burn some pots. I had no notion of a kiln, such as the potters burn in, or of glazing them with lead, though I had some lead to do it with; but I placed three large pipkins and two or three pots in a pile, one upon another, and placed my firewood all round it, with a great heap of embers under them. I plied the fire with fresh fuel round the outside and upon the top, till I saw the pots in the inside red-hot quite through, and observed that they did not crack at all. When I saw them clear red, I let them stand in that heat about five or six hours, till I found one of them, though it did not crack, did melt or run; for the sand which was mixed with the clay melted by the violence of the heat, and would have run into glass if I had gone on; so I slacked my fire gradually till the pots began to abate of the red colour; and watching them all night, that I might not let the fire abate too fast, in the morning I had three very good (I will not say handsome) pipkins, and two other earthen pots, as hard burnt as could be desired, and one of them perfectly glazed with the running of the sand.
Ik behoef niet te zeggen, dat ik na deze proefneming geen gebrek aan aardewerk meer had, maar ik moet bekennen, dat de vorm er van soms vrij zonderling was, want ik maakte ze gelijk kinderen soms voorwerpen van klei of stopverw maken. Nimmer echter verheugde iemand zich over eene geringe zaak meer dan ik, toen ik gewaar werd, dat ik een aarden pot gemaakt had, die tegen het vuur bestand was; en ik had naauwelijks geduld genoeg om te wachten tot zij koud waren geworden, om een er van met wat water weder op het vuur te zetten, om er eenig vleesch in te koken, hetgeen zeer goed ging, en ik verkreeg eene zeer goede soep, schoon het mij aan meel en verscheidene andere dingen ontbrak, om die zoo goed te maken als ik wenschte.
After this experiment, I need not say that I wanted no sort of earthenware for my use; but I must needs say as to the shapes of them, they were very indifferent, as any one may suppose, when I had no way of making them but as the children make dirt pies, or as a woman would make pies that never learned to raise paste. No joy at a thing of so mean a nature was ever equal to mine, when I found I had made an earthen pot that would bear the fire; and I had hardly patience to stay till they were cold before I set one on the fire again with some water in it to boil me some meat, which it did admirably well; and with a piece of a kid I made some very good broth, though I wanted oatmeal, and several other ingredients requisite to make it as good as I would have had it been.
Thans was mijne eerste zorg een steenen vijzel mij te verschaffen, om mijn koorn in te stampen, want om met mijne twee handen een molen te maken, daaraan was niet te denken. Hoe ik dit echter zou aanvangen was mij langen tijd een raadsel, want van alle handwerken ter wereld, was ik voor dat van steenzager nog minder bekwaam dan voor eenig ander. Menigen dag besteedde ik met naar een steen te zoeken, die groot genoeg was om uitgehold te worden en voor een vijzel geschikt te maken, maar ik kon er geen vinden, behalve een stuk van de rots, dat ik niet er af kon hakken. Geen der rotsen op het eiland waren ook hard genoeg; allen waren van eene soort van zandsteen, die de zwaarte van een grooten stamper niet zoude kunnen verduren, en het koorn met zand zoude vermengen bij het kneuzen. Na dus veel tijd met het zoeken naar een steen verloren te hebben, gaf ik het op, en besloot liever een groot blok van hard hout te zoeken, dat ik veel gemakkelijker vond, en toen ik er een gevonden had, zoo groot als ik slechts bewegen kon, maakte ik het rond met mijn bijl, en holde het toen uit met behulp van vuur en met oneindige moeite, op de wijze als de Indianen in Brazilië hunne kanoe's maken. Daarna maakte ik een grooten zwaren stamper van ijzerhout, en bewaarde dit toen, tegen dat ik mijn eerstvolgenden oogst zou te huis hebben gehaald, wanneer ik voornemens was mijn koorn tot meel te stampen, om daarvan brood te maken.
My next concern was to get me a stone mortar to stamp or beat some corn in; for as to the mill, there was no thought of arriving at that perfection of art with one pair of hands. To supply this want, I was at a great loss; for, of all the trades in the world, I was as perfectly unqualified for a stone-cutter as for any whatever; neither had I any tools to go about it with. I spent many a day to find out a great stone big enough to cut hollow, and make fit for a mortar, and could find none at all, except what was in the solid rock, and which I had no way to dig or cut out; nor indeed were the rocks in the island of hardness sufficient, but were all of a sandy, crumbling stone, which neither would bear the weight of a heavy pestle, nor would break the corn without filling it with sand. So, after a great deal of time lost in searching for a stone, I gave it over, and resolved to look out for a great block of hard wood, which I found, indeed, much easier; and getting one as big as I had strength to stir, I rounded it, and formed it on the outside with my axe and hatchet, and then with the help of fire and infinite labour, made a hollow place in it, as the Indians in Brazil make their canoes. After this, I made a great heavy pestle or beater of the wood called the iron-wood; and this I prepared and laid by against I had my next crop of corn, which I proposed to myself to grind, or rather pound into meal to make bread.
Thans moest ik zorgen om eene zeef te maken, om mijn meel van de zemelen te scheiden, zonder hetwelk ik begreep geen goed brood te zullen verkrijgen. Dit was allermoeijelijkst, want van hetgeen ik er toe noodig had, had ik niets, ik bedoel, fijn dun linnen of gaas. Maanden lang wist ik niet wat hieraan te doen; ik had geen ander linnen dan eenige lappen. Ik had wel geitenhaar, maar wist niet hoe dit gesponnen of geweven moest worden, en al had ik het geweten, dan had ik er geen gereedschap toe. Eindelijk echter bedacht ik, dat ik onder de matrozenkleederen, die ik uit het schip gered had, eenige neteldoeksche halsdoeken had. Van deze maakte ik drie kleine zeven, die echter voor het gebruik tamelijk geschikt waren, en waarmede ik mij eenige jaren behielp. Hoe ik later deed zal ik op zijne plaats vermelden.
My next difficulty was to make a sieve or searce, to dress my meal, and to part it from the bran and the husk; without which I did not see it possible I could have any bread. This was a most difficult thing even to think on, for to be sure I had nothing like the necessary thing to make it—I mean fine thin canvas or stuff to searce the meal through. And here I was at a full stop for many months; nor did I really know what to do. Linen I had none left but what was mere rags; I had goat’s hair, but neither knew how to weave it or spin it; and had I known how, here were no tools to work it with. All the remedy that I found for this was, that at last I did remember I had, among the seamen’s clothes which were saved out of the ship, some neckcloths of calico or muslin; and with some pieces of these I made three small sieves proper enough for the work; and thus I made shift for some years: how I did afterwards, I shall show in its place.
Nu moest ik om het bakken denken, en hoe ik deeg zou maken als ik meel had, want ik had geen gest. Daar hieraan niets te doen viel, dacht ik er ook niet lang over, maar ik had meer zorg over een oven. Eindelijk bedacht ik een middel om mij hierin te helpen; ik maakte namelijk eenige aarden potten zeer breed maar niet diep, dat is zeggen van ongeveer twee voet in doorsnede, en negen duim hoog; deze bakte ik in het vuur gelijk de vorigen en bewaarde ze, en als ik brood wilde bakken legde ik een groot vuur op mijn haard aan, dien ik met eenige tegels, ook al van mijn eigen baksel, belegd had, maar die alles behalve volkomen vierkant waren. Als het hout goed tot kolen gebrand was, plaatste ik deze op den haard, zoodat hij er geheel mede bedekt was en liet ze daar liggen tot de haard gloeijend heet was, dan schoof ik ze ter zijde en plaatste er mijn potten of vormen op, en hoopte de kolen op zijde daartegen aan, om de hitte te vermeerderen. Aldus bakte ik mijn deeg, zoo goed als in den besten oven van de wereld, en werd weldra een heele pastijbakker, want ik maakte al aardige rijstkoekjes en poddings, maar geen pastijtjes, want daar had ik alleen geitenvleesch of dat van gevogelte in kunnen doen.
The baking part was the next thing to be considered, and how I should make bread when I came to have corn; for first, I had no yeast. As to that part, there was no supplying the want, so I did not concern myself much about it. But for an oven I was indeed in great pain. At length I found out an experiment for that also, which was this: I made some earthen-vessels very broad but not deep, that is to say, about two feet diameter, and not above nine inches deep. These I burned in the fire, as I had done the other, and laid them by; and when I wanted to bake, I made a great fire upon my hearth, which I had paved with some square tiles of my own baking and burning also; but I should not call them square. When the firewood was burned pretty much into embers or live coals, I drew them forward upon this hearth, so as to cover it all over, and there I let them lie till the hearth was very hot. Then sweeping away all the embers, I set down my loaf or loaves, and whelming down the earthen pot upon them, drew the embers all round the outside of the pot, to keep in and add to the heat; and thus as well as in the best oven in the world, I baked my barley-loaves, and became in little time a good pastrycook into the bargain; for I made myself several cakes and puddings of the rice; but I made no pies, neither had I anything to put into them supposing I had, except the flesh either of fowls or goats.
Men moet zich niet verwonderen, dat ik hiermede bijkans geheel het derde jaar van mijn verblijf bezig was, want men moet bedenken, dat ik onder de hand tevens mijn nieuwen oogsten akkerbouw moest bestieren. Ik maaide mijn koorn op zijn tijd, en bragt het naar huis zoo goed ik kon, in mijne groote manden, waarin ik het in de airen liggen liet, tot ik tijd had het er uit te wrijven; want ik had geen dorschvloer, en geen vlegel om het mede te dorschen.
It need not be wondered at if all these things took me up most part of the third year of my abode here; for it is to be observed that in the intervals of these things I had my new harvest and husbandry to manage; for I reaped my corn in its season, and carried it home as well as I could, and laid it up in the ear, in my large baskets, till I had time to rub it out, for I had no floor to thrash it on, or instrument to thrash it with.
En daar nu mijn voorraad van koorn vermeerderde, had ik ook een grooter bergplaats noodig. Ik had nu ongeveer twintig schepels graan en schier even veel rijst, zoodat ik het nu vrij durfde gebruiken, want mijn brood was reeds lang op. Ik besloot nu ook te zien hoe veel ik voor een geheel jaar noodig had, en dan slechts eenmaal ' s jaars te zaaijen.
And now, indeed, my stock of corn increasing, I really wanted to build my barns bigger; I wanted a place to lay it up in, for the increase of the corn now yielded me so much, that I had of the barley about twenty bushels, and of the rice as much or more; insomuch that now I resolved to begin to use it freely; for my bread had been quite gone a great while; also I resolved to see what quantity would be sufficient for me a whole year, and to sow but once a year.
Ik bevond ten laatste dat ik aan de veertig schepels rijst en graan voor een jaar meer dan genoeg had, dus nam ik voor alle jaren even veel als de laatste maal te zaaijen, in de hoop, dat ik aan den oogst hiervan ten volle genoeg zou hebben, voor brood voor een geheel jaar.
Upon the whole, I found that the forty bushels of barley and rice were much more than I could consume in a year; so I resolved to sow just the same quantity every year that I sowed the last, in hopes that such a quantity would fully provide me with bread, &c.
Terwijl ik mij met deze dingen onledig hield, waren mijne gedachten dikwijls gevestigd op het land, dat ik van den anderen kant van het eiland had gezien, en wenschte ik heimelijk, dat ik daar aan wal zijn mogt, in de verbeelding, dat ik het vaste land en een bewoonde plaats zien, en eenig middel ontdekken zou, om verder te komen.
All the while these things were doing, you may be sure my thoughts ran many times upon the prospect of land which I had seen from the other side of the island; and I was not without secret wishes that I were on shore there, fancying that, seeing the mainland, and an inhabited country, I might find some way or other to convey myself further, and perhaps at last find some means of escape.
Ik dacht echter weinig aan de gevaren van zulk een toestand, en hoe ik in de handen der wilden zou kunnen vallen, welke welligt meer te vreezen waren dan de leeuwen en tijgers van Afrika, en dat zoo ik in hunne handen viel, het duizend tegen een was, dat ik gedood en welligt opgegeten zou worden; want ik had gehoord, dat de bewoners van de Caraïbische kust kannibalen of menscheneters waren; en naar de breedte te oordeelen, kon ik niet ver van hen verwijderd zijn. En al waren zij geene menscheneters, dan konden zij mij ligtelijk dooden, gelijk zoo vele Europeanen gebeurd was, die in hunne handen waren gevallen, zelfs bij tien en twintig te gelijk, hoe veel meer dan mij, die alleen was en mij weinig of niet verdedigen kon. Dit alles, zeg ik, hetgeen ik toen had moeten bedenken, en dat mij later inviel, boezemde mij toen geen de minste vrees in, en steeds peinsde ik op middelen om naar die kust over te steken.
But all this while I made no allowance for the dangers of such an undertaking, and how I might fall into the hands of savages, and perhaps such as I might have reason to think far worse than the lions and tigers of Africa: that if I once came in their power, I should run a hazard of more than a thousand to one of being killed, and perhaps of being eaten; for I had heard that the people of the Caribbean coast were cannibals or man-eaters, and I knew by the latitude that I could not be far from that shore. Then, supposing they were not cannibals, yet they might kill me, as many Europeans who had fallen into their hands had been served, even when they had been ten or twenty together—much more I, that was but one, and could make little or no defence; all these things, I say, which I ought to have considered well; and did come into my thoughts afterwards, yet gave me no apprehensions at first, and my head ran mightily upon the thought of getting over to the shore.
Hoe verlangde ik thans naar den Moorschen jongen en de boot, met welke ik wel duizend mijlen langs de Afrikaansche kust had afgelegd; maar deze had ik thans niet. Toen bedacht ik de boot van ons schip te gaan opzoeken, die, gelijk ik zeide, een groot eind weegs op het strand was geslagen, bij het begin van den storm. Deze lag nog bijkans op dezelfde plaats en was door het geweld van wind en golven bijkans onderst boven gekeerd, tegen eenen hoogen zandheuvel aan, waar zij hoog en droog lag. Zoo ik volk bij mij gehad had, om deze boot te herstellen en te water te brengen, had dit wel kunnen geschieden, en ik er mede naar Brazilië teruggekeerd zijn; maar ik kon ligt beseffen, dat ik haar evenmin kon opheffen en omkeeren als het eiland zelf. Ik ging echter naar het bosch, en kapte hefboomen en rollen, en bragt die naar de boot, om te zien wat ik er mede zou kunnen doen, daar ik dacht, dat als ik haar maar eerst omgekeerd had, ik gemakkelijk de schade zou kunnen herstellen, en daar het eene zeer goede sloep was, er mede in zee steken.
Now I wished for my boy Xury, and the long-boat with shoulder-of-mutton sail, with which I sailed above a thousand miles on the coast of Africa; but this was in vain: then I thought I would go and look at our ship’s boat, which, as I have said, was blown up upon the shore a great way, in the storm, when we were first cast away. She lay almost where she did at first, but not quite; and was turned, by the force of the waves and the winds, almost bottom upward, against a high ridge of beachy, rough sand, but no water about her. If I had had hands to have refitted her, and to have launched her into the water, the boat would have done well enough, and I might have gone back into the Brazils with her easily enough; but I might have foreseen that I could no more turn her and set her upright upon her bottom than I could remove the island; however, I went to the woods, and cut levers and rollers, and brought them to the boat resolving to try what I could do; suggesting to myself that if I could but turn her down, I might repair the damage she had received, and she would be a very good boat, and I might go to sea in her very easily.
Ik spaarde geene moeite aan dezen vruchteloozen arbeid, en bragt er, geloof ik, drie of vier weken mede zoek. Toen ik eindelijk vond, dat het mij onmogelijk was haar om te keeren, bedacht ik, het zand er onder uit te delven, en haar zoo te doen vallen, nadat ik er verscheidene stukken hout onder geplaatst had, om den val te breken en te regelen.
I spared no pains, indeed, in this piece of fruitless toil, and spent, I think, three or four weeks about it; at last finding it impossible to heave it up with my little strength, I fell to digging away the sand, to undermine it, and so to make it fall down, setting pieces of wood to thrust and guide it right in the fall.
Maar toen ik dit gedaan had, kon ik haar evenmin verwrikken, of er onder komen, laat staan haar te water brengen; dus moest ik dit opgeven; schoon ik echter alle hoop op de boot varen liet, groeide mijne begeerte, om naar het vaste land over te steken, steeds aan, naar gelang de middelen daartoe onmogelijker schenen.
But when I had done this, I was unable to stir it up again, or to get under it, much less to move it forward towards the water; so I was forced to give it over; and yet, though I gave over the hopes of the boat, my desire to venture over for the main increased, rather than decreased, as the means for it seemed impossible.
Dit bragt mij op de gedachten, of het mij niet mogelijk zou zijn eene kanoe of praauw te maken, gelijk de inboorlingen onder deze hemelstreek gebruiken, zelfs zonder gereedschappen, namelijk uit een grooten boomstam. Ik achtte dit niet alleen mogelijk, maar zelfs gemakkelijk, en verheugde mij zeer in het vooruitzigt, die te maken, en dat ik daartoe meer hulpmiddelen zelfs had dan de Negers en Indianen. Maar ik dacht niet aan hetgeen, waarin ik bij de Indianen te kort schoot, namelijk gebrek aan volk om te roeijen, als zij klaar was, eene zwarigheid, die voor mij veel moeijelijker te overwinnen was dan al het gebrek aan gereedschappen voor hen; want wat baatte het mij als ik een grooten boom uit het bosch had uitgekipt, dien met veel moeite gekapt, en ik daarna met behulp van mijne werktuigen in staat was, dien van buiten den vorm van een boot te geven, en van binnen met vuur of ijzer uit te hollen, zoo dat het eene boot werd; als ik na dat alles die moest laten waar zij lag, en niet in staat was haar te water te brengen ?
This at length put me upon thinking whether it was not possible to make myself a canoe, or periagua, such as the natives of those climates make, even without tools, or, as I might say, without hands, of the trunk of a great tree. This I not only thought possible, but easy, and pleased myself extremely with the thoughts of making it, and with my having much more convenience for it than any of the negroes or Indians; but not at all considering the particular inconveniences which I lay under more than the Indians did—viz. want of hands to move it, when it was made, into the water—a difficulty much harder for me to surmount than all the consequences of want of tools could be to them; for what was it to me, if when I had chosen a vast tree in the woods, and with much trouble cut it down, if I had been able with my tools to hew and dub the outside into the proper shape of a boat, and burn or cut out the inside to make it hollow, so as to make a boat of it—if, after all this, I must leave it just there where I found it, and not be able to launch it into the water?
Men zal niet kunnen begrijpen, dat ik niet de minste nagedachten over mijn toestand had, terwijl ik de boot maakte, anders had ik dadelijk moeten denken hoe ik haar in zee zou brengen; maar mijne gedachten waren zoo geheel vervuld met mijne reis over zee met haar, dat ik er zelfs nimmer aan dacht, hoe ik van het land zou komen, en toch was het inderdaad voor mij veel gemakkelijker de boot vijftien mijlen over zee te brengen, dan vijfenveertig over land, van de plaats waar zij lag tot in het water.
One would have thought I could not have had the least reflection upon my mind of my circumstances while I was making this boat, but I should have immediately thought how I should get it into the sea; but my thoughts were so intent upon my voyage over the sea in it, that I never once considered how I should get it off the land: and it was really, in its own nature, more easy for me to guide it over forty-five miles of sea than about forty-five fathoms of land, where it lay, to set it afloat in the water.
Ik toog te werk aan deze boot, meer als een gek, dan als iemand, die zijn gezond verstand heeft. De voorgenomen reis streelde mij, zonder dat ik ooit overwoog of ik wel in staat zou zijn die te beginnen. Wel dacht ik dikwijls, dat het mij moeijelijk zou zijn mijne boot te water brengen, maar dan stopte ik mij zelven den mond met het dwaze antwoord: " Laat mij maar eerst de kanoe gereed hebben, dan zal ik wel middel vinden haar te gebruiken. "
I went to work upon this boat the most like a fool that ever man did who had any of his senses awake. I pleased myself with the design, without determining whether I was ever able to undertake it; not but that the difficulty of launching my boat came often into my head; but I put a stop to my inquiries into it by this foolish answer which I gave myself—“Let me first make it; I warrant I will find some way or other to get it along when it is done.”
Dit was eene alleronverstandigste handelwijze, maar mijne verbeelding bragt mij het hoofd op hol, en dus ging ik aan het werk, en deed een cederboom vallen. Ik weet niet of Salomo ooit een grooter had bij de bouwing van den tempel te Jeruzalem, want hij was van onderen bij den wortel vijf voet en tien duim in doorsnede, en vier voet elf duim aan het andere einde, tweeëntwintig voet hooger, daarna werd hij dunner en liep in takken uit. Met eindelooze moeite velde ik dezen boom. Twintig dagen hakte ik aan den stam, toen had ik nog veertien dagen noodig om er de takken en armen, en de wijd uitgespreide kruin af te kappen, hetgeen met mijne bijlen een ontzettende arbeid voor mij was. Daarna ging er nog eene maand heen met den stam te vormen, en er eenigermate den vorm van eene sloep aan te geven, zoodat hij, gelijk het behoorde, regt op in het water kon drijven. Het uithollen, zoo dat hij den juisten vorm van eene sloep verkreeg, deed ik zonder behulp van vuur, maar door zwaren arbeid met een hamer en beitel, tot ik eindelijk eene vrij knappe praauw voor den dag bragt, groot genoeg om zesentwintig man te voeren, en dus althans groot genoeg voor mij en mijne lading.
This was a most preposterous method; but the eagerness of my fancy prevailed, and to work I went. I felled a cedar-tree, and I question much whether Solomon ever had such a one for the building of the Temple of Jerusalem; it was five feet ten inches diameter at the lower part next the stump, and four feet eleven inches diameter at the end of twenty-two feet; after which it lessened for a while, and then parted into branches. It was not without infinite labour that I felled this tree; I was twenty days hacking and hewing at it at the bottom; I was fourteen more getting the branches and limbs and the vast spreading head cut off, which I hacked and hewed through with axe and hatchet, and inexpressible labour; after this, it cost me a month to shape it and dub it to a proportion, and to something like the bottom of a boat, that it might swim upright as it ought to do. It cost me near three months more to clear the inside, and work it out so as to make an exact boat of it; this I did, indeed, without fire, by mere mallet and chisel, and by the dint of hard labour, till I had brought it to be a very handsome periagua, and big enough to have carried six-and-twenty men, and consequently big enough to have carried me and all my cargo.
Toen mijn werk zoo ver gedaan was, had ik er regt genoegen in. De boot was vrij wat grooter dan ik ooit in mijn leven eene kanoe of praauw, uit één stam gemaakt, had gezien. Menig droppel zweet had zij mij gekost, dat kan ik verzekeren. Nu bleef er slechts over haar te water te laten loopen. Zoo ik dit had kunnen doen, twijfel ik niet of ik zou de dolzinnigste en gewaagdste reis ondernomen hebben, die ooit bij iemand opgekomen was.
When I had gone through this work I was extremely delighted with it. The boat was really much bigger than ever I saw a canoe or periagua, that was made of one tree, in my life. Many a weary stroke it had cost, you may be sure; and had I gotten it into the water, I make no question, but I should have begun the maddest voyage, and the most unlikely to be performed, that ever was undertaken.
Maar al mijne uitvindingen, om haar te water te brengen, mislukten, schoon zij mij ontzettenden arbeid kostten. De boot lag wel niet verder dan ongeveer honderd ellen van het water, maar in de eerste plaats liep de grond hoog op bij de kreek. Ik besloot deze hoogte weg te graven, zoo dat de grond daar laag afliep. Hieraan begon ik weder met ontzettende moeite; maar wie vraagt naar moeite bij het vooruitzigt op zijne bevrijding ? Maar toen deze moeijelijkheid uit den weg geruimd was, was er slechts één bezwaar overwonnen, want ik kon de kanoe even min bewegen als vroeger de andere boot. Ik mat daarop den afstand, en daar ik de kanoe niet naar het water kon brengen, besloot ik het water naar de kanoe te brengen, door een kanaal te graven tot aan de plaats, waar zij lag. Ik begon ook hieraan, maar toen ik nu eens narekende hoe diep en breed ik dit moest graven, hoe ik de aarde er uit moest werken, vond ik, dat bij het aantal handen, waarover ik beschikken kon, te weten mijne eigene twee, er tien of twaalf jaren zouden verloopen voor ik dit kon volbrengen, want de kust lag hoog, zoo dat ik aan het einde twintig voet diep had moeten graven. Hoezeer met grooten weerzin, moest ik dus eindelijk mijn plan opgeven.
But all my devices to get it into the water failed me; though they cost me infinite labour too. It lay about one hundred yards from the water, and not more; but the first inconvenience was, it was up hill towards the creek. Well, to take away this discouragement, I resolved to dig into the surface of the earth, and so make a declivity: this I began, and it cost me a prodigious deal of pains (but who grudge pains who have their deliverance in view?); but when this was worked through, and this difficulty managed, it was still much the same, for I could no more stir the canoe than I could the other boat. Then I measured the distance of ground, and resolved to cut a dock or canal, to bring the water up to the canoe, seeing I could not bring the canoe down to the water. Well, I began this work; and when I began to enter upon it, and calculate how deep it was to be dug, how broad, how the stuff was to be thrown out, I found that, by the number of hands I had, being none but my own, it must have been ten or twelve years before I could have gone through with it; for the shore lay so high, that at the upper end it must have been at least twenty feet deep; so at length, though with great reluctancy, I gave this attempt over also.
Dit griefde mij bitter, en nu zag ik te laat in hoe dwaas het is een werk te beginnen, zonder eerst te bedenken, of wij in staat zijn het te volvoeren.
This grieved me heartily; and now I saw, though too late, the folly of beginning a work before we count the cost, and before we judge rightly of our own strength to go through with it.
Midden in dit werk was ik, toen het vierde jaar van mijn verblijf alhier eindigde, en ik bragt dien dag evenzeer in gebeden door als de vorige, en met gelijke vertroosting, want door eene gestadige beoefening van Gods Woord, en ondersteund door Gods genade, had ik thans geheel andere begrippen dan te voren. Ik beschouwde nu de wereld als een afgelegen oord, als iets, waarmede ik niets te maken, waarvan ik niets te verwachten had, en waarnaar ik waarlijk niet verlangde. Kortom, daar ik er waarschijnlijk nimmer weder iets mede te maken zou hebben, beschouwde ik de wereld gelijk ik dacht, dat wij die welligt hier namaals zullen beschouwen, namelijk als een plaats, waarin ik geleefd, doch die ik thans verlaten had. Ik mogt er wel van zeggen gelijk Abraham tot den rijken man in het Evangelie: " Tusschen mij en ulieden is eene groote kloof gevestigd. "
In the middle of this work I finished my fourth year in this place, and kept my anniversary with the same devotion, and with as much comfort as ever before; for, by a constant study and serious application to the Word of God, and by the assistance of His grace, I gained a different knowledge from what I had before. I entertained different notions of things. I looked now upon the world as a thing remote, which I had nothing to do with, no expectations from, and, indeed, no desires about: in a word, I had nothing indeed to do with it, nor was ever likely to have, so I thought it looked, as we may perhaps look upon it hereafter—viz. as a place I had lived in, but was come out of it; and well might I say, as Father Abraham to Dives, “Between me and thee is a great gulf fixed.”
Ik was inderdaad buiten het bereik van de verzoekingen der wereld. Noch den lust des vleesches, noch den lust der oogen, noch de hoogmoed des levens had ik hier te duchten. Ik had niets te benijden, want al wat mij hier eenig genot kon verschaffen was in mijn bezit. Ik was heer van het geheele land, en kon mij keizer of koning van hetzelve noemen als ik het goed vond. Ik had geene mededingers, niemand die mij de heerschappij of het oppergezag betwistte. Ik had scheepsladingen koorn kunnen teelen, maar kon ze niet gebruiken, dus liet ik niet meer groeijen dan ik voor mij noodig achtte. Ik had overvloed van schildpadvleesch, nu en dan een was voor mij genoeg. Ik had hout genoeg om eene geheele vloot te bouwen, en genoeg druiven om die vloot met wijn of rozijnen te laden, als zij gebouwd was.
In the first place, I was removed from all the wickedness of the world here; I had neither the lusts of the flesh, the lusts of the eye, nor the pride of life. I had nothing to covet, for I had all that I was now capable of enjoying; I was lord of the whole manor; or, if I pleased, I might call myself king or emperor over the whole country which I had possession of: there were no rivals; I had no competitor, none to dispute sovereignty or command with me: I might have raised ship-loadings of corn, but I had no use for it; so I let as little grow as I thought enough for my occasion. I had tortoise or turtle enough, but now and then one was as much as I could put to any use: I had timber enough to have built a fleet of ships; and I had grapes enough to have made wine, or to have cured into raisins, to have loaded that fleet when it had been built.
Maar voor mij was datgene alleen van waarde, wat ik gebruiken kon. Ik had genoeg om in mijne behoeften te voorzien, en wat zou mij meer gebaat hebben ? Had ik meer wild geschoten dan ik nuttigen kon, mijn hond of de roofvogels hadden het moeten eten; had ik meer koorn gezaaid dan ik noodig had, het had moeten bederven. De boomen, die ik geveld had, lagen op den grond te verrotten. Ik kon ze alleen als brandhout gebruiken, en dit had ik alleen noodig om mijn eten op te koken.
But all I could make use of was all that was valuable: I had enough to eat and supply my wants, and what was all the rest to me? If I killed more flesh than I could eat, the dog must eat it, or vermin; if I sowed more corn than I could eat, it must be spoiled; the trees that I cut down were lying to rot on the ground; I could make no more use of them but for fuel, and that I had no occasion for but to dress my food.
In één woord, de natuur en mijne ondervinding leerden mij, na rijp nadenken, dat alle goederen der wereld voor ons niet verder goed zijn dan zij voor ons gebruik geschikt zijn, en dat van al wat wij bijeenschrapen, om anderen te geven, wij zoo veel genieten als wij gebruiken kunnen en meer niet. De schraapzuchtigste vrek der wereld zou van zijne gierigheid genezen zijn geworden, als hij in mijn toestand ware geweest, want ik bezat oneindig meer dan ik wist te gebruiken. Ik had niets te verlangen, dan eenige beuzelingen, die ik niet bezat, maar die mij van groot nut zouden geweest zijn. Ik had, gelijk ik vroeger gezegd had, eenig geld in goud en zilver, ter waarde van ruim zesendertig pond sterling. Helaas, daar lag dat ellendig, nietswaardig goed ! Ik kon er niets mede aanvangen, en dacht dikwijls bij mij zelven, dat ik er handen vol van had willen geven voor een gros tabakspijpen of een molen om mijn koorn te malen; ik had het altemaal willen geven voor de waarde van een paar dubbeltjes aan zaad van peenen en knollen, of voor eene hand vol erwten en boonen en eene flesch inkt. Thans had ik er niet het minste voordeel van, het lag in eene lade te beschimmelen door de vochtigheid in het regensaizoen; en al was die lade vol diamanten geweest, het zou hetzelfde geweest zijn, en daar zij mij van geen nut waren, hadden zij geene waarde voor mij.
In a word, the nature and experience of things dictated to me, upon just reflection, that all the good things of this world are no farther good to us than they are for our use; and that, whatever we may heap up to give others, we enjoy just as much as we can use, and no more. The most covetous, griping miser in the world would have been cured of the vice of covetousness if he had been in my case; for I possessed infinitely more than I knew what to do with. I had no room for desire, except it was of things which I had not, and they were but trifles, though, indeed, of great use to me. I had, as I hinted before, a parcel of money, as well gold as silver, about thirty-six pounds sterling. Alas! there the sorry, useless stuff lay; I had no more manner of business for it; and often thought with myself that I would have given a handful of it for a gross of tobacco-pipes; or for a hand-mill to grind my corn; nay, I would have given it all for a sixpenny-worth of turnip and carrot seed out of England, or for a handful of peas and beans, and a bottle of ink. As it was, I had not the least advantage by it or benefit from it; but there it lay in a drawer, and grew mouldy with the damp of the cave in the wet seasons; and if I had had the drawer full of diamonds, it had been the same case—they had been of no manner of value to me, because of no use.
Mijn levenswijze was thans voor mij veel aangenamer en geruster naar ligchaam en ziel, dan in den beginne. Dikwijls zette ik mij met een dankbaar hart aan tafel, en bewonderde de bestiering der Goddelijke Voorzienigheid, die aldus in de wildernis mij spijs had bereid. Ik leerde meer op de gunstige en minder op de ongunstige zijde van mijn toestand zien, en meer te denken aan hetgeen ik bezat dan aan hetgeen mij ontbrak, en dit verschafte mij somwijlen meer opbeuring dan ik hier kan zeggen, en waarvan ik hier melding maak, om dit te doen bedenken aan hen, die onvergenoegd zijn en niet rustig kunnen genieten wat God hun geschonken heeft, omdat zij datgene zien en benijden, wat Hij hun heeft onthouden. Al ons verdriet over hetgeen ons ontbreekt, schijnt mij toe te ontstaan uit gebrek aan dankbaarheid voor hetgeen wij bezitten.
I had now brought my state of life to be much easier in itself than it was at first, and much easier to my mind, as well as to my body. I frequently sat down to meat with thankfulness, and admired the hand of God’s providence, which had thus spread my table in the wilderness. I learned to look more upon the bright side of my condition, and less upon the dark side, and to consider what I enjoyed rather than what I wanted; and this gave me sometimes such secret comforts, that I cannot express them; and which I take notice of here, to put those discontented people in mind of it, who cannot enjoy comfortably what God has given them, because they see and covet something that He has not given them. All our discontents about what we want appeared to me to spring from the want of thankfulness for what we have.
Eene andere bedenking was mij zeer nuttig, en zal dit ongetwijfeld zijn voor ieder, die zich in een tegenspoed als de mijne bevindt; deze bestond daarin, dat ik mijn tegenwoordigen toestand vergeleek met dien, welken ik in den beginne te gemoet zag, en die zeker mijn lot zou geweest zijn, als Gods genadige Voorzienigheid niet het schip nader bij het strand had geworpen, zoodat ik er niet alleen kon bijkomen, maar er alles uit naar den wal brengen, wat ik noodig had; zonder hetwelk ik noch gereedschap om te werken, noch wapens tot mijne verdediging, noch kruid en lood om mijn voedsel te verkrijgen, zou gehad hebben.
Another reflection was of great use to me, and doubtless would be so to any one that should fall into such distress as mine was; and this was, to compare my present condition with what I at first expected it would be; nay, with what it would certainly have been, if the good providence of God had not wonderfully ordered the ship to be cast up nearer to the shore, where I not only could come at her, but could bring what I got out of her to the shore, for my relief and comfort; without which, I had wanted for tools to work, weapons for defence, and gunpowder and shot for getting my food.
Geheele uren, ja geheele dagen bragt ik aldus door met mij op het levendigst voor te stellen hoe ik had moeten handelen, als ik niets uit het schip had kunnen halen; hoe ik geen ander voedsel dan visch en schildpadden had bekomen, of liever, daar het lang duurde eer ik dezen vond, hoe ik voor dien tijd van honger had moeten sterven, of zoo niet, hoe ik dan als een wilde had moeten leven, en zoo ik bij toeval mij van een geit of een visch meester had gemaakt, hoe ik die niet had kunnen afhalen, maar met mijne tanden het vleesch van de beenen afknagen en als een beest vaneen scheuren.
I spent whole hours, I may say whole days, in representing to myself, in the most lively colours, how I must have acted if I had got nothing out of the ship. How I could not have so much as got any food, except fish and turtles; and that, as it was long before I found any of them, I must have perished first; that I should have lived, if I had not perished, like a mere savage; that if I had killed a goat or a fowl, by any contrivance, I had no way to flay or open it, or part the flesh from the skin and the bowels, or to cut it up; but must gnaw it with my teeth, and pull it with my claws, like a beast.
Deze gedachten deden mij de goedheid der Voorzienigheid jegens mij beseffen, en mij dankbaar zijn voor mijn tegenwoordigen toestand, met al zijne gevaren en ongemakken; en ik moet dus ook dit ernstig ter overweging aanbevelen aan hen, die in hunne ellende zeggen: " Is er eenige droefenis als de mijne ? " Laat hen bedenken hoe veel erger sommige lieden er aan toe zijn, en zij zelven zouden zijn, als de Voorzienigheid dit gewild had.
These reflections made me very sensible of the goodness of Providence to me, and very thankful for my present condition, with all its hardships and misfortunes; and this part also I cannot but recommend to the reflection of those who are apt, in their misery, to say, “Is any affliction like mine?” Let them consider how much worse the cases of some people are, and their case might have been, if Providence had thought fit.
Nog eene bedenking vertroostte mijn geest, en deze was, als ik mijn tegenwoordigen toestand vergeleek met dien, welken ik verdiende, en dus billijk van de Voorzienigheid had mogen verwachten. Ik had geleefd buiten alle kennis en vreeze Gods. Wel hadden mijne ouders mij onderwezen en vroegtijdig getracht mij de vreeze Gods in te boezemen, met een besef van mijne pligten en van de bestemming en het doel mijns levens. Maar, helaas, vroegtijdig was ik tot een zwervend leven vervallen, en in een gezelschap, waarin het weinige van de godsdienst werd uitgeroeid, dat ik nog bezat, door den spot mijner makkers, door eene hardvochtige verachting van gevaren en het zien van den dood, waaraan ik gewoon raakte; door mijn langdurig verstoken zijn van alle gelegenheid om met iemand van andere beginselen dan ik omtegaan, of iets te hooren, dat goed was, of eene goede strekking had.
I had another reflection, which assisted me also to comfort my mind with hopes; and this was comparing my present situation with what I had deserved, and had therefore reason to expect from the hand of Providence. I had lived a dreadful life, perfectly destitute of the knowledge and fear of God. I had been well instructed by father and mother; neither had they been wanting to me in their early endeavours to infuse a religious awe of God into my mind, a sense of my duty, and what the nature and end of my being required of me. But, alas! falling early into the seafaring life, which of all lives is the most destitute of the fear of God, though His terrors are always before them; I say, falling early into the seafaring life, and into seafaring company, all that little sense of religion which I had entertained was laughed out of me by my messmates; by a hardened despising of dangers, and the views of death, which grew habitual to me by my long absence from all manner of opportunities to converse with anything but what was like myself, or to hear anything that was good or tended towards it.
Zoo geheel was ik buiten het bezit van al wat goed was, of van alle denkbeeld daaraan, dat bij mijn grootste weldaden, zoo als mijne ontsnapping van Salé, toen ik door den Portugeschen kapitein opgenomen werd, toen ik zoo wel slaagde in Brazilië, mijne lading uit Engeland ontving, enz., ik nimmer de woorden: " Gode zij dank, " in mijn hart of in mijn mond had; en bij mijne grootste tegenspoeden dacht ik zelfs niet aan het gebed, en gebruikte Gods naam alleen tot vloeken en lasteren.
So void was I of everything that was good, or the least sense of what I was, or was to be, that, in the greatest deliverances I enjoyed—such as my escape from Sallee; my being taken up by the Portuguese master of the ship; my being planted so well in the Brazils; my receiving the cargo from England, and the like—I never had once the words “Thank God!” so much as on my mind, or in my mouth; nor in the greatest distress had I so much as a thought to pray to Him, or so much as to say, “Lord, have mercy upon me!” no, nor to mention the name of God, unless it was to swear by, and blaspheme it.
Verscheidene maanden, gelijk ik reeds gezegd heb, was mijn geest zeer bedrukt over mijn vorig snood en verhard leven; en toen ik alles om mij heen beschouwde en overwoog, welke bijzondere bestieringen ik sedert mijne komst alhier had ontwaard, en hoe goedertieren God met mij gehandeld had; hoe Hij mij niet alleen minder gestraft had, dan mijne overtredingen verdienden, maar zoo genadig voor mij gezorgd had; gaf dit mij groote hoop, dat God mijn berouw had aangenomen, en ik nog in ' t vervolg op zijne goedertierenheid hopen mogt.
I had terrible reflections upon my mind for many months, as I have already observed, on account of my wicked and hardened life past; and when I looked about me, and considered what particular providences had attended me since my coming into this place, and how God had dealt bountifully with me—had not only punished me less than my iniquity had deserved, but had so plentifully provided for me—this gave me great hopes that my repentance was accepted, and that God had yet mercy in store for me.
Deze overwegingen maakten mij niet alleen onderworpen aan den wil van God, in mijn tegenwoordigen toestand, maar zelfs opregt dankbaar voor denzelven. Ik bedacht, dat ik, die nog in leven was, mij niet mogt beklagen, daar ik geenszins de regtmatige straf voor mijne zonden had ontvangen; maar dat ik dagelijks mij verheugen en dankbaar zijn moest voor dat dagelijksch brood, dat mij als door een wonder geschonken was, een wonder zoo groot, als dat van de voeding door de raven van den Profeet Elias, of liever door eene reeks van wonderen. Ik bedacht, dat ik van al de onbewoonde plaatsen op de wereld, geene plaats kon bedenken, waar ik gunstiger omstandigheden had kunnen aantreffen. Ik was aan den eenen kant van alle menschelijk gezelschap beroofd, hetgeen mij eene groote droefheid was, maar aan den anderen kant werd mijn leven niet bedreigd door verscheurende dieren; er waren geene venijnige dieren of giftige planten, geene wilden om mij te slagten. Kortom, schoon mijn leven aan den eenen kant zeer treurig was, was het aan den anderen kant gezegend; zoo ik slechts een regt besef had van Gods goedheid en zorg voor mij, en hieruit mijne dagelijksche vertroosting putte. Toen ik deze dingen goed inzag, was ik niet meer ter nedergeslagen.
With these reflections I worked my mind up, not only to a resignation to the will of God in the present disposition of my circumstances, but even to a sincere thankfulness for my condition; and that I, who was yet a living man, ought not to complain, seeing I had not the due punishment of my sins; that I enjoyed so many mercies which I had no reason to have expected in that place; that I ought never more to repine at my condition, but to rejoice, and to give daily thanks for that daily bread, which nothing but a crowd of wonders could have brought; that I ought to consider I had been fed even by a miracle, even as great as that of feeding Elijah by ravens, nay, by a long series of miracles; and that I could hardly have named a place in the uninhabitable part of the world where I could have been cast more to my advantage; a place where, as I had no society, which was my affliction on one hand, so I found no ravenous beasts, no furious wolves or tigers, to threaten my life; no venomous creatures, or poisons, which I might feed on to my hurt; no savages to murder and devour me. In a word, as my life was a life of sorrow one way, so it was a life of mercy another; and I wanted nothing to make it a life of comfort but to be able to make my sense of God’s goodness to me, and care over me in this condition, be my daily consolation; and after I did make a just improvement on these things, I went away, and was no more sad.
Ik was hier nu zoo lang geweest, dat verscheidene zaken, die ik aan wal had gebragt of geheel versleten of gebruikt waren. Mijne inkt bijvoorbeeld was geheel verbruikt, sedert eenigen tijd, op een weinig na, dat ik zoo dikwijls met water had aangelengd, tot hij zoo bleek was, dat men hem naauwelijks op het papier zien kon. Zoo lang hij duurde had ik hem gebruikt, om de dagen van de maand op te teekenen, waarin mij iets merkwaardigs gebeurde, en bij overweging van het verledene, ontdekte ik een zonderling zamentreffen van de dagen, waarop mij verschillende gewigtige gebeurtenissen bejegend waren, en zoo ik bijgeloovig genoeg was geweest, om aan ongelukkige of gelukkige dagen te gelooven, zouden mij deze niet zonder reden sterk getroffen hebben.
I had now been here so long that many things which I had brought on shore for my help were either quite gone, or very much wasted and near spent. My ink, as I observed, had been gone some time, all but a very little, which I eked out with water, a little and a little, till it was so pale, it scarce left any appearance of black upon the paper. As long as it lasted I made use of it to minute down the days of the month on which any remarkable thing happened to me; and first, by casting up times past, I remembered that there was a strange concurrence of days in the various providences which befell me, and which, if I had been superstitiously inclined to observe days as fatal or fortunate, I might have had reason to have looked upon with a great deal of curiosity.
In de eerste plaats vond ik, dat op denzelfden dag van het jaar, dat ik mijn vaders huis verliet en naar Hull ging, om in zee te gaan, op dienzelfden dag werd ik door een Saleschen kaper genomen en tot slaaf gemaakt. Ik ontkwam aan de schipbreuk op de reede van Yarraouth op denzelfden dag, dat ik naderhand van Salé in de boot vlugtte. Eindelijk, op mijn geboortedag, te weten den 30 September, werd mijn leven zoo wonderdadig gespaard, toen ik op dit eiland op het strand geworpen werd; zoo dat mijn zondig leven en mijn eenzaam leven op dit eiland op denzelfden dag begonnen waren.
First, I had observed that the same day that I broke away from my father and friends and ran away to Hull, in order to go to sea, the same day afterwards I was taken by the Sallee man-of-war, and made a slave; the same day of the year that I escaped out of the wreck of that ship in Yarmouth Roads, that same day-year afterwards I made my escape from Sallee in a boat; the same day of the year I was born on—viz. the 30th of September, that same day I had my life so miraculously saved twenty-six years after, when I was cast on shore in this island; so that my wicked life and my solitary life began both on a day.
Het eerst wat na mijn inkt op raakte was mijn brood, ik bedoel de beschuit, die ik uit het schip bragt. Met deze was ik zoo spaarzaam als mogelijk geweest, en had meer dan een jaar lang er dagelijks slechts een van gebruikt; en toch had ik een geheel jaar lang geen brood, tot ik zelf eenig koorn verkreeg, hetgeen zoo wonderdadig bewaard en eene groote weldaad voor mij was.
The next thing to my ink being wasted was that of my bread—I mean the biscuit which I brought out of the ship; this I had husbanded to the last degree, allowing myself but one cake of bread a-day for above a year; and yet I was quite without bread for near a year before I got any corn of my own, and great reason I had to be thankful that I had any at all, the getting it being, as has been already observed, next to miraculous.
Mijne kleederen begonnen jammerlijk te verslijten. Ik had geen linnen meer dan eenige oude hemden, die ik in de kisten van andere matrozen had gevonden, en die ik zorgvuldig bewaarde, omdat ik dikwijls niets anders dragen kon dan een hemd, en het was een groot geluk voor mij, dat er bij de matrozen kleederen schier drie dozijn hemden waren. Er waren ook verscheidene dikke buizen van de matrozen, maar deze waren te warm om te dragen, en hoewel het luchtgestel zoo geweldig heet was, dat men geene kleederen behoefde, kon ik toch niet geheel naakt gaan, al had ik er lust toe gehad, hetgeen in ' t geheel het geval niet was, want ik kon, ofschoon ik geheel alleen was, het denkbeeld er van niet verdragen. Eene reden, waarom ik niet geheel naakt kon gaan, was, dat ik geheel naakt, niet zoo goed de zonnehitte verdragen kon, als wanneer ik eenige kleederen aan had; want de zon verschroeide letterlijk mijne huid, terwijl, als ik een hemd aan had, de wind mij eenige koelte gaf, door onder hetzelve te spelen. Even min kon ik het zoo ver brengen, dat ik zonder een hoed of muts in de zon liep; want dadelijk zou de zonnehitte mij hoofdpijn gegeven hebben, als de zonnestralen zoo regt op mijn hoofd vielen, terwijl ik door het dragen van een hoed of muts hiervoor bewaard werd.
My clothes, too, began to decay; as to linen, I had had none a good while, except some chequered shirts which I found in the chests of the other seamen, and which I carefully preserved; because many times I could bear no other clothes on but a shirt; and it was a very great help to me that I had, among all the men’s clothes of the ship, almost three dozen of shirts. There were also, indeed, several thick watch-coats of the seamen’s which were left, but they were too hot to wear; and though it is true that the weather was so violently hot that there was no need of clothes, yet I could not go quite naked—no, though I had been inclined to it, which I was not—nor could I abide the thought of it, though I was alone. The reason why I could not go naked was, I could not bear the heat of the sun so well when quite naked as with some clothes on; nay, the very heat frequently blistered my skin: whereas, with a shirt on, the air itself made some motion, and whistling under the shirt, was twofold cooler than without it. No more could I ever bring myself to go out in the heat of the sun without a cap or a hat; the heat of the sun, beating with such violence as it does in that place, would give me the headache presently, by darting so directly on my head, without a cap or hat on, so that I could not bear it; whereas, if I put on my hat it would presently go away.
Te dien einde besloot ik eens schouwing te houden van al de lappen, die ik over had, en die ik mijne garderobe noemde. Al mijne kamizolen waren versleten, ik trachtte dus anderen te maken van de groote jassen, die ik had. Ik ging dus aan het kleedermaken of liever lappen. Het ging echter nog al dragelijk; maar de broeken, die ik alstoen maakte, zagen er jammerlijk uit.
Upon these views I began to consider about putting the few rags I had, which I called clothes, into some order; I had worn out all the waistcoats I had, and my business was now to try if I could not make jackets out of the great watch-coats which I had by me, and with such other materials as I had; so I set to work, tailoring, or rather, indeed, botching, for I made most piteous work of it. However, I made shift to make two or three new waistcoats, which I hoped would serve me a great while: as for breeches or drawers, I made but a very sorry shift indeed till afterwards.
Ik heb reeds gezegd, dat ik de huiden van al de viervoetige beesten, die ik gedood had, had bewaard, en die met eenige stokken in de zon uitgespannen, waardoor sommigen zoo hard geworden waren, dat zij genoegzaam onbruikbaar waren; van anderen echter had ik veel nut. Het eerste wat ik van deze maakte was eene groote muts met het haar naar buiten, opdat de regen er langs zou loopen. Dit ging zoo goed, dat ik een geheel stel kleederen van deze huiden maakte, namelijk eene buis en broek, aan de knieën open en zeer ruim, want zij moesten mij eer koel houden dan verwarmen. Ik moet bekennen, dat zij er jammerlijk uitzagen en dat, ofschoon een slechte timmerman, ik nog tienmaal slechter snijder was. Echter kwamen zij mij zeer goed te stade, en als ik in den regen liep, bleef ik volkomen droog, omdat er geen regen doordrong.
I have mentioned that I saved the skins of all the creatures that I killed, I mean four-footed ones, and I had them hung up, stretched out with sticks in the sun, by which means some of them were so dry and hard that they were fit for little, but others were very useful. The first thing I made of these was a great cap for my head, with the hair on the outside, to shoot off the rain; and this I performed so well, that after I made me a suit of clothes wholly of these skins—that is to say, a waistcoat, and breeches open at the knees, and both loose, for they were rather wanting to keep me cool than to keep me warm. I must not omit to acknowledge that they were wretchedly made; for if I was a bad carpenter, I was a worse tailor. However, they were such as I made very good shift with, and when I was out, if it happened to rain, the hair of my waistcoat and cap being outermost, I was kept very dry.
Daarna besteedde ik veel tijd en arbeid, om mij een zonnescherm te maken; ik had er een hoog noodig en verlangde er zeer naar. Ik had ze te Brazilië gezien, waar zij bij de zware hitte zeer nuttig zijn; en hier, nog digter bij de evennachtslijn, was de hitte zelfs nog heviger. Bovendien was zulk een scherm voor mij even nuttig voor den regen als voor de zon. Ik gaf mij ontzettende moeite, en het duurde lang voor ik iets maken kon, dat opstond. Toen ik eindelijk dacht er achter te zijn, mislukten er nog twee of drie, maar eindelijk had ik er een die tamelijk naar mijn zin was. De grootste moeijelijkheid was om te maken, dat het neêr sloeg. Ik kon er wel een maken dat opgezet kon worden, maar als ik dit niet kon neêr doen, had ik het altijd boven mijn hoofd moeten dragen en dat ging niet. Eindelijk echter maakte ik een goed, en bedekte het met huiden, met het haar naar buiten, zoo dat de regen er goed afliep; en het weerde de zon zoo goed af, dat ik thans veel beter in het warmste weder dan vroeger in het koelste kon uitgaan. Als ik mijn scherm niet noodig had, droeg ik het toegeslagen onder mijn arm.
After this, I spent a great deal of time and pains to make an umbrella; I was, indeed, in great want of one, and had a great mind to make one; I had seen them made in the Brazils, where they are very useful in the great heats there, and I felt the heats every jot as great here, and greater too, being nearer the equinox; besides, as I was obliged to be much abroad, it was a most useful thing to me, as well for the rains as the heats. I took a world of pains with it, and was a great while before I could make anything likely to hold: nay, after I had thought I had hit the way, I spoiled two or three before I made one to my mind: but at last I made one that answered indifferently well: the main difficulty I found was to make it let down. I could make it spread, but if it did not let down too, and draw in, it was not portable for me any way but just over my head, which would not do. However, at last, as I said, I made one to answer, and covered it with skins, the hair upwards, so that it cast off the rain like a pent-house, and kept off the sun so effectually, that I could walk out in the hottest of the weather with greater advantage than I could before in the coolest, and when I had no need of it could close it, and carry it under my arm.
Aldus leefde ik zeer rustig, mijn geest was zeer bedaard, doordien ik mij geheel aan Gods wil onderworpen en aan zijne voorzienigheid toevertrouwd had. Hierdoor leefde ik beter dan in de maatschappij, want als ik naar verkeering met menschen verlangde, dan vroeg ik mij zelven af, of aldus met mij zelven en naar ik hoopte, in mijne gebeden, met mijnen Schepper te verkeeren, niet beter was dan de grootste genietingen van den omgang met anderen in de wereld ?
Thus I lived mighty comfortably, my mind being entirely composed by resigning myself to the will of God, and throwing myself wholly upon the disposal of His providence. This made my life better than sociable, for when I began to regret the want of conversation I would ask myself, whether thus conversing mutually with my own thoughts, and (as I hope I may say) with even God Himself, by ejaculations, was not better than the utmost enjoyment of human society in the world?
CHAPTER X—TAMES GOATS
Ik kan niet zeggen, dat mij na dien tijd, vijf jaren lang, iets buitengewoons gebeurde, ik leefde op dezelfde wijze en op dezelfde plaats voort. Hoofdzakelijk hield ik mij bezig, behalve met mijn jaarlijkschen arbeid van graan en rijst te teelen, en van mijne druiven te droogen, waarvan ik altijd voor een jaar in voorraad had; ik zeg behalve dezen arbeid en mijn dagelijks uitgaan met mijn geweer, had ik ondernomen eene kanoe te maken, die ik ten laatste voltooid had; zoodat ik, door er een kanaal van zes voet wijd en vier voet diep voor te delven, die eene halve mijl ver, in de kreek bragt. De eerste kanoe was, gelijk ik gezegd heb, zoo groot, dat ik die niet naar het water, en het water evenmin naar de kanoe kon brengen; dus lag zij daar als eene herinnering voor mij, om in het vervolg verstandiger te werk te gaan. Den volgenden keer dan ook, schoon ik er geen geschikten boom toe vinden kon, en het op eene plek was, waar het water eene halve (Eng. ) mijl ver moest gebragt worden, gaf ik het echter geenszins op, zoodra ik zag dat het uitvoerbaar was, en schoon ik er bijkans twee jaren aan bezig was, verdroot mij deze arbeid nimmer, omdat ik hoop had van eindelijk eene boot te verkrijgen, waarmede ik naar zee zou kunnen gaan.
I cannot say that after this, for five years, any extraordinary thing happened to me, but I lived on in the same course, in the same posture and place, as before; the chief things I was employed in, besides my yearly labour of planting my barley and rice, and curing my raisins, of both which I always kept up just enough to have sufficient stock of one year’s provisions beforehand; I say, besides this yearly labour, and my daily pursuit of going out with my gun, I had one labour, to make a canoe, which at last I finished: so that, by digging a canal to it of six feet wide and four feet deep, I brought it into the creek, almost half a mile. As for the first, which was so vastly big, for I made it without considering beforehand, as I ought to have done, how I should be able to launch it, so, never being able to bring it into the water, or bring the water to it, I was obliged to let it lie where it was as a memorandum to teach me to be wiser the next time: indeed, the next time, though I could not get a tree proper for it, and was in a place where I could not get the water to it at any less distance than, as I have said, near half a mile, yet, as I saw it was practicable at last, I never gave it over; and though I was near two years about it, yet I never grudged my labour, in hopes of having a boat to go off to sea at last.
Toen echter eindelijk mijne kleine praauw voltooid was, beantwoordde hare grootte echter volstrekt niet aan het doel, dat ik beoogde toen ik de groote maakte; ik meen van er mede naar het vaste land over te steken, waar dit ongeveer veertig (Eng. ) mijlen ver af lag. De kleinte van mijn boot droeg er ook toe bij, aan dat voornemen een einde te maken, en eindelijk dacht ik er niet meer aan. Maar daar ik nu eene boot had, vatte ik thans het voornemen op eene reis rondom mijn eiland te maken. Ik was, gelijk ik verhaald heb, toen ik het eiland dwars doorgetrokken was, op eene plaats aan de andere zijde geweest, en mijne op dien togt gemaakte ontdekkingen maakten mij zeer verlangend ook de andere deelen der kust te zien, en nu ik eene boot had, maalde het denkbeeld van het eiland rond te varen, mij den geheelen dag door het hoofd.
However, though my little periagua was finished, yet the size of it was not at all answerable to the design which I had in view when I made the first; I mean of venturing over to the _terra firma_, where it was above forty miles broad; accordingly, the smallness of my boat assisted to put an end to that design, and now I thought no more of it. As I had a boat, my next design was to make a cruise round the island; for as I had been on the other side in one place, crossing, as I have already described it, over the land, so the discoveries I made in that little journey made me very eager to see other parts of the coast; and now I had a boat, I thought of nothing but sailing round the island.
Te dien einde, en om alles met beleid en bezadigdheid te doen, vervaardigde ik een mastje voor mijne boot, en maakte er een zeil voor, uit sommige stukken van scheepszeilen, die in groote menigte, in mijne voorraadschuur lagen. Toen de mast en het zeil gereed waren, beproefde ik de boot, en vond dat zij zeer goed zeilde. Toen maakte ik kleine kasten of bergplaatsen van voren en achteren in mijne boot, om er leeftogt, kruid, lood en andere noodwendigheden in droog te houden, hetzij voor regen of voor het schuim der zee, en aan de binnenzijde maakte ik eene lange geul, waarin ik mijn geweer kon leggen, met eene klep er over heen, om het droog te houden.
For this purpose, that I might do everything with discretion and consideration, I fitted up a little mast in my boat, and made a sail too out of some of the pieces of the ship’s sails which lay in store, and of which I had a great stock by me. Having fitted my mast and sail, and tried the boat, I found she would sail very well; then I made little lockers or boxes at each end of my boat, to put provisions, necessaries, ammunition, &c., into, to be kept dry, either from rain or the spray of the sea; and a little, long, hollow place I cut in the inside of the boat, where I could lay my gun, making a flap to hang down over it to keep it dry.
Ik maakte mijn zonnescherm van achteren vast in de boot, zoodat het overeind stond, boven mijn hoofd, en mij even als eene zonnetent voor de hitte beschermde. Op deze wijze deed ik nu en dan een togtje naar zee, maar ging nimmer diep in zee, of ver van de kleine kreek. Eindelijk echter verlangde ik zoo, om den omtrek van mijn koningrijkje te bezien, dat ik de reis rondom hetzelve besloot te ondernemen. Diensvolgens rustte ik mijn scheepje uit voor de reis. Ik deed er in twee brooden, of liever koeken, van mijn meel gebakken, eene aarden pot vol gepelde rijst, (een voedsel dat ik veel gebruikte ) een klein fleschje rum, eene halve geit en kruid en lood om er meer te schieten; en twee grove jassen, die ik, gelijk ik gezegd heb, uit de matrozenkisten gered had. Deze laatste dienden, de een om op te liggen, de ander om mij des nachts te bedekken.
I fixed my umbrella also in the step at the stern, like a mast, to stand over my head, and keep the heat of the sun off me, like an awning; and thus I every now and then took a little voyage upon the sea, but never went far out, nor far from the little creek. At last, being eager to view the circumference of my little kingdom, I resolved upon my cruise; and accordingly I victualled my ship for the voyage, putting in two dozen of loaves (cakes I should call them) of barley-bread, an earthen pot full of parched rice (a food I ate a good deal of), a little bottle of rum, half a goat, and powder and shot for killing more, and two large watch-coats, of those which, as I mentioned before, I had saved out of the seamen’s chests; these I took, one to lie upon, and the other to cover me in the night.
Het was den 6 November, in het zesde jaar mijner regering of van mijne gevangenschap, zoo als men het noemen wil, dat ik op deze reis onderzeil ging. Ik vond dat de reis veel verder was dan ik verwacht had, want schoon het eiland op zich zelf niet zoo groot was, vond ik, toen ik aan de oostzijde kwam, een groot rif van klippen, dat zich ongeveer twee mijlen ver in zee uitstrekte, sommige waren boven water, andere blind; en achter deze strekte eene drooge zandbank zich nog eene mijl verder uit, zoodat ik verpligt was een groot eind in zee te steken, om deze kaap te omzeilen.
It was the 6th of November, in the sixth year of my reign—or my captivity, which you please—that I set out on this voyage, and I found it much longer than I expected; for though the island itself was not very large, yet when I came to the east side of it, I found a great ledge of rocks lie out about two leagues into the sea, some above water, some under it; and beyond that a shoal of sand, lying dry half a league more, so that I was obliged to go a great way out to sea to double the point.
Toen ik dit rif het eerst ontdekte, stond ik op het punt, mijne onderneming op te geven en terug te keeren, daar ik niet wist hoe ver ik genoodzaakt zou zijn in zee te gaan, en bovenal hoe ik zou terugkeeren, dus ging ik voor anker liggen, want ik had van eene gebroken dreg, die ik uit het schip gehaald had, eene soort van anker gemaakt.
When I first discovered them, I was going to give over my enterprise, and come back again, not knowing how far it might oblige me to go out to sea; and above all, doubting how I should get back again: so I came to an anchor; for I had made a kind of an anchor with a piece of a broken grappling which I got out of the ship.
Na mijne boot goed vastgelegd te hebben, nam ik mijn geweer en stapte aan land, waar ik op een heuvel klom, van welken ik dacht die kaap te kunnen overzien, en waar ik hare geheele uitgestrektheid waarnam, en besloot het te wagen. Toen ik van den heuvel, waarop ik stond, de zee overzag, bespeurde ik eene sterke, ja eene allergeweldigste strooming, die oostelijk liep, en zelfs digt langs het rif heen; en ik nam dit te naauwkeuriger op, omdat ik inzag dat er eenig gevaar bestond, dat als ik in deze strooming geraakte, ik door hare hevigheid zeewaarts kon gesleept worden, zonder dat ik het eiland weder zou kunnen bereiken. En waarlijk, als ik niet eerst op den heuvel was geklommen, geloof ik, dat dit ook zou gebeurd zijn, want aan de andere zijde was dezelfde strooming, behalve, dat die op een verderen afstand liep, en digt onder de kust liep eene sterke tegenstrooming, zoo dat ik niets te doen had dan slechts buiten de eerste strooming te blijven, en ik zou ongetwijfeld naar de kust teruggevoerd worden.
Having secured my boat, I took my gun and went on shore, climbing up a hill, which seemed to overlook that point where I saw the full extent of it, and resolved to venture. In my viewing the sea from that hill where I stood, I perceived a strong, and indeed a most furious current, which ran to the east, and even came close to the point; and I took the more notice of it because I saw there might be some danger that when I came into it I might be carried out to sea by the strength of it, and not be able to make the island again; and indeed, had I not got first upon this hill, I believe it would have been so; for there was the same current on the other side the island, only that it set off at a further distance, and I saw there was a strong eddy under the shore; so I had nothing to do but to get out of the first current, and I should presently be in an eddy.
Ik bleef echter twee dagen voor anker liggen, omdat de wind, die vrij stevig was (uit het O.Z.O., en dus juist tegen de gezegde strooming inblies ) op dat punt eene zware branding maakte, zoo dat het uithoofde van de branding niet veilig voor mij was, al te digt bij de kust te houden, en niet al te ver af, uithoofde van de strooming.
I lay here, however, two days, because the wind blowing pretty fresh at ESE., and that being just contrary to the current, made a great breach of the sea upon the point: so that it was not safe for me to keep too close to the shore for the breach, nor to go too far off, because of the stream.
Den derden dag was des morgens de zee stil, daar de wind gedurende den nacht was gaan liggen, en ik waagde den togt; maar het volgende is eene les voor alle onbedreven loodsen. Naauwelijks was ik aan het rif, zelfs nog geen bootslengte van den wal, of ik bevond mij in zeer diep water, en eene strooming, die als een molensluis liep. Deze sleepte mijne boot met zoo veel geweld mede, dat ik, wat ik ook deed, haar niet aan den rand der strooming kon houden, maar zij mij, naar ik bemerkte, al verder en verder van de tegenstrooming, die aan mijne linkerhand was, afsleepte. Er was geen wind genoeg om mij te helpen, en wat ik met mijne riemen doen kon beteekende niets. Ik begon mij thans verloren te achten, want daar de strooming aan beide kanten van het eiland was, wist ik dat zij op weinige mijlen afstands met elkander zamentreffen moesten, en dan was ik onherstelbaar verloren. Ik zag ook geene mogelijkheid het te vermijden, zoodat ik niets voor oogen had dan den dood, niet van de zee, want die was kalm genoeg, maar van den dood door honger. Ik had wel is waar, eene schildpad, zoo groot als ik maar optillen kon, aan het strand gevonden, en in de boot geworpen, en ik had eene groote kruik met zoet water, dat is te zeggen een van mijne gebakken potten; maar wat zou mij dit baten als ik in den uitgestrekten Oceaan gedreven werd, waar op misschien duizend mijlen afstands, geene kust, geen vast land of eiland was.
The third day, in the morning, the wind having abated overnight, the sea was calm, and I ventured: but I am a warning to all rash and ignorant pilots; for no sooner was I come to the point, when I was not even my boat’s length from the shore, but I found myself in a great depth of water, and a current like the sluice of a mill; it carried my boat along with it with such violence that all I could do could not keep her so much as on the edge of it; but I found it hurried me farther and farther out from the eddy, which was on my left hand. There was no wind stirring to help me, and all I could do with my paddles signified nothing: and now I began to give myself over for lost; for as the current was on both sides of the island, I knew in a few leagues distance they must join again, and then I was irrecoverably gone; nor did I see any possibility of avoiding it; so that I had no prospect before me but of perishing, not by the sea, for that was calm enough, but of starving from hunger. I had, indeed, found a tortoise on the shore, as big almost as I could lift, and had tossed it into the boat; and I had a great jar of fresh water, that is to say, one of my earthen pots; but what was all this to being driven into the vast ocean, where, to be sure, there was no shore, no mainland or island, for a thousand leagues at least?
En nu zag ik, hoe gemakkelijk de Goddelijke Voorzienigheid den rampzaligsten toestand, waarin zich iemand bevindt, nog veel erger kan maken. Nu zag ik naar mijn eenzaam eiland uit, als naar de aangenaamste plaats der wereld, en het grootste geluk, waarnaar ik wenschen kon, was, dat ik daar maar weder zijn mogt. Verlangend strekte ik er de handen naar uit. " O, gelukkig oord, " zeide ik, " ik zal u nimmer wederzien ! Rampzalige, die ik ben, waar ga ik heen ? " Vervolgens verweet ik mijzelven mijne ondankbaarheid, en hoe ik over mijn eenzamen toestand getreurd had, en wat ik nu wel niet zou willen geven als ik daar slechts weder aan wal was ! Zoo zien wij nimmer onzen toestand in het ware licht, voor wij door het tegendeel, er een helderder inzigt in verkrijgen; en datgene wat wij genieten, leeren wij eerst waarderen als wij het moeten missen. Het is naauwelijks mogelijk zich de ontroering te verbeelden, waarin ik mij thans bevond, nu ik van mijn geliefd eiland (zoo beschouwde ik het thans ) op den wijden Oceaan was gedreven, schier twee mijlen ver, en genoegzaam wanhopende het ooit weder te zullen zien. Ik werkte echter hard, tot mijne kracht genoegzaam uitgeput was, en hield mijne boot zooveel noordelijk, dat wil zeggen naar den kant der strooming, waar de tegenstrooming lag, als ik bij mogelijkheid kon. Tegen den middag meende ik een windje in mijn gezigt te voelen, dat uit het Z.Z.O. kwam. Dit beurde mijn moed een weinig op, vooral toen het een half uur later eene frissche koelte begon te waaijen. Ik was thans op een vreesselijken afstand van het eiland, en als er mistig weder was opgekomen, was ik ook verloren geweest, want ik had geen kompas aan boord, en zou nooit geweten hebben hoe ik naar het eiland had moeten sturen, als ik het eens uit het gezigt had verloren, maar daar het weder helder bleef, zette ik mijn mast weder op en mijn zeil bij, en hield zoo veel noordelijk als ik kon, om uit de strooming te geraken.
And now I saw how easy it was for the providence of God to make even the most miserable condition of mankind worse. Now I looked back upon my desolate, solitary island as the most pleasant place in the world and all the happiness my heart could wish for was to be but there again. I stretched out my hands to it, with eager wishes—“O happy desert!” said I, “I shall never see thee more. O miserable creature! whither am going?” Then I reproached myself with my unthankful temper, and that I had repined at my solitary condition; and now what would I give to be on shore there again! Thus, we never see the true state of our condition till it is illustrated to us by its contraries, nor know how to value what we enjoy, but by the want of it. It is scarcely possible to imagine the consternation I was now in, being driven from my beloved island (for so it appeared to me now to be) into the wide ocean, almost two leagues, and in the utmost despair of ever recovering it again. However, I worked hard till, indeed, my strength was almost exhausted, and kept my boat as much to the northward, that is, towards the side of the current which the eddy lay on, as possibly I could; when about noon, as the sun passed the meridian, I thought I felt a little breeze of wind in my face, springing up from SSE. This cheered my heart a little, and especially when, in about half-an-hour more, it blew a pretty gentle gale. By this time I had got at a frightful distance from the island, and had the least cloudy or hazy weather intervened, I had been undone another way, too; for I had no compass on board, and should never have known how to have steered towards the island, if I had but once lost sight of it; but the weather continuing clear, I applied myself to get up my mast again, and spread my sail, standing away to the north as much as possible, to get out of the current.
Juist toen ik mijn mast en zeil bijgezet had, en er vaart in de boot was gekomen, zag ik zelfs aan de helderheid van het water, dat de strooming eenigzins veranderen moest; want waar de strooming zoo sterk was, was het water dik; maar daar ik hier de zee helder zag, bemerkte ik tevens dat de strooming afnam; en thans vond ik tien minuten verder oostelijk, dat de zee op eenige klippen brandde; deze rotsen scheidden de strooming weder, de voornaamste liep meer zuidelijk, en liet de klippen in het noord-oosten; de tweede, op de klippen stuitende, keerde met eene zware strooming weder naar het N. W. terug.
Just as I had set my mast and sail, and the boat began to stretch away, I saw even by the clearness of the water some alteration of the current was near; for where the current was so strong the water was foul; but perceiving the water clear, I found the current abate; and presently I found to the east, at about half a mile, a breach of the sea upon some rocks: these rocks I found caused the current to part again, and as the main stress of it ran away more southerly, leaving the rocks to the north-east, so the other returned by the repulse of the rocks, and made a strong eddy, which ran back again to the north-west, with a very sharp stream.
Hij, die aan den voet van het schavot pardon erlangt, of die onverwachts uit de opgeheven dolken van moordenaars gered wordt, kan zich mijne tegenwoordige vreugde voorstellen, en hoe gretig ik mijne boot in deze tegenstrooming bragt, hoe vrolijk ik, daar de wind ook aanwakkerde, mijn zeil bijzette, en aldus door wind en stroom naar het land aanhield.
They who know what it is to have a reprieve brought to them upon the ladder, or to be rescued from thieves just going to murder them, or who have been in such extremities, may guess what my present surprise of joy was, and how gladly I put my boat into the stream of this eddy; and the wind also freshening, how gladly I spread my sail to it, running cheerfully before the wind, and with a strong tide or eddy underfoot.
De stroom voerde mij omtrent eene mijl naar het land, maar ongeveer twee mijlen noordelijker dan de andere strooming, die mij naar zee had gebragt. Toen ik dus digt bij het eiland was bevond ik mij aan de noordkust, of vlak de tegenovergestelde zijde van die welke ik verlaten had.
This eddy carried me about a league on my way back again, directly towards the island, but about two leagues more to the northward than the current which carried me away at first; so that when I came near the island, I found myself open to the northern shore of it, that is to say, the other end of the island, opposite to that which I went out from.
Toen de stroom mij aldus meer dan eene mijl ver had gebragt, vond ik dat hij ophield en mij niet verder hielp. Ik vond echter, dat tusschen de twee groote stroomingen, namelijk, die aan de zuidzijde, die mij naar zee gedreven had, en die aan de noordzijde, het water ten westen van het eiland stil en zonder stroom was, en daar de wind nog gunstig was, hield ik regt op het eiland aan, schoon niet met zoo veel spoed als vroeger.
When I had made something more than a league of way by the help of this current or eddy, I found it was spent, and served me no further. However, I found that being between two great currents—viz. that on the south side, which had hurried me away, and that on the north, which lay about a league on the other side; I say, between these two, in the wake of the island, I found the water at least still, and running no way; and having still a breeze of wind fair for me, I kept on steering directly for the island, though not making such fresh way as I did before.
Tegen vier uren des namiddags, toen ik nog ongeveer eene mijl van het land af was, trof ik het einde van het rif aan, dat de oorzaak van mijn gevaar was, en zich zuidwaarts uitstrekte, en door de strooming ook dien kant heen te brengen, eene tegenstrooming noordwaarts veroorzaakte, die zeer sterk, doch niet regt in mijn koers liep, daar ik W. N. W. moest aanleggen. Met een goeden wind kwam ik echter door deze strooming, en na verloop van een uur was ik op een kwartier uurs afstand van het land, hetwelk ik, daar het effen water was, spoedig bereikte.
About four o’clock in the evening, being then within a league of the island, I found the point of the rocks which occasioned this disaster stretching out, as is described before, to the southward, and casting off the current more southerly, had, of course, made another eddy to the north; and this I found very strong, but not directly setting the way my course lay, which was due west, but almost full north. However, having a fresh gale, I stretched across this eddy, slanting north-west; and in about an hour came within about a mile of the shore, where, it being smooth water, I soon got to land.
Toen ik aan wal was viel ik op mijne knieën, en dankte God voor mijne redding, en besloot alle denkbeeld van bevrijding door mijne boot op te geven. Na mijn maaltijd gedaan te hebben met hetgeen ik had, legde ik mijne boot vast in een kleinen inham, dien ik onder eenige boomen ontdekt had, en begaf mij daarop ter rust, daar ik uitgeput was door de vermoeijenissen der reis.
When I was on shore, God I fell on my knees and gave God thanks for my deliverance, resolving to lay aside all thoughts of my deliverance by my boat; and refreshing myself with such things as I had, I brought my boat close to the shore, in a little cove that I had spied under some trees, and laid me down to sleep, being quite spent with the labour and fatigue of the voyage.
Ik was thans zeer in het onzekere, op welke wijze ik met mijne boot naar huis zou keeren. Ik had zoo veel gevaar geloopen, en te veel kennis van den toestand, om er aan te denken van den weg te kiezen dien ik gekomen was. Wat er aan de andere zijde (de westzijde ) van het eiland was, wist ik niet, en ik verlangde niet om nieuwe gevaren te loopen; dus besloot ik in den morgen, mijn weg westwaarts langs het strand voort te zetten, en te zien of er geen kreek was, waarin ik mijn vaartuig veilig liggen kon, zoo dat ik het weder vinden kon, als ik het begreep noodig te achten. Na een uur bijkans langs het strand te hebben gevaren, kwam ik aan eene zeer goede baai of inham, van ongeveer een vierde uur diep, die steeds naauwer uitliep tot in een kleine beek, waarin ik eene zeer goede ligplaats voor mijne boot vond; alsof zij daar lag in een dok, dat daar opzettelijk voor gemaakt was. Hier legde ik ze vast en ging vervolgens aan wal, om te zien waar ik mij bevond.
I was now at a great loss which way to get home with my boat! I had run so much hazard, and knew too much of the case, to think of attempting it by the way I went out; and what might be at the other side (I mean the west side) I knew not, nor had I any mind to run any more ventures; so I resolved on the next morning to make my way westward along the shore, and to see if there was no creek where I might lay up my frigate in safety, so as to have her again if I wanted her. In about three miles or thereabouts, coasting the shore, I came to a very good inlet or bay, about a mile over, which narrowed till it came to a very little rivulet or brook, where I found a very convenient harbour for my boat, and where she lay as if she had been in a little dock made on purpose for her. Here I put in, and having stowed my boat very safe, I went on shore to look about me, and see where I was.
Spoedig vond ik, dat ik slechts weinig voorbij de plaats was, waar ik vroeger was geweest, toen ik te voet het eiland was doorgetrokken. Ik nam dus niets uit mijne boot dan mijn geweer en mijn zonnescherm, want het was bijzonder heet, en ging op marsch. De weg was gemakkelijk genoeg, na eene reis als ik gedaan had, en tegen den avond bereikte ik mijne oude buitenplaats, waar ik alles vond zoo als ik het gelaten had, want ik hield mijn landhuis altijd in goede orde.
I soon found I had but a little passed by the place where I had been before, when I travelled on foot to that shore; so taking nothing out of my boat but my gun and umbrella, for it was exceedingly hot, I began my march. The way was comfortable enough after such a voyage as I had been upon, and I reached my old bower in the evening, where I found everything standing as I left it; for I always kept it in good order, being, as I said before, my country house.
Ik klom over de heining, en ging in de schaduw uitrusten, waar ik, want ik was zeer vermoeid, weldra in slaap viel. Maar oordeel, zoo gij kunt, lezer, over mijne verrassing, toen ik uit mijnen slaap wakker gemaakt werd, door eene stem, die mij verscheidene malen bij mijn naam riep: " Robinson, Robin, Robinson Crusoe ! Arme Robinson Crusoe ! Waar zijt gij, Robinson Crusoe ? Waar zijt gij ? Waar zijt gij geweest ? "
I got over the fence, and laid me down in the shade to rest my limbs, for I was very weary, and fell asleep; but judge you, if you can, that read my story, what a surprise I must be in when I was awaked out of my sleep by a voice calling me by my name several times, “Robin, Robin, Robin Crusoe: poor Robin Crusoe! Where are you, Robin Crusoe? Where are you? Where have you been?”
Ik was eerst zoo vast in slaap, omdat ik zeer vermoeid was van het roeijen of liever pagaaijen, dat ik in het begin van den dag gedaan had, en van het wandelen naderhand, dat ik maar half wakker werd, en tusschen slapen en waken in, dacht dat ik droomde, dat iemand mij riep. Maar toen de stem herhaaldelijk bleef roepen: " Robin, Robinson Crusoe ! " begon ik eindelijk volkomen wakker te worden, en was in het allerhevigst verschrikt en sprong op in de uiterste ontsteltenis. Maar naauwelijks waren mijne oogen open of ik zag mijn papegaai op den top van de heining zitten; en nu wist ik dadelijk dat hij tegen mij gesproken had, want ik had hem geleerd zulke beklagende woorden tegen mij te spreken, en hij had dit zoo volkomen aangeleerd, dat hij dikwijls een uur lang op mijne hand zat, met zijn bek vlak tegen mijn gelaat aan, roepende: " arme Robinson Crusoe ! Waar zijt gij ? Waar zijt gij geweest ? Hoe komt gij hier ? "
I was so dead asleep at first, being fatigued with rowing, or part of the day, and with walking the latter part, that I did not wake thoroughly; but dozing thought I dreamed that somebody spoke to me; but as the voice continued to repeat, “Robin Crusoe, Robin Crusoe,” at last I began to wake more perfectly, and was at first dreadfully frightened, and started up in the utmost consternation; but no sooner were my eyes open, but I saw my Poll sitting on the top of the hedge; and immediately knew that it was he that spoke to me; for just in such bemoaning language I had used to talk to him and teach him; and he had learned it so perfectly that he would sit upon my finger, and lay his bill close to my face and cry, “Poor Robin Crusoe! Where are you? Where have you been? How came you here?” and such things as I had taught him.
Maar, ofschoon ik wist dat het de papegaai was, en niemand anders wezen kon, duurde het eene geruime poos eer ik weder bedaard was van mijne ontroering. Eerst stond ik verwonderd hoe de vogel daar gekomen was, en dan hoe hij juist daar en nergens anders was gaan zitten. Maar daar ik wel overtuigd was dat het mijn papegaai en niemand anders was, hield ik mijne hand op en riep hem bij zijn naam. Oogenblikkelijk kwam de gezellige vogel op mijn vinger zitten, gelijk hij gewoon was, en bleef voortsnappen: " arme Robinson ! en: Hoe zijt gij hier gekomen ? Waar zijt gij geweest ? " alsof hij blijde was dat hij mij weder zag, en zoo bragt ik hem naar huis terug.
However, even though I knew it was the parrot, and that indeed it could be nobody else, it was a good while before I could compose myself. First, I was amazed how the creature got thither; and then, how he should just keep about the place, and nowhere else; but as I was well satisfied it could be nobody but honest Poll, I got over it; and holding out my hand, and calling him by his name, “Poll,” the sociable creature came to me, and sat upon my thumb, as he used to do, and continued talking to me, “Poor Robin Crusoe! and how did I come here? and where had I been?” just as if he had been overjoyed to see me again; and so I carried him home along with me.
Ik was nu voor eenigen tijd verzadigd van togtjes op zee, en had verscheidene dagen genoeg te doen met te bedenken in welk gevaar ik geweest was. Het zou mij zeer aangenaam geweest zijn als ik mijne boot weder aan de andere zijde van het eiland had gehad, waar ik woonde; maar ik wist niet hoe ik haar daar zou brengen. Ik kende de oostzijde van het eiland, langs welke ik gekomen was, thans te goed, om niet te weten dat ik niet wagen kon, dien weg te nemen; mijn bloed verstijfde in mijne aderen als ik er slechts aan dacht. Hoe het aan den anderen kant van het eiland was, wist ik niet, maar onderstellende, dat daar de stroom even hevig oostelijk tegen de kust aanliep, zou ik hetzelfde gevaar loopen van door den stroom medegesleept en tegen het eiland geworpen te worden, als ik vroeger geloopen had van er afgesleept te worden. Deze gedachten deden mij tevreden zijn zonder boot, schoon ik zooveel maanden had gewerkt om er eene te maken, en nog zoovele maanden om die te water te brengen.
I had now had enough of rambling to sea for some time, and had enough to do for many days to sit still and reflect upon the danger I had been in. I would have been very glad to have had my boat again on my side of the island; but I knew not how it was practicable to get it about. As to the east side of the island, which I had gone round, I knew well enough there was no venturing that way; my very heart would shrink, and my very blood run chill, but to think of it; and as to the other side of the island, I did not know how it might be there; but supposing the current ran with the same force against the shore at the east as it passed by it on the other, I might run the same risk of being driven down the stream, and carried by the island, as I had been before of being carried away from it: so with these thoughts, I contented myself to be without any boat, though it had been the product of so many months’ labour to make it, and of so many more to get it into the sea.
In deze gemoedsgesteldheid bleef ik bijkans een jaar, een zeer rustig leven leidende, gelijk men denken kan, en daar ik thans met mijn toestand verzoend was en mij geheel aan den wil der Voorzienigheid onderworpen had, begreep ik dat ik in alle opzigten zeer gelukkig leefde, behalve in het gemis aan gezelschap.
In this government of my temper I remained near a year; and lived a very sedate, retired life, as you may well suppose; and my thoughts being very much composed as to my condition, and fully comforted in resigning myself to the dispositions of Providence, I thought I lived really very happily in all things except that of society.
Ik maakte mij in dien tijd bekwamer in al die werktuigkundige verrigtingen, waartoe de nood mij dwong, en ik geloof dat ik thans een zeer goed timmerman mogt heeten; vooral als men in het oog houdt hoe weinig gereedschappen ik had.
I improved myself in this time in all the mechanic exercises which my necessities put me upon applying myself to; and I believe I should, upon occasion, have made a very good carpenter, especially considering how few tools I had.
Bovendien bragt ik eene onverwachte verbetering in mijn aardenwerk te weeg; hetgeen ik thans met een rad vervaardigde, dat ik oneindig beter en gemakkelijker vond, daar ik thans de voorwerpen rond en van een goeden vorm maken kon, terwijl het vroeger leelijke, onbehouwen dingen waren. Maar ik geloof niet dat ik ooit hoovaardiger was op iets wat ik vervaardigd heb, of mij meer over eenige uitvinding verheugd, dan toen ik in staat was eene tabakspijp te maken, en schoon het een leelijk wanschapen ding, en even als mijne andere potten roodgebakken was, was ik er toch zeer mede verheugd, want zij was hard en vast en ik kon er uit rooken. Ik was dit altoos gewoon geweest, en er waren ook pijpen aan boord van het schip geweest, maar ik had die eerst laten liggen, omdat ik niet wist dat er tabak op het eiland was, en toen ik naderhand het schip weder doorzocht, kon ik ze niet terugvinden.
Besides this, I arrived at an unexpected perfection in my earthenware, and contrived well enough to make them with a wheel, which I found infinitely easier and better; because I made things round and shaped, which before were filthy things indeed to look on. But I think I was never more vain of my own performance, or more joyful for anything I found out, than for my being able to make a tobacco-pipe; and though it was a very ugly, clumsy thing when it was done, and only burned red, like other earthenware, yet as it was hard and firm, and would draw the smoke, I was exceedingly comforted with it, for I had been always used to smoke; and there were pipes in the ship, but I forgot them at first, not thinking there was tobacco in the island; and afterwards, when I searched the ship again, I could not come at any pipes.
Ook vermeerderde ik mijn voorraad van mandewerk, en maakte eene menigte manden, zoo goed ik ze bedenken kon. Schoon niet zeer fraai, waren zij toch zeer handig en gemakkelijk, om er goederen in te bewaren, of die naar huis te dragen. Als ik bij voorbeeld, eene geit geschoten had, kon ik die aan eenen boom hangen, afhalen, aan stukken snijden, en dan in eene mand naar huis dragen, en even zoo als ik eene schildpad aantrof, kon ik die opensnijden, de eijeren er uithalen, met een paar stukken vleesch, waaraan ik genoeg had, en dragen dit alles in eene mand naar huis. Ook bewaarde ik mijn koorn in groote diepe manden; ik wreef dit altijd uit de airen zoodra het droog was, en bergde het dan in de manden.
In my wicker-ware also I improved much, and made abundance of necessary baskets, as well as my invention showed me; though not very handsome, yet they were such as were very handy and convenient for laying things up in, or fetching things home. For example, if I killed a goat abroad, I could hang it up in a tree, flay it, dress it, and cut it in pieces, and bring it home in a basket; and the like by a turtle; I could cut it up, take out the eggs and a piece or two of the flesh, which was enough for me, and bring them home in a basket, and leave the rest behind me. Also, large deep baskets were the receivers of my corn, which I always rubbed out as soon as it was dry and cured, and kept it in great baskets.
Ik begon thans te bemerken dat mijn buskruid zeer verminderde, en dat ik dit gebrek nimmer zou kunnen aanvullen. Ik begon er ernstig over na te denken, wat te doen als ik geen kruid meer zou hebben, namelijk hoe ik dan van tijd tot tijd eene geit zou dooden. Ik had, gelijk ik verhaald heb, in het derde jaar van mijn verblijf een jong geitje gevangen en tam gemaakt. Ik had altijd gehoopt er een bok bij te zullen bekomen; maar dit mogt mij nimmer gelukken. Eindelijk werd mijne geit oud, en ik kon het nimmer van mij verkrijgen haar te slagten, totdat zij ten laatste van ouderdom stierf.
I began now to perceive my powder abated considerably; this was a want which it was impossible for me to supply, and I began seriously to consider what I must do when I should have no more powder; that is to say, how I should kill any goats. I had, as is observed in the third year of my being here, kept a young kid, and bred her up tame, and I was in hopes of getting a he-goat; but I could not by any means bring it to pass, till my kid grew an old goat; and as I could never find in my heart to kill her, she died at last of mere age.
Nu ik echter in het elfde jaar van mijn verblijf was, en mijn kruid gelijk ik zeide, sterk verminderde, begon ik mij te bedenken op een strik of val, om te zien of ik niet eenige geiten levende zou kunnen vangen, vooral eene geit met jongen wenschte ik. Ik maakte te dien einde strikken, en ik geloof dat zij er meermalen in verward raakten, maar daar zij niet zeer sterk waren, omdat het mij aan koord ontbrak, vond ik ze altijd aan stukken en het aas opgegeten. Eindelijk besloot ik het met vallen te beproeven; ik delfde dus verscheidene kuilen, op plaatsen waar ik opgemerkt had dat de geiten gewoonlijk kwamen weiden, en op deze kuilen plaatste ik horden, van mijn eigen maaksel ook, met eene groote zwaarte er op, en verscheidene malen plaatste ik hoopjes graan en drooge rijst er op, zonder den val te zetten, en ik kon gemakkelijk zien aan het spoor harer pooten dat de geiten er in geweest waren en het graan opgegeten hadden. Eindelijk zette ik drie vallen op eenen nacht, en toen ik er den volgenden morgen bij kwam, vond ik ze allen staan, en toch was het aas opgegeten en weg. Dit was ontmoedigend, doch ik veranderde mijne vallen, en om kort te gaan, toen ik er op een morgen naar ging zien, vond ik in een kuil een ouden bok, en in een anderen twee geiten en een bokje.
But being now in the eleventh year of my residence, and, as I have said, my ammunition growing low, I set myself to study some art to trap and snare the goats, to see whether I could not catch some of them alive; and particularly I wanted a she-goat great with young. For this purpose I made snares to hamper them; and I do believe they were more than once taken in them; but my tackle was not good, for I had no wire, and I always found them broken and my bait devoured. At length I resolved to try a pitfall; so I dug several large pits in the earth, in places where I had observed the goats used to feed, and over those pits I placed hurdles of my own making too, with a great weight upon them; and several times I put ears of barley and dry rice without setting the trap; and I could easily perceive that the goats had gone in and eaten up the corn, for I could see the marks of their feet. At length I set three traps in one night, and going the next morning I found them, all standing, and yet the bait eaten and gone; this was very discouraging. However, I altered my traps; and not to trouble you with particulars, going one morning to see my traps, I found in one of them a large old he-goat; and in one of the others three kids, a male and two females.
Wat ik met den ouden bok zou aanvangen, wist ik niet; hij was zoo woest dat ik niet bij hem in den kuil dorst gaan; dat wil zeggen om er hem levend uit te halen, hetgeen eigenlijk mijne bedoeling was. Ik had hem kunnen doodschieten, maar dat zou mij niet gebaat hebben; dus liet ik hem er uit en hij liep weg als of hij dol was; maar ik wist toen niet, hetgeen ik naderhand leerde dat honger zelfs een leeuw kan temmen. Als ik hem daar drie of vier dagen zonder voedsel had gelaten, en hem dan eenig water om te drinken en eenig graan had gebragt, zou hij zoo tam als een geitje geweest zijn, want dit waren zeer scherpzinnige en makke dieren, als men ze goed behandelde. Ik liet hem dus voor het tegenwoordige gaan, daar ik toen niets beters wist te doen; daarop ging ik naar de drie geiten, en bond die een voor een met strikken vast en bragt ze niet zonder moeite naar huis.
As to the old one, I knew not what to do with him; he was so fierce I durst not go into the pit to him; that is to say, to bring him away alive, which was what I wanted. I could have killed him, but that was not my business, nor would it answer my end; so I even let him out, and he ran away as if he had been frightened out of his wits. But I did not then know what I afterwards learned, that hunger will tame a lion. If I had let him stay three or four days without food, and then have carried him some water to drink and then a little corn, he would have been as tame as one of the kids; for they are mighty sagacious, tractable creatures, where they are well used. However, for the present I let him go, knowing no better at that time: then I went to the three kids, and taking them one by one, I tied them with strings together, and with some difficulty brought them all home.
Het duurde lang voor zij wilden eten, maar door haar eenig rijp graan voor te werpen haalde ik ze er toe over en zij begonnen tam te worden. En nu begreep ik dat als ik mij zelven met geitenvleesch wilde voeden, wanneer mijn kruid en lood op zou zijn, het eenigste middel hiertoe was eenige tamme aan te fokken, wanneer ik ze misschien, als eene schaapskudde rondom mijne woning zou kunnen laten weiden. Ik begreep echter daarbij dat ik de tammen van de wilden moest afgescheiden houden, want anders zouden zij onder het opgroeijen altijd wild worden. De eenigste weg hiertoe was het afperken van een stuk lands met een heining of met paalwerk, ten einde zij zoodanig afgesloten waren, dat die er binnen waren er niet uit, en die er buiten waren er niet in konden komen.
It was a good while before they would feed; but throwing them some sweet corn, it tempted them, and they began to be tame. And now I found that if I expected to supply myself with goats’ flesh, when I had no powder or shot left, breeding some up tame was my only way, when, perhaps, I might have them about my house like a flock of sheep. But then it occurred to me that I must keep the tame from the wild, or else they would always run wild when they grew up; and the only way for this was to have some enclosed piece of ground, well fenced either with hedge or pale, to keep them in so effectually, that those within might not break out, or those without break in.
Dit was eene groote onderneming voor iemand met slechts twee handen. Daar ik er echter de volstrekte noodzakelijkheid van inzag, was mijn eerste werk eene geschikte plek grond te vinden, namelijk waar waarschijnlijk gras voor haar om te eten, water om te drinken, en beschutting voor de zonnehitte zou zijn.
This was a great undertaking for one pair of hands yet, as I saw there was an absolute necessity for doing it, my first work was to find out a proper piece of ground, where there was likely to be herbage for them to eat, water for them to drink, and cover to keep them from the sun.
Degenen, die van dergelijke inrigtingen verstand hebben, zullen zeggen dat ik zeer weinig inzigt van de zaak had, toen ik als eene allezins geschikte plek eene opene vlakke weide uitkoos, met twee of drie beekjes van loopend water, en dat aan het eene einde met boomen bezet was. Zij zullen over mijn voornemen lagchen als ik zeg, dat ik dit stuk grond, zoodanig begon te omheinen, dat mijn heining of paalwerk ongeveer twee (Eng. ) mijlen groot zou worden. De dwaasheid bestond niet in den omtrek, want al was die tien mijlen geweest, zou ik waarschijnlijk tijd genoeg gehad hebben om het in te doen, maar ik bedacht niet, dat mijne geiten in zulk eene groote ruimte even wild zouden zijn, als of zij het geheele eiland voor zich hadden; en ik zou zooveel ruimte hebben om haar in te jagen dat ik ze er waarschijnlijk nooit zou kunnen vangen.
Those who understand such enclosures will think I had very little contrivance when I pitched upon a place very proper for all these (being a plain, open piece of meadow land, or savannah, as our people call it in the western colonies), which had two or three little drills of fresh water in it, and at one end was very woody—I say, they will smile at my forecast, when I shall tell them I began by enclosing this piece of ground in such a manner that, my hedge or pale must have been at least two miles about. Nor was the madness of it so great as to the compass, for if it was ten miles about, I was like to have time enough to do it in; but I did not consider that my goats would be as wild in so much compass as if they had had the whole island, and I should have so much room to chase them in that I should never catch them.
Toen ik met mijne heining ongeveer vijftig ellen gevorderd was, kwam dat denkbeeld het eerst bij mij op en deed mij dadelijk mijn werk staken. Ik besloot daarop vooreerst een stuk af te perken van honderd en vijftig el lang, en honderd el breed, hetwelk voor ' s hands genoeg was ter voeding van degeen, die ik vooreerst zou hebben, en als mijne kudde vermeerderde, kon ik altijd meer grond afperken. Dit was verstandiger overlegd en ik ging met ijver aan het werk. Ik had ongeveer drie maanden werk er aan, en in dien tijd bond ik de drie geiten op de beste plek er in vast en gewende ze zoo digt bij mij te grazen als mogelijk, om ze mak te maken. Ik ging er dikwijls heen met eene hand vol graan of rijst en liet ze uit mijne hand eten, zoodat toen mijne heining af was, en ik ze los liet, zij mij blatende achterna liepen, om een handvol koorn.
My hedge was begun and carried on, I believe, about fifty yards when this thought occurred to me; so I presently stopped short, and, for the beginning, I resolved to enclose a piece of about one hundred and fifty yards in length, and one hundred yards in breadth, which, as it would maintain as many as I should have in any reasonable time, so, as my stock increased, I could add more ground to my enclosure. This was acting with some prudence, and I went to work with courage. I was about three months hedging in the first piece; and, till I had done it, I tethered the three kids in the best part of it, and used them to feed as near me as possible, to make them familiar; and very often I would go and carry them some ears of barley, or a handful of rice, and feed them out of my hand; so that after my enclosure was finished and I let them loose, they would follow me up and down, bleating after me for a handful of corn.
Dit was juist wat ik verlangde, en in anderhalf jaar had ik eene kudde van twaalf geiten, de jongen medegerekend, en twee jaren daarna had ik er drieënveertig, behalve verscheidene, die ik geslagt en opgegeten had, en na dien tijd perkte ik vijf verschillende stukken gronds af, met smalle doorgangen om haar in te drijven en te vangen als ik ze noodig had, of van het eene perk in het andere wilde drijven.
This answered my end, and in about a year and a half I had a flock of about twelve goats, kids and all; and in two years more I had three-and-forty, besides several that I took and killed for my food. After that, I enclosed five several pieces of ground to feed them in, with little pens to drive them to take them as I wanted, and gates out of one piece of ground into another.
Doch dit was niet alles, want niet alleen dat ik nu als ik het verlangde geitenvleesch had, maar ik had ook melk, iets waaraan ik in den beginne zelfs niet gedacht had, en dat later mij eene aangename verrassing was, want ik had soms tien of twaalf pinten melk per dag; en daar de natuur als zij ons iets schenkt, ons gewoonlijk het ook leert gebruiken, zoo bragt ik het eindelijk zoo ver, hoewel ik nimmer eene koe of geit gemolken had, noch boter of kaas ooit had zien maken, dat ik, schoon na vele mislukte proeven, eindelijk boter en kaas maakte, en er naderhand nimmer gebrek aan had. Hoe genadig kan toch onze Schepper zijne schepselen behandelen, zelfs in omstandigheden, in welke zij door de onoverkomelijkste rampen getroffen schijnen ! Hoe kan Hij onzen bittersten toestand verzachten, en ons reden geven Hem zelfs in den diepsten kerker te loven ! Welk eene tafel was thans voor mij gespreid in eene wildernis, waarin ik in den beginne niets dan den hongerdood voor oogen zag !
But this was not all; for now I not only had goat’s flesh to feed on when I pleased, but milk too—a thing which, indeed, in the beginning, I did not so much as think of, and which, when it came into my thoughts, was really an agreeable surprise, for now I set up my dairy, and had sometimes a gallon or two of milk in a day. And as Nature, who gives supplies of food to every creature, dictates even naturally how to make use of it, so I, that had never milked a cow, much less a goat, or seen butter or cheese made only when I was a boy, after a great many essays and miscarriages, made both butter and cheese at last, also salt (though I found it partly made to my hand by the heat of the sun upon some of the rocks of the sea), and never wanted it afterwards. How mercifully can our Creator treat His creatures, even in those conditions in which they seemed to be overwhelmed in destruction! How can He sweeten the bitterest providences, and give us cause to praise Him for dungeons and prisons! What a table was here spread for me in the wilderness, where I saw nothing at first but to perish for hunger!
CHAPTER XI—FINDS PRINT OF MAN’S FOOT ON THE SAND
De ernstigste mensch zou gelagchen hebben, als hij mij met mijn huisgezin aan tafel had zien zitten. In de eerste plaats was er zijne majesteit, de onbeperkte gebieder van het geheele eiland, de heer over leven en dood van alle schepselen daarop. Ik kon al mijne onderdanen gevangen zetten, ter dood brengen of genade schenken, naar ik zulks goed vond, en ik had voor geene rebellie onder hen te vreezen. Ik at, als een koning, geheel alleen, omringd door al mijne dienaren ! Mijn papegaai, als mijn gunsteling, had alleen het regt tot mij het woord te voeren; mijn hond, die nu oud en afgeleefd was, en zijn geslacht niet had kunnen voortplanten, zat altijd aan mijne regterhand, en twee katten, een aan weerszijden van de tafel, verwachtten nu en dan een stuk uit mijne hand, als een blijk van hooge gunst.
It would have made a Stoic smile to have seen me and my little family sit down to dinner. There was my majesty the prince and lord of the whole island; I had the lives of all my subjects at my absolute command; I could hang, draw, give liberty, and take it away, and no rebels among all my subjects. Then, to see how like a king I dined, too, all alone, attended by my servants! Poll, as if he had been my favourite, was the only person permitted to talk to me. My dog, who was now grown old and crazy, and had found no species to multiply his kind upon, sat always at my right hand; and two cats, one on one side of the table and one on the other, expecting now and then a bit from my hand, as a mark of especial favour.
Het waren echter niet de twee katten, die ik van boord had medegebragt, deze waren beide gestorven, en door mij digt bij mijne woning begraven; het waren afstammelingen van eene van haar, met eene soort van wilde kat, naar ik denk. Dit waren de eenigste, die ik tam gehouden had, de overigen zworven wild in de bosschen, en waren mij geweldig lastig, want zij kwamen dikwijls in mijn huis alles wegstelen; eindelijk schoot ik er eene menigte dood, waarna de overigen mij van haar bezoek verschoonden. Aldus leefde ik in overvloed zonder dat ik zeggen kon iets te missen dan gezelschap, en dat ontving ik eenigen tijd later meer dan mij lief was.
But these were not the two cats which I brought on shore at first, for they were both of them dead, and had been interred near my habitation by my own hand; but one of them having multiplied by I know not what kind of creature, these were two which I had preserved tame; whereas the rest ran wild in the woods, and became indeed troublesome to me at last, for they would often come into my house, and plunder me too, till at last I was obliged to shoot them, and did kill a great many; at length they left me. With this attendance and in this plentiful manner I lived; neither could I be said to want anything but society; and of that, some time after this, I was likely to have too much.
Ik verlangde dikwijls, gelijk ik vroeger zeide, mijne boot weder tot mijn gebruik te hebben, maar ik had weinig lust, de vorige gevaren te wagen; en dus zat ik somwijlen op middelen te denken om haar aan deze zijde van het eiland te brengen, en op een anderen tijd was ik weder zonder haar tevreden. Ik verlangde echter zeer dat gedeelte van het eiland te zien, waar ik bij mijn laatste reis op den heuvel klom, om te zien hoe het strand en de strooming liep. Alle dagen werd dit verlangen sterker, en eindelijk besloot ik te land daarheen te trekken, en ik deed dit langs het strand. Maar zoo iemand in Engeland een mensch ontmoet had, zoo uitgerust als ik, zou hij doodelijk verschrikt, of in lagchen uitgebarsten zijn. Ik lachte dikwijls als ik mij zelf bezag, en dacht hoe men zou opzien als ik zoo eens door Yorkshire trok. Luister slechts hoe ik er uitzag.
I was something impatient, as I have observed, to have the use of my boat, though very loath to run any more hazards; and therefore sometimes I sat contriving ways to get her about the island, and at other times I sat myself down contented enough without her. But I had a strange uneasiness in my mind to go down to the point of the island where, as I have said in my last ramble, I went up the hill to see how the shore lay, and how the current set, that I might see what I had to do: this inclination increased upon me every day, and at length I resolved to travel thither by land, following the edge of the shore. I did so; but had any one in England met such a man as I was, it must either have frightened him, or raised a great deal of laughter; and as I frequently stood still to look at myself, I could not but smile at the notion of my travelling through Yorkshire with such an equipage, and in such a dress. Be pleased to take a sketch of my figure, as follows.
Ik had eene groote, hooge, onbehouwen muts op, van geitenvellen, met een klep van achteren, zoowel voor het branden van de zon, als omdat de regen niet in mijn hals zou loopen, want in dit klimaat is niets nadeeliger dan dat de regen onder iemands kleederen en op de huid komt.
I had a great high shapeless cap, made of a goat’s skin, with a flap hanging down behind, as well to keep the sun from me as to shoot the rain off from running into my neck, nothing being so hurtful in these climates as the rain upon the flesh under the clothes.
Ik droeg eene korte buis van geitenvellen die mij tot halverwege de knieën kwam, en een broek, die tot over de knieën hing, van de huid van een ouden bok gemaakt, wiens haar zoolang was dat het mij tot aan den voet reikte. Ik had geen kousen of schoenen, maar een paar laarzen gemaakt, die ik om mijne beenen sloeg en vastreeg, maar van een allerleelijkst maaksel, gelijk eigenlijk mijne geheele kleeding was.
I had a short jacket of goat’s skin, the skirts coming down to about the middle of the thighs, and a pair of open-kneed breeches of the same; the breeches were made of the skin of an old he-goat, whose hair hung down such a length on either side that, like pantaloons, it reached to the middle of my legs; stockings and shoes I had none, but had made me a pair of somethings, I scarce knew what to call them, like buskins, to flap over my legs, and lace on either side like spatterdashes, but of a most barbarous shape, as indeed were all the rest of my clothes.
Ik had een breeden gordel van gedroogd geitenvel, dien ik met een paar riempjes zamenbond, en aan weêrszijden daarvan, in plaats van een ponjaard of dolk, aan den eenen kant eene zaag, aan den anderen eene bijl hangen. Nog een andere band, maar zoo breed niet, hing over mijn schouder, en onder aan denzelven, onder mijn linkerarm, hingen een paar zakjes, ook van geitenvel gemaakt; in het eene was kruid, in het andere hagel. Op mijn rug droeg ik eene mand, op mijn schouder een geweer, en boven mijn hoofd, een groot, leelijk, vuil, geitenvellen zonnescherm, dat ik na mijn geweer het allerminst missen kon. Mijn gelaat was echter niet zoo bruin als men wel had kunnen verwachten van iemand, die zich nooit daarvoor in acht genomen en tien of twaalf jaren tusschen de keerkringen geleefd had. Mijn baard had ik eens meer dan een voet lang laten groeijen; maar daar ik genoeg scharen en scheermessen had, hield ik dien gewoonlijk kort, met uitzondering van een paar knevels, zoo als ik eenige Turken te Salé heb zien dragen, (want de Mooren deden dit nooit ). Deze knevels waren wel niet lang genoeg om mijne muts aan te hangen, maar zouden toch in Engeland monsterachtig genoemd zijn geworden.
I had on a broad belt of goat’s skin dried, which I drew together with two thongs of the same instead of buckles, and in a kind of a frog on either side of this, instead of a sword and dagger, hung a little saw and a hatchet, one on one side and one on the other. I had another belt not so broad, and fastened in the same manner, which hung over my shoulder, and at the end of it, under my left arm, hung two pouches, both made of goat’s skin too, in one of which hung my powder, in the other my shot. At my back I carried my basket, and on my shoulder my gun, and over my head a great clumsy, ugly, goat’s-skin umbrella, but which, after all, was the most necessary thing I had about me next to my gun. As for my face, the colour of it was really not so mulatto-like as one might expect from a man not at all careful of it, and living within nine or ten degrees of the equinox. My beard I had once suffered to grow till it was about a quarter of a yard long; but as I had both scissors and razors sufficient, I had cut it pretty short, except what grew on my upper lip, which I had trimmed into a large pair of Mahometan whiskers, such as I had seen worn by some Turks at Sallee, for the Moors did not wear such, though the Turks did; of these moustachios, or whiskers, I will not say they were long enough to hang my hat upon them, but they were of a length and shape monstrous enough, and such as in England would have passed for frightful.
Doch dit is in het voorbijgaan, ik werd door niemand gezien, en sloeg er dus ook weinig acht op hoe ik er uitzag. Ik zal dus hierover in het vervolg zwijgen. Aldus uitgerust ging ik op reis, en bleef vijf of zes dagen uit. Ik trok eerst het strand langs, regt naar de plaats waar ik met mijne boot geankerd had, om op de klippen te klimmen, en daar ik nu voor geene boot behoefde te zorgen, ging ik over land een nader weg, naar dezelfde hoogte waarop ik vroeger geweest was, toen ik naar het rif uitzag, dat ik omzeilen moest. Daar zag ik tot mijne verbazing, dat de zee geheel effen en kalm was, er was noch rimpeling, noch beweging noch strooming, niets meer dan op andere plaatsen. Ik begreep dit niet, en besloot eenigen tijd te besteden om hiervan de oorzaak te ontdekken, en weldra zag ik die, namelijk dat de eb, die uit het westen opkwam, en zich met de uitstrooming van eene groote rivier op de kust vereenigde, de oorzaak dezer strooming was, en dat naar gelang de wind meer westelijk of noordelijk was, zij digter of verder van de kust af was. Duidelijk zag ik ook de strooming weder toen de eb doorkwam, behalve, dat zij bijkans een vierde mijl van het strand liep, terwijl zij vroeger langs de kust loopende, mij medegesleept had, hetgeen op een ander tijd niet zou gebeurd zijn.
But all this is by-the-bye; for as to my figure, I had so few to observe me that it was of no manner of consequence, so I say no more of that. In this kind of dress I went my new journey, and was out five or six days. I travelled first along the sea-shore, directly to the place where I first brought my boat to an anchor to get upon the rocks; and having no boat now to take care of, I went over the land a nearer way to the same height that I was upon before, when, looking forward to the points of the rocks which lay out, and which I was obliged to double with my boat, as is said above, I was surprised to see the sea all smooth and quiet—no rippling, no motion, no current, any more there than in other places. I was at a strange loss to understand this, and resolved to spend some time in the observing it, to see if nothing from the sets of the tide had occasioned it; but I was presently convinced how it was—viz. that the tide of ebb setting from the west, and joining with the current of waters from some great river on the shore, must be the occasion of this current, and that, according as the wind blew more forcibly from the west or from the north, this current came nearer or went farther from the shore; for, waiting thereabouts till evening, I went up to the rock again, and then the tide of ebb being made, I plainly saw the current again as before, only that it ran farther off, being near half a league from the shore, whereas in my case it set close upon the shore, and hurried me and my canoe along with it, which at another time it would not have done.
Dit overtuigde mij, dat als ik slechts op eb en vloed acht gaf, ik mijne boot zeer gemakkelijk weder aan het ander einde van het eiland kon brengen; maar als ik om de uitvoering dacht, werd ik weder zoo beangst bij de herdenking van het gevaar, waarin ik geweest was, dat ik het niet ondernemen durfde. Ik besloot dus eene veiliger maar moeijelijker partij te kiezen, namelijk van eene andere kanoe of praauw te maken, ten einde aan iedere zijde van het eiland een vaartuig te hebben.
This observation convinced me that I had nothing to do but to observe the ebbing and the flowing of the tide, and I might very easily bring my boat about the island again; but when I began to think of putting it in practice, I had such terror upon my spirits at the remembrance of the danger I had been in, that I could not think of it again with any patience, but, on the contrary, I took up another resolution, which was more safe, though more laborious—and this was, that I would build, or rather make, me another periagua or canoe, and so have one for one side of the island, and one for the other.
Men moet in het oog houden, dat ik nu als het ware, twee plantaadjen op het eiland had. De eerste was mijne tent of kasteel, met het paalwerk er omheen, en de kelder er achter, onder de rots, welken laatsten ik in verschillende kelders had afgeschoten. De eene, die de grootste en droogste was, die een uitgang had buiten mijn muur, namelijk waar die aan de rots stiet, stond vol met groote aarden potten en met veertien of vijftien groote manden, waarin ik mijn koorn en rijst bewaarde.
You are to understand that now I had, as I may call it, two plantations in the island—one my little fortification or tent, with the wall about it, under the rock, with the cave behind me, which by this time I had enlarged into several apartments or caves, one within another. One of these, which was the driest and largest, and had a door out beyond my wall or fortification—that is to say, beyond where my wall joined to the rock—was all filled up with the large earthen pots of which I have given an account, and with fourteen or fifteen great baskets, which would hold five or six bushels each, where I laid up my stores of provisions, especially my corn, some in the ear, cut off short from the straw, and the other rubbed out with my hand.
De muur had ik, gelijk ik gezegd heb, met takken omzet, die allen tot boomen opgroeiden, en thans zoo zwaar geworden waren, dat niemand daar door heen mijne woning had kunnen ontdekken.
As for my wall, made, as before, with long stakes or piles, those piles grew all like trees, and were by this time grown so big, and spread so very much, that there was not the least appearance, to any one’s view, of any habitation behind them.
Nabij deze woning, doch een weinig meer landwaarts in en in lager grond, lagen mijne twee graanakkers, die ik behoorlijk bebouwde, en die mij jaarlijks goeden oogst opleverden. Als ik meer graan had willen hebben, had ik geschikte stukken grond, daarnevens liggen.
Near this dwelling of mine, but a little farther within the land, and upon lower ground, lay my two pieces of corn land, which I kept duly cultivated and sowed, and which duly yielded me their harvest in its season; and whenever I had occasion for more corn, I had more land adjoining as fit as that.
Bovendien had ik mijne buitenplaats, en daar thans ook eene tamelijke plantaadje. Vooreerst had ik mijn priëel, gelijk ik het noemde, dat uit eene ronde heining bestond, die ik altijd op dezelfde hoogte hield, met eene ladder in het midden. Ik hield de boomen, waaruit het bestond, altijd zoo, dat zij zich wijd uitspreidden en eene alleraangenaamste schaduw opleverden. Midden hierin stond mijne tent, een stuk zeildoek over palen uitgespreid, en die nimmer eenig herstel noodig had, en hieronder had ik eene legerstede van dierenhuiden gemaakt, met eene deken en een jas, beide uit het schip gered. Als ik gelegenheid had mij van mijne woning te verwijderen, dan ging ik mijne buitenplaats betrekken.
Besides this, I had my country seat, and I had now a tolerable plantation there also; for, first, I had my little bower, as I called it, which I kept in repair—that is to say, I kept the hedge which encircled it in constantly fitted up to its usual height, the ladder standing always in the inside. I kept the trees, which at first were no more than stakes, but were now grown very firm and tall, always cut, so that they might spread and grow thick and wild, and make the more agreeable shade, which they did effectually to my mind. In the middle of this I had my tent always standing, being a piece of a sail spread over poles, set up for that purpose, and which never wanted any repair or renewing; and under this I had made me a squab or couch with the skins of the creatures I had killed, and with other soft things, and a blanket laid on them, such as belonged to our sea-bedding, which I had saved; and a great watch-coat to cover me. And here, whenever I had occasion to be absent from my chief seat, I took up my country habitation.
Bovendien had ik verscheidene afperkingen voor mijne kudde geiten. Het maken daarvan had mij ontzettende moeite gekost, zoodat ik altijd vreesde, dat de geiten er eens mogten doorbreken, en ik had geen rust, voordat ik eene zoo groote menigte kleine stekken er bijgezet had, dat het veeleer palissaden dan eene heining geleek, en toen naderhand in het regensaisoen deze stekken wortel schoten, maakte dit de omheining sterker dan een muur had kunnen zijn.
Adjoining to this I had my enclosures for my cattle, that is to say my goats, and I had taken an inconceivable deal of pains to fence and enclose this ground. I was so anxious to see it kept entire, lest the goats should break through, that I never left off till, with infinite labour, I had stuck the outside of the hedge so full of small stakes, and so near to one another, that it was rather a pale than a hedge, and there was scarce room to put a hand through between them; which afterwards, when those stakes grew, as they all did in the next rainy season, made the enclosure strong like a wall, indeed stronger than any wall.
Hieruit ziet men, dat ik niet ledig was, en geene moeite spaarde voor hetgeen tot mijn onderhoud noodig was, want ik begreep, dat het aanfokken van tamme dieren, voor mij een levend magazijn van vleesch, melk, boter en kaas zou zijn, al moest ik hier ook nog veertig jaren leven. Dit hing echter geheel af van de sterkte der omheining, die ik nu ook zoo sterk had gemaakt, dat ik van de opgroeijende staken naderhand eenigen moest rooijen.
This will testify for me that I was not idle, and that I spared no pains to bring to pass whatever appeared necessary for my comfortable support, for I considered the keeping up a breed of tame creatures thus at my hand would be a living magazine of flesh, milk, butter, and cheese for me as long as I lived in the place, if it were to be forty years; and that keeping them in my reach depended entirely upon my perfecting my enclosures to such a degree that I might be sure of keeping them together; which by this method, indeed, I so effectually secured, that when these little stakes began to grow, I had planted them so very thick that I was forced to pull some of them up again.
Hier groeiden ook mijne druiven, die mij mijn voorraad van rozijnen voor den winter leverden; en die ik allerzorgvuldigst bewaarde als mijne aangenaamste spijs. Zij waren niet alleen lekker, maar allergezondst, voedzaamst en verkwikkend.
In this place also I had my grapes growing, which I principally depended on for my winter store of raisins, and which I never failed to preserve very carefully, as the best and most agreeable dainty of my whole diet; and indeed they were not only agreeable, but medicinal, wholesome, nourishing, and refreshing to the last degree.
Daar deze plaats ook halfweg was tusschen mijne woning en de plaats waar mijne boot lag, kwam ik hier dikwijls, want ik bezocht mijne boot menigwerf, en hield die, met alles wat er bij behoorde, in goede orde. Somtijds ging ik er mede varen, maar geen gevaarlijke togten, geen twee steenworpen ging ik van de kust af, zoo vreesde ik door onbekende stroomingen, den wind of andere toevallen, weder weggeslagen te worden. Doch thans kom ik tot een ander tooneel van mijn leven.
As this was also about half-way between my other habitation and the place where I had laid up my boat, I generally stayed and lay here in my way thither, for I used frequently to visit my boat; and I kept all things about or belonging to her in very good order. Sometimes I went out in her to divert myself, but no more hazardous voyages would I go, scarcely ever above a stone’s cast or two from the shore, I was so apprehensive of being hurried out of my knowledge again by the currents or winds, or any other accident. But now I come to a new scene of my life.
Op zekeren dag, tegen den middag, ging ik naar mijne boot, maar stond niet weinig verbaasd, toen ik duidelijk op het zand den indruk van een naakten menschenvoet zag. Ik stond als van den donder getroffen, of als of ik een geest gezien had. Ik luisterde, ik zag in het rond, maar hoorde noch zag niets. Ik ging op eene hoogte om verder te kunnen zien, ik ging het strand op en neder, maar zag geen anderen indruk dan dien enkelen. Weer ging ik er heen om te zien, of er ook meer waren, of dat het bloot verbeelding van mij was; maar het was de volmaaktste indruk van een voet, de teenen, de hiel en alles; hoe dit daar kwam kon ik volstrekt niet begrijpen. Maar na ontelbare gissingen, ging ik geheel verward en buiten mij zelven naar huis terug; zonder dat ik, gelijk men zegt, den grond onder mijne voeten voelde, terwijl ik bij elke schrede omzag, en iederen geknotten boomstam voor een mensch aanzag. Het is niet te beschrijven, wat ik mij niet al verbeeldde, en welke uitsporige denkbeelden niet al bij mij opkwamen.
It happened one day, about noon, going towards my boat, I was exceedingly surprised with the print of a man’s naked foot on the shore, which was very plain to be seen on the sand. I stood like one thunderstruck, or as if I had seen an apparition. I listened, I looked round me, but I could hear nothing, nor see anything; I went up to a rising ground to look farther; I went up the shore and down the shore, but it was all one; I could see no other impression but that one. I went to it again to see if there were any more, and to observe if it might not be my fancy; but there was no room for that, for there was exactly the print of a foot—toes, heel, and every part of a foot. How it came thither I knew not, nor could I in the least imagine; but after innumerable fluttering thoughts, like a man perfectly confused and out of myself, I came home to my fortification, not feeling, as we say, the ground I went on, but terrified to the last degree, looking behind me at every two or three steps, mistaking every bush and tree, and fancying every stump at a distance to be a man. Nor is it possible to describe how many various shapes my affrighted imagination represented things to me in, how many wild ideas were found every moment in my fancy, and what strange, unaccountable whimsies came into my thoughts by the way.
Toen ik aan mijn kasteel kwam, gelijk ik het na dien tijd altijd noemde, vloog ik naar binnen alsof ik vervolgd werd, ik weet zelfs niet of ik met de ladder of door het gat in de rots, dat ik mijne deur noemde, er in ging, maar nimmer vloog een verschrikte haas of gejaagde vos naar zijn hol met meer schrik, dan ik naar mijne schuilplaats. Ik sliep den geheelen nacht niet, en wat zonderling is, mijn angst was heviger geworden, naarmate ik verder van de oorzaak van denzelven verwijderd was. Hoe meer ik er over dacht, des te schrikkelijker beelden stelde mijne verbeelding mij voor oogen.
When I came to my castle (for so I think I called it ever after this), I fled into it like one pursued. Whether I went over by the ladder, as first contrived, or went in at the hole in the rock, which I had called a door, I cannot remember; no, nor could I remember the next morning, for never frightened hare fled to cover, or fox to earth, with more terror of mind than I to this retreat. I slept none that night; the farther I was from the occasion of my fright, the greater my apprehensions were, which is something contrary to the nature of such things, and especially to the usual practice of all creatures in fear; but I was so embarrassed with my own frightful ideas of the thing, that I formed nothing but dismal imaginations to myself, even though I was now a great way off.
Somtijds dacht ik aan den duivel, want hoe kon een mensch het gedaan hebben ? Waar was het schip, dat hem daar gebragt had ? Welke sporen waren er nog meer van voetstappen ? Hoe kon een mensch daar komen ? Maar aan den anderen kant was het niet te denken, dat de satan de menschelijke gestalte zou aangenomen hebben, alleen om daar een indruk van zijn voet achter te laten. Hij had mij op duizend andere wijzen kunnen plagen, zonder zoo dom te zijn den voetstap te zetten op de andere zijde van het eiland; waar het tienduizend tegen een was, dat ik hem ooit zien zou, en dat nog wel in het zand, waar de eerste golf, bij een hoogen vloed, en harden wind, dien moest uitwisschen. Dit alles scheen onbestaanbaar en geheel strijdig met de slimheid, die men den duivel toeschrijft.
Sometimes I fancied it must be the devil, and reason joined in with me in this supposition, for how should any other thing in human shape come into the place? Where was the vessel that brought them? What marks were there of any other footstep? And how was it possible a man should come there? But then, to think that Satan should take human shape upon him in such a place, where there could be no manner of occasion for it, but to leave the print of his foot behind him, and that even for no purpose too, for he could not be sure I should see it—this was an amusement the other way. I considered that the devil might have found out abundance of other ways to have terrified me than this of the single print of a foot; that as I lived quite on the other side of the island, he would never have been so simple as to leave a mark in a place where it was ten thousand to one whether I should ever see it or not, and in the sand too, which the first surge of the sea, upon a high wind, would have defaced entirely. All this seemed inconsistent with the thing itself and with all the notions we usually entertain of the subtlety of the devil.
Eene menigte redenen stelden mij aan dien kant gerust, en ik besloot eindelijk, dat het een van de wilden van het vasteland aan de overzijde moest geweest zijn, die op zee met hunne kanoe door strooming of tegenwind, op het eiland gedreven, maar weder in zee gestoken waren, als zijnde welligt even afkeerig van een verblijf daarop, als ik van een bezoek van hen.
Abundance of such things as these assisted to argue me out of all apprehensions of its being the devil; and I presently concluded then that it must be some more dangerous creature—viz. that it must be some of the savages of the mainland opposite who had wandered out to sea in their canoes, and either driven by the currents or by contrary winds, had made the island, and had been on shore, but were gone away again to sea; being as loath, perhaps, to have stayed in this desolate island as I would have been to have had them.
Toen mij dit inviel, achtte ik mij gelukkig, dat ik te dier tijd daar niet geweest was, noch zij mijne boot gezien hadden, wanneer zij begrepen konden hebben, dat het eiland bewoond was, en daarnaar onderzocht hebben. Nu vreesde ik, dat zij mijne boot gevonden zouden hebben, en in dat geval in groot aantal terugkomen, om mij op te eten; en al vonden zij mij niet, zouden zij toch mijne heining en al mijn graan vernielen, mijne kudde stelen, en ik zou ten laatste van honger moeten omkomen.
While these reflections were rolling in my mind, I was very thankful in my thoughts that I was so happy as not to be thereabouts at that time, or that they did not see my boat, by which they would have concluded that some inhabitants had been in the place, and perhaps have searched farther for me. Then terrible thoughts racked my imagination about their having found out my boat, and that there were people here; and that, if so, I should certainly have them come again in greater numbers and devour me; that if it should happen that they should not find me, yet they would find my enclosure, destroy all my corn, and carry away all my flock of tame goats, and I should perish at last for mere want.
Aldus verbande de vrees al dat vertrouwen op God, dat gegrond was op de vele bewijzen zijner goedheid jegens mij; als of Hij, die mij tot hiertoe zoo wonderdadig gespijsd had, niet door zijne magt, ook den mij geschonken voorraad kon beschermen. Ik verweet mij thans mijne luiheid, dat ik niet meer koorn had gezaaid, dan ik voor een jaar zou genoeg hebben, als of het te veld staande niet door eenig toeval kon te loor gaan; en deze bedenking achtte ik zoo gegrond, dat ik besloot in het vervolg altijd voor twee of drie jaar koorn in voorraad te hebben, ten einde wat er ook gebeuren mogt, niet aan broodgebrek te sterven.
Thus my fear banished all my religious hope, all that former confidence in God, which was founded upon such wonderful experience as I had had of His goodness; as if He that had fed me by miracle hitherto could not preserve, by His power, the provision which He had made for me by His goodness. I reproached myself with my laziness, that would not sow any more corn one year than would just serve me till the next season, as if no accident could intervene to prevent my enjoying the crop that was upon the ground; and this I thought so just a reproof, that I resolved for the future to have two or three years’ corn beforehand; so that, whatever might come, I might not perish for want of bread.
Welk een raadselachtig wezen is de mensch, en door welke bedekte springveren komen zijne hartstogten in werking ? Wat wij heden beminnen, zullen wij morgen haten; heden zoeken wij wat wij morgen zullen ontvlugten. Dit bleek thans ten duidelijkste aan mij. Mijne eenigste droefenis was, dat ik, als het ware, van alle menschelijke gezelschap verbannen was, ik die alleen en van het geheele menschdom door den grenzenloozen Oceaan gescheiden, tot een als het ware zwijgend leven veroordeeld, die als onwaardig geacht was, om onder de levenden gerekend te worden, ik, wien het zien van een mijner natuurgenooten, als een overgang van den dood tot het leven, als de grootste gunst, die de hemel mij schenken kon, buiten mijn eeuwig heil, zou beschouwd hebben; ik sidderde thans op het denkbeeld van een mensch te zien, en dacht door den grond te zinken voor het zwijgend bewijs, dat een mensch zijn voet op het eiland had gezet.
How strange a chequer-work of Providence is the life of man! and by what secret different springs are the affections hurried about, as different circumstances present! To-day we love what to-morrow we hate; to-day we seek what to-morrow we shun; to-day we desire what to-morrow we fear, nay, even tremble at the apprehensions of. This was exemplified in me, at this time, in the most lively manner imaginable; for I, whose only affliction was that I seemed banished from human society, that I was alone, circumscribed by the boundless ocean, cut off from mankind, and condemned to what I call silent life; that I was as one whom Heaven thought not worthy to be numbered among the living, or to appear among the rest of His creatures; that to have seen one of my own species would have seemed to me a raising me from death to life, and the greatest blessing that Heaven itself, next to the supreme blessing of salvation, could bestow; I say, that I should now tremble at the very apprehensions of seeing a man, and was ready to sink into the ground at but the shadow or silent appearance of a man having set his foot in the island.
Zoo wuft is ons gemoed, gelijk ik naderhand dikwerf dacht, toen ik van mijne eerste verbazing tot mij zelven was gekomen. Ik bedacht toen, dat dit de levenswijze was, mij door de oneindig goede Voorzienigheid opgelegd, dat ik, die de oogmerken der Almagt niet doorzien kon, niet tegen dezelve murmureren mogt; daar de Schepper allezins met Zijn schepsel handelen kon gelijk Zijne Alwijsheid goeddacht, en evenzeer mij, die Hem zoo dikwerf beleedigd had, naar zijn goedvinden kon bestraffen, en dat het mijn pligt was Hem te bidden en mij rustig aan de leiding der Voorzienigheid te onderwerpen.
Such is the uneven state of human life; and it afforded me a great many curious speculations afterwards, when I had a little recovered my first surprise. I considered that this was the station of life the infinitely wise and good providence of God had determined for me; that as I could not foresee what the ends of Divine wisdom might be in all this, so I was not to dispute His sovereignty; who, as I was His creature, had an undoubted right, by creation, to govern and dispose of me absolutely as He thought fit; and who, as I was a creature that had offended Him, had likewise a judicial right to condemn me to what punishment He thought fit; and that it was my part to submit to bear His indignation, because I had sinned against Him. I then reflected, that as God, who was not only righteous but omnipotent, had thought fit thus to punish and afflict me, so He was able to deliver me: that if He did not think fit to do so, it was my unquestioned duty to resign myself absolutely and entirely to His will; and, on the other hand, it was my duty also to hope in Him, pray to Him, and quietly to attend to the dictates and directions of His daily providence.
Deze denkbeelden hielden mij vele uren, dagen, ja zelfs weken en maanden bezig, en eene uitwerking van mijne gepeinzen te dier gelegenheid, mag ik niet onvermeld laten; namelijk, op een morgen vroeg toen ik te bed lag, vol gedachten over het gevaar, dat mij van het verschijnen van wilden dreigde, was ik zeer bedrukt, waarop mij de woorden der Heilige Schrift invielen: " Roep Mij aan in den dag der benaauwing, en Ik zal u verlossen en gij zult Mij verheerlijken. " Hierop stapte ik welgemoed ten bedde uit; niet alleen was mijn hart gesterkt, maar ik was geleid en bemoedigd om God ernstig om verlossing te smeeken. Het is onmogelijk te zeggen, welk eene gerustheid dit mij verschafte, en ik was niet meer neêrslagtig, althans te dier tijd niet.
These thoughts took me up many hours, days, nay, I may say weeks and months: and one particular effect of my cogitations on this occasion I cannot omit. One morning early, lying in my bed, and filled with thoughts about my danger from the appearances of savages, I found it discomposed me very much; upon which these words of the Scripture came into my thoughts, “Call upon Me in the day of trouble, and I will deliver thee, and thou shalt glorify Me.” Upon this, rising cheerfully out of my bed, my heart was not only comforted, but I was guided and encouraged to pray earnestly to God for deliverance: when I had done praying I took up my Bible, and opening it to read, the first words that presented to me were, “Wait on the Lord, and be of good cheer, and He shall strengthen thy heart; wait, I say, on the Lord.” It is impossible to express the comfort this gave me. In answer, I thankfully laid down the book, and was no more sad, at least on that occasion.
Te midden van al deze vrees, vermoedens en nagedachten kwam het eens bij mij op, dat het alles wel verbeelding van mij zelven kon geweest zijn, en dat het mijn eigen voetstap was geweest, dien ik uit de boot komende, in het zand had gedrukt. Dit beurde mij wel op, en ik trachtte mij te overreden, dat het alles verbeelding was geweest, en mijn eigen voetstap, want ik had even goed langs dien kant van de boot als daar naar toe kunnen gaan. Ik bedacht, dat ik geenszins zeker was, welken weg ik gegaan was, en dat als het zoo was, ik even zot was geweest, als die dwazen, die hun eigen schaduw voor een spook of geest aanzien en daarvoor vreezen.
In the middle of these cogitations, apprehensions, and reflections, it came into my thoughts one day that all this might be a mere chimera of my own, and that this foot might be the print of my own foot, when I came on shore from my boat: this cheered me up a little, too, and I began to persuade myself it was all a delusion; that it was nothing else but my own foot; and why might I not come that way from the boat, as well as I was going that way to the boat? Again, I considered also that I could by no means tell for certain where I had trod, and where I had not; and that if, at last, this was only the print of my own foot, I had played the part of those fools who try to make stories of spectres and apparitions, and then are frightened at them more than anybody.
Alstoen begon ik wat moed te scheppen en weder uit te gaan. Drie dagen en drie nachten had ik mijn kasteel niet verlaten, zoodat ik reeds gebrek aan levensmiddelen begon te krijgen. want ik had niets bij mij, dan eenige gebakken koeken en wat water. Ook wist ik, dat mijne geiten gemolken moesten worden, dat gewoonlijk mijn avonduitspanning was, en de arme dieren moesten er veel ongemak van hebben. Ook droogde de melk bij eenigen er van schier geheel op, en velen hadden er van geleden. Ik begon dus mij op te beuren met de gedachte, dat ik den afdruk van mijn eigen voet gezien had, en dus voor mijn eigen schim bang was, en ging weder uit om mijne geiten te melken. Maar zoo men mij gezien had, hoe vreesachtig ik liep, hoe dikwijls ik omzag, hoe ik nu en dan zelfs op het punt stond mijne mand neder te werpen en op den loop te gaan, zou iedereen gedacht hebben, dat mijn geweten door het een of ander verontrust was, of dat ik, gelijk inderdaad zoo was, kortelings doodelijk verschrikt was. Toen ik echter twee of drie dagen uitgegaan was, en niets had gezien, begon ik wat moediger te worden; en te begrijpen, dat mijne verbeelding, mij dien schrik had veroorzaakt. Ik kon echter mij zelven hiervan niet geheel overtuigen, dus besloot ik naar het strand te gaan, om dien voetstap met den mijnen te vergelijken. Toen ik echter op de plaats kwam, bleek het mij duidelijk, dat ik daar niet geweest was bij het vastleggen van de boot. Ten tweede was de voet veel grooter en breeder dan de mijne. Dit alles deed mijn angst weder stijgen, zoodat ik klappertandde als of ik de koorts had, en naar huis ging, in het vaste geloof, dat een of meer menschen aan den wal waren geweest, kortom, dat het eiland bewoond was, en ik onverhoeds overvallen kon worden. Welken weg ik thans moest inslaan om mij te beveiligen, wist ik niet.
Now I began to take courage, and to peep abroad again, for I had not stirred out of my castle for three days and nights, so that I began to starve for provisions; for I had little or nothing within doors but some barley-cakes and water; then I knew that my goats wanted to be milked too, which usually was my evening diversion: and the poor creatures were in great pain and inconvenience for want of it; and, indeed, it almost spoiled some of them, and almost dried up their milk. Encouraging myself, therefore, with the belief that this was nothing but the print of one of my own feet, and that I might be truly said to start at my own shadow, I began to go abroad again, and went to my country house to milk my flock: but to see with what fear I went forward, how often I looked behind me, how I was ready every now and then to lay down my basket and run for my life, it would have made any one have thought I was haunted with an evil conscience, or that I had been lately most terribly frightened; and so, indeed, I had. However, I went down thus two or three days, and having seen nothing, I began to be a little bolder, and to think there was really nothing in it but my own imagination; but I could not persuade myself fully of this till I should go down to the shore again, and see this print of a foot, and measure it by my own, and see if there was any similitude or fitness, that I might be assured it was my own foot: but when I came to the place, first, it appeared evidently to me, that when I laid up my boat I could not possibly be on shore anywhere thereabouts; secondly, when I came to measure the mark with my own foot, I found my foot not so large by a great deal. Both these things filled my head with new imaginations, and gave me the vapours again to the highest degree, so that I shook with cold like one in an ague; and I went home again, filled with the belief that some man or men had been on shore there; or, in short, that the island was inhabited, and I might be surprised before I was aware; and what course to take for my security I knew not.
Welke dwaze denkbeelden boezemt de vrees ons in ! Hij berooft ons van het gebruik dier middelen, die ons verstand ons leert. Het eerste, wat ik bedacht, was, al mijne heiningen omver te werpen, mijn tamme vee in het bosch te jagen, opdat de vijand het niet zien zou, en niet verlangen meer soortgelijken buit te maken; vervolgens mijne twee graanvelden om te spitten, opdat het vinden van het graan hen niet zou overhalen het eiland meermalen te bezoeken, en eindelijk mijne buitenplaats en tent te slechten, opdat zij geenerlei blijk van bewoners zouden vinden, en hierdoor lust verkrijgen, die te zoeken.
Oh, what ridiculous resolutions men take when possessed with fear! It deprives them of the use of those means which reason offers for their relief. The first thing I proposed to myself was, to throw down my enclosures, and turn all my tame cattle wild into the woods, lest the enemy should find them, and then frequent the island in prospect of the same or the like booty: then the simple thing of digging up my two corn-fields, lest they should find such a grain there, and still be prompted to frequent the island: then to demolish my bower and tent, that they might not see any vestiges of habitation, and be prompted to look farther, in order to find out the persons inhabiting.
Dit alles bedacht ik in den nacht, nadat ik weder te huis gekomen was, toen mijn angst nog allerlevendigst was. De vrees voor het gevaar verwekt waarlijk tienduizend maal meer schrik, dan het gevaar zelf, als wij dit zien, en de angst voor eenig kwaad drukt ons veel meer, dan het onheil zelf. Het ergste was, dat ik thans niet geschraagd werd door die vrome berusting in Gods wil, die ik gehoopt had altijd te zullen behouden. Mij dacht ik was even als Saul, die niet alleen klaagde, dat de Filistijnen hem bedrogen, maar ook dat God hem verlaten had; want ik koos niet den waren weg tot gerustheid, door God in mijne bedruktheid aan te roepen, en gelijk vroeger, mijne verdediging en bevrijding van Hem te verwachten. Zoo ik dit gedaan had, zou ik dit nieuwe ongeval moediger en meer getroost hebben gedragen.
These were the subject of the first night’s cogitations after I was come home again, while the apprehensions which had so overrun my mind were fresh upon me, and my head was full of vapours. Thus, fear of danger is ten thousand times more terrifying than danger itself, when apparent to the eyes; and we find the burden of anxiety greater, by much, than the evil which we are anxious about: and what was worse than all this, I had not that relief in this trouble that from the resignation I used to practise I hoped to have. I looked, I thought, like Saul, who complained not only that the Philistines were upon him, but that God had forsaken him; for I did not now take due ways to compose my mind, by crying to God in my distress, and resting upon His providence, as I had done before, for my defence and deliverance; which, if I had done, I had at least been more cheerfully supported under this new surprise, and perhaps carried through it with more resolution.
Mijne onrust hield mij den geheelen nacht wakker, doch tegen den morgen viel ik van vermoeijenis in een diepen slaap, en toen ik wakker werd was ik veel kalmer dan den vorigen dag. En nu begon ik bedaard na te denken, en na veel redekavelens met mij zelven, kwam ik tot het besluit, dat dit eiland, hetwelk zoo uiterst aangenaam, vruchtbaar, en gelijk ik gezien had, niet ver van het vaste land af was, niet zoo geheel verlaten was, als ik mij wel verbeeld had; dat schoon het geene vaste bewoners bezat, er echter somtijds booten van den vasten wal konden komen, hetzij opzettelijk, hetzij door tegenwinden daarheen gedreven; dat ik er nu vijftien jaren lang geweest was, zonder schijn of schaduw van eenig menschelijk wezen te zien, en dat zoo er ten eeniger tijd, deze gekomen waren, zij waarschijnlijk zoo spoedig zij konden weder vertrokken waren, aangezien zij tot hiertoe nimmer zich hier hadden gevestigd; dat het eenigste gevaar voor mij te wachten was uit het toevallig hier landen van eenig volk van het vaste land. Als deze echter hierheen geslagen werden, was dit tegen hunnen wil, en dus zouden zij dan wel zoo spoedig zij konden weder vertrekken, en zelden een nacht overblijven, ten ware om het getij en het daglicht te hebben; en dus behoefde ik alleen op eene veilige schuilplaats bedacht te zijn, in geval eenige wilden mogten landen.
This confusion of my thoughts kept me awake all night; but in the morning I fell asleep; and having, by the amusement of my mind, been as it were tired, and my spirits exhausted, I slept very soundly, and waked much better composed than I had ever been before. And now I began to think sedately; and, upon debate with myself, I concluded that this island (which was so exceedingly pleasant, fruitful, and no farther from the mainland than as I had seen) was not so entirely abandoned as I might imagine; that although there were no stated inhabitants who lived on the spot, yet that there might sometimes come boats off from the shore, who, either with design, or perhaps never but when they were driven by cross winds, might come to this place; that I had lived there fifteen years now and had not met with the least shadow or figure of any people yet; and that, if at any time they should be driven here, it was probable they went away again as soon as ever they could, seeing they had never thought fit to fix here upon any occasion; that the most I could suggest any danger from was from any casual accidental landing of straggling people from the main, who, as it was likely, if they were driven hither, were here against their wills, so they made no stay here, but went off again with all possible speed; seldom staying one night on shore, lest they should not have the help of the tides and daylight back again; and that, therefore, I had nothing to do but to consider of some safe retreat, in case I should see any savages land upon the spot.
Nu begon het mij te spijten, dat ik mijn kelder zoo wijd uitgegraven had, dat hij met eene deur buiten de rots uitkwam. Na rijp nadenken besloot ik mij eene tweede verschansing te maken, even zoo in een halven cirkel, op eene afstand van den muur, juist waar ik, twaalf jaren geleden, eene dubbele rij boomen had geplant. Deze boomen waren zoo digt bijeen gezet, dat ik er slechts eenige palen tusschen behoefde te slaan ter meerdere stevigheid, en dan was mijn muur spoedig voltooid. Ik had dus een dubbelen muur, en de buitenste was opgevuld met stukken oud hout, oud touw, en al wat ik ter versterking geschikt achtte. Ik maakte er zeven gaten in, waar ik mijn arm door kon steken. Van binnen bragt ik er tot tien voet aarde tegen aan, die ik uit mijn kelder haalde en vast trapte. Door de zeven gaten stak ik de trompen der geweren, waarvan ik, gelijk ik gezegd heb, zeven uit het schip had gehaald. Ik zette deze vast op eene soort van stellaadje, zoodat ik ze alle zeven in een paar minuten kon afschieten. Menige maand werkte ik hieraan hard, en achtte mij niet veilig voor het af was.
Now, I began sorely to repent that I had dug my cave so large as to bring a door through again, which door, as I said, came out beyond where my fortification joined to the rock: upon maturely considering this, therefore, I resolved to draw me a second fortification, in the manner of a semicircle, at a distance from my wall, just where I had planted a double row of trees about twelve years before, of which I made mention: these trees having been planted so thick before, they wanted but few piles to be driven between them, that they might be thicker and stronger, and my wall would be soon finished. So that I had now a double wall; and my outer wall was thickened with pieces of timber, old cables, and everything I could think of, to make it strong; having in it seven little holes, about as big as I might put my arm out at. In the inside of this I thickened my wall to about ten feet thick with continually bringing earth out of my cave, and laying it at the foot of the wall, and walking upon it; and through the seven holes I contrived to plant the muskets, of which I took notice that I had got seven on shore out of the ship; these I planted like my cannon, and fitted them into frames, that held them like a carriage, so that I could fire all the seven guns in two minutes’ time; this wall I was many a weary month in finishing, and yet never thought myself safe till it was done.
Daarna beplantte ik den grond, op een grooten afstand, met zooveel stekken van die soort van wilgenboom, als er slechts groeijen konden, ik geloof wel twintigduizend. Ik liet eene vrij groote ruimte tusschen deze en mijn muur, ten einde een gezigt van den vijand te hebben, en opdat deze geene beschutting daarvan zou hebben.
When this was done I stuck all the ground without my wall, for a great length every way, as full with stakes or sticks of the osier-like wood, which I found so apt to grow, as they could well stand; insomuch that I believe I might set in near twenty thousand of them, leaving a pretty large space between them and my wall, that I might have room to see an enemy, and they might have no shelter from the young trees, if they attempted to approach my outer wall.
Twee jaren later was ik door digt kreupelhout omgeven, en vier jaren later had ik voor mijn kasteel zulk een digt bosch, dat het waarlijk ondoordringbaar was, en niemand zich ooit zou verbeeld hebben, dat er iets, laat staan eene woning achter was. Ik had geen uitgang aan mijn kasteel gelaten, maar ging er met twee ladders in en uit. Een zette ik tegen de rots, waarmede ik op eene plek kwam waar ik de andere kon zetten, en als ik ze eens achter mij weggehaald had, kon niemand mij zonder levensgevaar genaken, en alsdan was hij nog slechts aan de buitenzijde van mijn buitensten muur.
Thus in two years’ time I had a thick grove; and in five or six years’ time I had a wood before my dwelling, growing so monstrously thick and strong that it was indeed perfectly impassable: and no men, of what kind soever, could ever imagine that there was anything beyond it, much less a habitation. As for the way which I proposed to myself to go in and out (for I left no avenue), it was by setting two ladders, one to a part of the rock which was low, and then broke in, and left room to place another ladder upon that; so when the two ladders were taken down no man living could come down to me without doing himself mischief; and if they had come down, they were still on the outside of my outer wall.
Aldus nam ik alle maatregelen, die de voorzigtigheid mij tot mijne beveiliging kon aan de hand doen, en men zal zien, dat zij niet geheel onverstandig waren, schoon ik te dier tijd niets meer voorzag dan wat mijne vrees mij voorspiegelde.
Thus I took all the measures human prudence could suggest for my own preservation; and it will be seen at length that they were not altogether without just reason; though I foresaw nothing at that time more than my mere fear suggested to me.
CHAPTER XII—A CAVE RETREAT
Middelerwijl verwaarloosde ik geenszins mijne overige bezigheden, want ik was zeer bezorgd voor mijn kudde geiten; deze toch leverden mij niet alleen thans spijs op, zonder dat ik mijn kruid of lood behoefde te verspillen, maar zij onthieven mij ook van de vermoeijenis der jagt op de wilden, en ik wilde ongaarne dit groote voordeel verliezen, en van nieuws af weder eenige tam maken.
While this was doing, I was not altogether careless of my other affairs; for I had a great concern upon me for my little herd of goats: they were not only a ready supply to me on every occasion, and began to be sufficient for me, without the expense of powder and shot, but also without the fatigue of hunting after the wild ones; and I was loath to lose the advantage of them, and to have them all to nurse up over again.
Om dit te verhoeden zag ik, na rijpe overweging, slechts twee middelen, het eerste was, eene andere onderaardsche grot te delven, en ze daar alle avonden in te drijven; en het andere bestond in het afperken van twee of drie verschillende stukjes land, ver van elkander, en zoo verborgen als ik vinden kon, in elke waarvan ik een half dozijn jonge geiten kon houden, zoodat, als de groote kudde eenig ongeluk overkwam, ik die gemakkelijk weder kon aanvullen. Dit laatste middel, hoe moeijelijk ook, achtte ik het verstandigst, en begon er dadelijk aan.
For this purpose, after long consideration, I could think of but two ways to preserve them: one was, to find another convenient place to dig a cave underground, and to drive them into it every night; and the other was to enclose two or three little bits of land, remote from one another, and as much concealed as I could, where I might keep about half-a-dozen young goats in each place; so that if any disaster happened to the flock in general, I might be able to raise them again with little trouble and time: and this though it would require a good deal of time and labour, I thought was the most rational design.
Eerst zocht ik uit de verborgenste plaatsen van het eiland, een dat mij het geschiktste voorkwam. Het was eene kleine, vochtige plek gronds, midden tusschen digt geboomte, waar ik, bij mijn eersten togt door het eiland, zelf verdwaalde. Daar ontdekte ik drie morgen ongeveer, die zoo door geboomte omringd waren, dat dit haast eene natuurlijke heining vormde; althans kostte het maken van eene mij daar veel minder arbeid dan bij de anderen het geval was geweest.
Accordingly, I spent some time to find out the most retired parts of the island; and I pitched upon one, which was as private, indeed, as my heart could wish: it was a little damp piece of ground in the middle of the hollow and thick woods, where, as is observed, I almost lost myself once before, endeavouring to come back that way from the eastern part of the island. Here I found a clear piece of land, near three acres, so surrounded with woods that it was almost an enclosure by nature; at least, it did not want near so much labour to make it so as the other piece of ground I had worked so hard at.
Binnen eene maand had ik die geheel omheind, zoodat mijne kudde, die thans makker was dan men wel denken zou, daar thans veilig genoeg was. Ik bragt er dadelijk tien geiten en twee bokken heen, en bleef vervolgens de heining versterken, tot zij zoo sterk was als de vorige; doch dit deed ik meer op mijn gemak. Al deze arbeid was alleen ontstaan uit de vrees, die de afdruk van een menschenvoet bij mij verwekt had; want tot hiertoe had ik nog geen menschelijk wezen het eiland zien naderen; en thans had deze ongerustheid mij twee jaren lang het leven verbitterd, gelijk iedereen gelooven zal, die weet wat het is, in voortdurenden angst te leven. Ik moet ook bekennen, dat deze angst veel invloed op mijne godsdienstige stemming had; want de vrees, dat ik in handen der wilden en menscheneters mogt vallen, drukte mijn geest zoo ter neder, dat ik zelden in eene behoorlijke stemming was om mij tot mijnen Schepper te wenden, althans niet met die kalmte en onderworpenheid, waarmede ik gewoon was te bidden. Ik bad tot God in den angst van elken nacht overvallen en geslagt te worden, en uit ondervinding kan ik betuigen, dat eene rustige, dankbare, blijmoedige stemming veel geschikter ons tot het gebed maakt dan angst en vrees voor onheil; zulk een mensch is even ongeschikt om God te bidden, als hij, die op een ziekbed uitgestrekt ligt; ziekten van den geest toch maken onbekwamer tot het gebed, dan die van het ligchaam, daar het bidden eene verrigting van den geest en niet van het ligchaam is.
I immediately went to work with this piece of ground; and in less than a month’s time I had so fenced it round that my flock, or herd, call it which you please, which were not so wild now as at first they might be supposed to be, were well enough secured in it: so, without any further delay, I removed ten young she-goats and two he-goats to this piece, and when they were there I continued to perfect the fence till I had made it as secure as the other; which, however, I did at more leisure, and it took me up more time by a great deal. All this labour I was at the expense of, purely from my apprehensions on account of the print of a man’s foot; for as yet I had never seen any human creature come near the island; and I had now lived two years under this uneasiness, which, indeed, made my life much less comfortable than it was before, as may be well imagined by any who know what it is to live in the constant snare of the fear of man. And this I must observe, with grief, too, that the discomposure of my mind had great impression also upon the religious part of my thoughts; for the dread and terror of falling into the hands of savages and cannibals lay so upon my spirits, that I seldom found myself in a due temper for application to my Maker; at least, not with the sedate calmness and resignation of soul which I was wont to do: I rather prayed to God as under great affliction and pressure of mind, surrounded with danger, and in expectation every night of being murdered and devoured before morning; and I must testify, from my experience, that a temper of peace, thankfulness, love, and affection, is much the more proper frame for prayer than that of terror and discomposure: and that under the dread of mischief impending, a man is no more fit for a comforting performance of the duty of praying to God than he is for a repentance on a sick-bed; for these discomposures affect the mind, as the others do the body; and the discomposure of the mind must necessarily be as great a disability as that of the body, and much greater; praying to God being properly an act of the mind, not of the body.
Doch om met mijn verhaal voort te gaan. Na aldus een deel mijner kudde in veiligheid gebragt te hebben, ging ik het geheele eiland door om nog een verborgen plek te zoeken, voor eene tweede bewaarplaats. Ik kwam hierbij verder aan de westzijde van het eiland dan ik ooit geweest was, en zeewaarts ziende, meende ik op verren afstand eene groote boot te zien. Ik had in een der geredde matrozenkisten een paar kijkers gevonden, maar geen daarvan bij mij, en het voorwerp was zoo ver af, dat ik niet wist wat ik er van maken zou, schoon ik er mij half blind op tuurde. Toen ik den heuvel opging verloor ik het voorwerp uit het gezigt, en gaf het dus op, maar besloot nimmer weder uit te gaan zonder een kijker bij mij. Toen ik den heuvel af, en op de westzijde van het eiland was gekomen, waar ik nog nimmer geweest was, zag ik duidelijk, dat het spoor van een menschenvoet hier niet zoo buitengewoon was als ik mij verbeeld had, maar dat het eene bijzondere bestiering der Voorzienigheid was geweest, dat ik op een deel des eilands was geworpen waar de wilden nimmer kwamen. Zoo ik hier vroeger gekomen was, had ik ingezien, dat de kanoes, die wat ver in zee geraakt waren, dit eiland dikwijls aandeden, om daar te overnachten. Ook na in hunne kanoes gevochten en gevangenen gemaakt te hebben, bragten zij die volgens hunne gewoonte hierheen, om ze te slagten en op te eten, daar het allen hier omstreeks kannibalen waren. Ik zal in het vervolg hierover meer spreken.
But to go on. After I had thus secured one part of my little living stock, I went about the whole island, searching for another private place to make such another deposit; when, wandering more to the west point of the island than I had ever done yet, and looking out to sea, I thought I saw a boat upon the sea, at a great distance. I had found a perspective glass or two in one of the seamen’s chests, which I saved out of our ship, but I had it not about me; and this was so remote that I could not tell what to make of it, though I looked at it till my eyes were not able to hold to look any longer; whether it was a boat or not I do not know, but as I descended from the hill I could see no more of it, so I gave it over; only I resolved to go no more out without a perspective glass in my pocket. When I was come down the hill to the end of the island, where, indeed, I had never been before, I was presently convinced that the seeing the print of a man’s foot was not such a strange thing in the island as I imagined: and but that it was a special providence that I was cast upon the side of the island where the savages never came, I should easily have known that nothing was more frequent than for the canoes from the main, when they happened to be a little too far out at sea, to shoot over to that side of the island for harbour: likewise, as they often met and fought in their canoes, the victors, having taken any prisoners, would bring them over to this shore, where, according to their dreadful customs, being all cannibals, they would kill and eat them; of which hereafter.
Toen ik, gelijk ik zeide, aan het westeinde van het eiland kwam, stond ik van schrik en afschuw als verplet, daar ik het strand met hersenpannen, handen, voeten en andere gebeenten van menschen bedekt zag. Ik ontdekte eene plek waar een vuur gebrand had, en een kuil in den grond rondom liep, waar ongetwijfeld de ellendelingen bij hun afschuwelijk feest gegeten hadden.
When I was come down the hill to the shore, as I said above, being the SW. point of the island, I was perfectly confounded and amazed; nor is it possible for me to express the horror of my mind at seeing the shore spread with skulls, hands, feet, and other bones of human bodies; and particularly I observed a place where there had been a fire made, and a circle dug in the earth, like a cockpit, where I supposed the savage wretches had sat down to their human feastings upon the bodies of their fellow-creatures.
Dit schouwspel trof mij zoo geweldig, dat ik eene poos om mijn eigen gevaar niet dacht. Mijn geest was geheel vervuld met de gedachte aan zulke helsche barbaarschheid, en den afschuw voor zulk eene ontaarding van alle menschelijk gevoel, waarvan ik vroeger wel gehoord, maar dat ik nimmer zoo van nabij had gezien. Met walging wendde ik mijn gelaat af van dit afschuwelijk tooneel, en eerst na eene hevige braking kwam ik een weinig tot mij zelven, maar kon hier niet langer blijven; dus klom ik zoo spoedig ik kon den heuvel weder op en ging naar huis terug.
I was so astonished with the sight of these things, that I entertained no notions of any danger to myself from it for a long while: all my apprehensions were buried in the thoughts of such a pitch of inhuman, hellish brutality, and the horror of the degeneracy of human nature, which, though I had heard of it often, yet I never had so near a view of before; in short, I turned away my face from the horrid spectacle; my stomach grew sick, and I was just at the point of fainting, when nature discharged the disorder from my stomach; and having vomited with uncommon violence, I was a little relieved, but could not bear to stay in the place a moment; so I got up the hill again with all the speed I could, and walked on towards my own habitation.
Toen ik een weinig van dat gedeelte des eilands af was, stond ik eene poos als verplet, en daarna dankte ik God, met de uiterste aandoening en onder een vloed van tranen, dat Hij mij in een werelddeel had doen geboren worden, waardoor ik van zulke afschuwelijke wezens onderscheiden was, en dat, ofschoon ik mijn tegenwoordigen toestand zeer ongelukkig had geacht, ik meer reden tot dankbaarheid dan tot klagen had, en bovenal, dat ik vertroost was door de kennisse Gods en de hoop op zijne genade, een geluk, dat verre weg opwoog tegen al de ellende, die ik ondergaan had of nog kon ondergaan.
When I came a little out of that part of the island I stood still awhile, as amazed, and then, recovering myself, I looked up with the utmost affection of my soul, and, with a flood of tears in my eyes, gave God thanks, that had cast my first lot in a part of the world where I was distinguished from such dreadful creatures as these; and that, though I had esteemed my present condition very miserable, had yet given me so many comforts in it that I had still more to give thanks for than to complain of: and this, above all, that I had, even in this miserable condition, been comforted with the knowledge of Himself, and the hope of His blessing: which was a felicity more than sufficiently equivalent to all the misery which I had suffered, or could suffer.
In deze dankbare stemming ging ik naar mijn kasteel terug, veel geruster omtrent mijne veiligheid dan ik sedert lang geweest was, want ik zag in, dat deze schepsels nimmer op het eiland kwamen om te zoeken wat daar te halen was; misschien dewijl zij er niets zochten of gevonden hadden wat hun aanstond. Ik was hier thans bijkans achttien jaar geweest, zonder het minste spoor van menschelijke schreden te zien, en welligt kon ik er nog achttien jaren even verborgen leven, als ik mij niet aan hen ontdekte, waartoe ik geene de minste roeping gevoelde, daar het mijne zaak was mij zoo verborgen als mogelijk te houden, ten ware ik betere lieden dan menscheneters vond. Nogtans was mijn afschuw voor die woestaards en hunne zeden zoo groot, dat ik langen tijd neêrslagtig bleef, en schier twee jaren lang mij niet buiten mijn kring bewoog. Ik bedoel buiten mijn kasteel, mijn buitenplaats en mijne omheinde weiden; welke laatste ik alleen om mijne geiten bezocht; want ik had voor de wilden een afschuw als voor den duivel zelf.
In this frame of thankfulness I went home to my castle, and began to be much easier now, as to the safety of my circumstances, than ever I was before: for I observed that these wretches never came to this island in search of what they could get; perhaps not seeking, not wanting, or not expecting anything here; and having often, no doubt, been up the covered, woody part of it without finding anything to their purpose. I knew I had been here now almost eighteen years, and never saw the least footsteps of human creature there before; and I might be eighteen years more as entirely concealed as I was now, if I did not discover myself to them, which I had no manner of occasion to do; it being my only business to keep myself entirely concealed where I was, unless I found a better sort of creatures than cannibals to make myself known to. Yet I entertained such an abhorrence of the savage wretches that I have been speaking of, and of the wretched, inhuman custom of their devouring and eating one another up, that I continued pensive and sad, and kept close within my own circle for almost two years after this: when I say my own circle, I mean by it my three plantations—viz. my castle, my country seat (which I called my bower), and my enclosure in the woods: nor did I look after this for any other use than an enclosure for my goats; for the aversion which nature gave me to these hellish wretches was such, that I was as fearful of seeing them as of seeing the devil himself.
Al dien tijd zag ik zelfs niet naar mijne boot om; want ik kon er niet aan denken de andere boot het eiland om te brengen, uit vrees, dat ik op zee eenige dier wezens ontmoeten mogt; want ik wist wat mijn lot zou zijn, als ik in hunne handen mogt vallen.
I did not so much as go to look after my boat all this time, but began rather to think of making another; for I could not think of ever making any more attempts to bring the other boat round the island to me, lest I should meet with some of these creatures at sea; in which case, if I had happened to have fallen into their hands, I knew what would have been my lot.
Met ter tijd echter en door het bewustzijn, dat ik geen gevaar liep van door dit volk ontdekt te worden, begon mijne ongerustheid te slijten, en mijn leven zoo kalm als vroeger te worden; met dit onderscheid, dat ik behoedzamer was, en meer rondzag of een hunner mij ook ontdekken kon. Het was dus zeer gelukkig, dat ik eene tamme kudde geiten had, en niet meer op de wilde behoefde te jagen, en in het vervolg ving ik eenigen nog wel, maar alleen door strikken of vallen. Ik geloof, dat ik in geen twee jaren mijn geweer afschoot, schoon ik nimmer zonder hetzelve uitging, en bovendien altijd in mijn gordel twee of drie pistolen droeg, die ik uit het schip gered had, ook sleep ik een van de groote messen, die ik uit het schip gehaald had, en stak dit ook in mijn gordel, maar zonder scheede. Aldus bleef alles gedurende eenigen tijd, en behalve deze voorzorgen leefde ik op den ouden rustigen voet.
Time, however, and the satisfaction I had that I was in no danger of being discovered by these people, began to wear off my uneasiness about them; and I began to live just in the same composed manner as before, only with this difference, that I used more caution, and kept my eyes more about me than I did before, lest I should happen to be seen by any of them; and particularly, I was more cautious of firing my gun, lest any of them, being on the island, should happen to hear it. It was, therefore, a very good providence to me that I had furnished myself with a tame breed of goats, and that I had no need to hunt any more about the woods, or shoot at them; and if I did catch any of them after this, it was by traps and snares, as I had done before; so that for two years after this I believe I never fired my gun once off, though I never went out without it; and what was more, as I had saved three pistols out of the ship, I always carried them out with me, or at least two of them, sticking them in my goat-skin belt. I also furbished up one of the great cutlasses that I had out of the ship, and made me a belt to hang it on also; so that I was now a most formidable fellow to look at when I went abroad, if you add to the former description of myself the particular of two pistols, and a broadsword hanging at my side in a belt, but without a scabbard.
Al deze gebeurtenissen toonden mij meer en meer, dat mijn toestand, verre af was van rampzalig te zijn, als ik dien bij dien van anderen vergeleek, waarin God ook mij had kunnen plaatsen. Dit deed mij denken hoe weinig de menschen zich zouden beklagen over hun lot, als zij dit vergeleken, bij dat wat rampzaliger, en niet bij hetgeen gelukkiger was. In mijn tegenwoordigen toestand had ik aan weinig gebrek, zoodat ik werkelijk dacht, dat de schrik voor de wilden mijne verbeeldingskracht tot het uitdenken van gerijfelijkheden verstompt had.
Things going on thus, as I have said, for some time, I seemed, excepting these cautions, to be reduced to my former calm, sedate way of living. All these things tended to show me more and more how far my condition was from being miserable, compared to some others; nay, to many other particulars of life which it might have pleased God to have made my lot. It put me upon reflecting how little repining there would be among mankind at any condition of life if people would rather compare their condition with those that were worse, in order to be thankful, than be always comparing them with those which are better, to assist their murmurings and complainings.
Ik had zelfs geheel een voornemen laten varen, dat ik eens gekoesterd had, namelijk van te beproeven, of ik niet van mijn graan wat mout kon maken, en hiermede bier brouwen. Dit was inderdaad een uitsporig denkbeeld, en dikwijls bespotte ik mij zelven er over; want ik zag thans in, dat ik om bier te brouwen, verscheidene dingen noodig had, die ik onmogelijk vervaardigen kon; als vooreerst vaten om het in te bewaren; die ik in spijt van al mijne pogingen nimmer kon maken, gelijk ik reeds gezegd heb, schoon ik het weken, zelfs maanden lang, doch vruchteloos, beproefde. Vervolgens had ik geen hop om het duurzaam te maken, noch gest, noch ketels om het in te koken, en toch, zoo al die schrik van de wilden niet tusschenbeide gekomen was, zou ik het beproefd en er misschien in geslaagd hebben, want ik gaf niet ligt iets op wat ik mij eenmaal in het hoofd had gezet.
As in my present condition there were not really many things which I wanted, so indeed I thought that the frights I had been in about these savage wretches, and the concern I had been in for my own preservation, had taken off the edge of my invention, for my own conveniences; and I had dropped a good design, which I had once bent my thoughts upon, and that was to try if I could not make some of my barley into malt, and then try to brew myself some beer. This was really a whimsical thought, and I reproved myself often for the simplicity of it: for I presently saw there would be the want of several things necessary to the making my beer that it would be impossible for me to supply; as, first, casks to preserve it in, which was a thing that, as I have observed already, I could never compass: no, though I spent not only many days, but weeks, nay months, in attempting it, but to no purpose. In the next place, I had no hops to make it keep, no yeast to make it work, no copper or kettle to make it boil; and yet with all these things wanting, I verily believe, had not the frights and terrors I was in about the savages intervened, I had undertaken it, and perhaps brought it to pass too; for I seldom gave anything over without accomplishing it, when once I had it in my head to began it.
Doch thans liepen mijne denkbeelden in eene andere rigting. Nacht en dag dacht ik alleen hoe ik eenige dier monsters zou vernielen in hun bloeddorstig vermaak, en zoo mogelijk hunne medegebragte slagtoffers redden. Ik zou een grooter werk dan dit boek vullen, als ik al de ontwerpen waarover ik broedde, wilde vermelden, ter vernieling dier schepselen, althans om hun zulk een schrik aan te jagen, dat zij hier nimmer weder kwamen, maar alles vergeefs. Ik kon niets bedenken, of ik moest het zelf verrigten, en wat kon een man tegen misschien twintig of dertig wilden uitrigten, met boog en pijl gewapend, waarmede zij hun wit zoo zeker raken als ik met mijn geweer doen kon.
But my invention now ran quite another way; for night and day I could think of nothing but how I might destroy some of the monsters in their cruel, bloody entertainment, and if possible save the victim they should bring hither to destroy. It would take up a larger volume than this whole work is intended to be to set down all the contrivances I hatched, or rather brooded upon, in my thoughts, for the destroying these creatures, or at least frightening them so as to prevent their coming hither any more: but all this was abortive; nothing could be possible to take effect, unless I was to be there to do it myself: and what could one man do among them, when perhaps there might be twenty or thirty of them together with their darts, or their bows and arrows, with which they could shoot as true to a mark as I could with my gun?
Somtijds wilde ik een hol graven onder de plaats waar zij hun vuur aanlegden, en dat met vijf of zes pond buskruid vullen, hetwelk, als zij hun vuur ontstoken hadden, hen allen in de lucht zou doen vliegen. Maar in de eerste plaats wilde ik ongaarne zooveel kruid verspillen, waarvan ik thans nog slechts een vat had. Ook was ik niet zeker, dat het op zijn tijd ontvlammen zou, en misschien zou het hen slechts wat aarde om de ooren doen vliegen, maar niet genoeg verschrikken om hen de plaats te doen verlaten. Op een anderen tijd wilde ik met mijne drie geweren, allen dubbel geladen, in hinderlaag gaan liggen, en als zij midden in hun bloeddorstig werk waren, op hen vuur geven; ik was zeker, twee of drie hunner met elk schot te dooden of te kwetsen, en ik twijfelde niet of met behulp van mijne sabel, zou ik ze allen ombrengen, al waren er twintig.
Sometimes I thought if digging a hole under the place where they made their fire, and putting in five or six pounds of gunpowder, which, when they kindled their fire, would consequently take fire, and blow up all that was near it: but as, in the first place, I should be unwilling to waste so much powder upon them, my store being now within the quantity of one barrel, so neither could I be sure of its going off at any certain time, when it might surprise them; and, at best, that it would do little more than just blow the fire about their ears and fright them, but not sufficient to make them forsake the place: so I laid it aside; and then proposed that I would place myself in ambush in some convenient place, with my three guns all double-loaded, and in the middle of their bloody ceremony let fly at them, when I should be sure to kill or wound perhaps two or three at every shot; and then falling in upon them with my three pistols and my sword, I made no doubt but that, if there were twenty, I should kill them all.
Eenige weken lang speelde dit mij zoo door het hoofd, dat ik er des nachts soms van droomde. Ik dreef dit zoo ver, dat ik verscheidene dagen besteedde met het zoeken naar geschikte plaatsen, om mij in hinderlaag te liggen, ten einde hen gade te slaan, en ik ging dikwijls naar de plaats zelf, die mij thans gemeenzaam was geworden, en vooral terwijl mijn geest met wraakgierige denkbeelden, en het voornemen om er twintig of dertig over de kling te jagen, was opgevuld; de afschuw, dien ik voor de plek had, en de blijken, dat de barbaren elkander verslonden hadden, voedden mijne woede. Ik vond dan ook eindelijk eene plek in de zijde van den heuvel, waar ik begreep veilig te kunnen wachten, tot ik eenige hunner booten zag aankomen, als wanneer ik, zelfs voor dat zij gereed waren aan wal te gaan, mij in een hollen boom verbergen kon, waarin ik geheel verholen was, en al hunne bloeddorstige handelingen zou kunnen gadeslaan, en bedaard op hen aanleggen, als zij zoo digt bijeen zouden zijn, dat het bijkans onmogelijk was hen te missen en niet drie of vier hunner bij het eerste schot te treffen. Deze plaats eenmaal gekozen, maakte ik twee geweren en mijn gewoon jagtgeweer gereed. De eersten laadde ik ieder met schroot en vier of vijf pistoolkogels; het laatste met eene handvol groven ganzenhagel. Ik deed ook vier kogels op ieder mijner pistolen, en aldus, voorzien van kruid en lood voor eene tweede en derde lading, maakte ik mij tot mijne expeditie gereed.
This fancy pleased my thoughts for some weeks, and I was so full of it that I often dreamed of it, and, sometimes, that I was just going to let fly at them in my sleep. I went so far with it in my imagination that I employed myself several days to find out proper places to put myself in ambuscade, as I said, to watch for them, and I went frequently to the place itself, which was now grown more familiar to me; but while my mind was thus filled with thoughts of revenge and a bloody putting twenty or thirty of them to the sword, as I may call it, the horror I had at the place, and at the signals of the barbarous wretches devouring one another, abetted my malice. Well, at length I found a place in the side of the hill where I was satisfied I might securely wait till I saw any of their boats coming; and might then, even before they would be ready to come on shore, convey myself unseen into some thickets of trees, in one of which there was a hollow large enough to conceal me entirely; and there I might sit and observe all their bloody doings, and take my full aim at their heads, when they were so close together as that it would be next to impossible that I should miss my shot, or that I could fail wounding three or four of them at the first shot. In this place, then, I resolved to fulfil my design; and accordingly I prepared two muskets and my ordinary fowling-piece. The two muskets I loaded with a brace of slugs each, and four or five smaller bullets, about the size of pistol bullets; and the fowling-piece I loaded with near a handful of swan-shot of the largest size; I also loaded my pistols with about four bullets each; and, in this posture, well provided with ammunition for a second and third charge, I prepared myself for my expedition.
Na aldus mijn plan tot den veldtogt gemaakt te hebben, klom ik elken morgen op den top des heuvels, die ongeveer een uur van mijn kasteel af lag, om te zien of ik op zee eenige booten kon bespeuren, die op het eiland aanhielden of het naderden. Na twee of drie maanden aldus de wacht gehouden te hebben, begon mij dit te vervelen echter, daar ik in al dien tijd niet het minste nabij het strand, noch op den geheelen oceaan, zoo ver mijn kijker reikte, kon ontdekken.
After I had thus laid the scheme of my design, and in my imagination put it in practice, I continually made my tour every morning to the top of the hill, which was from my castle, as I called it, about three miles or more, to see if I could observe any boats upon the sea, coming near the island, or standing over towards it; but I began to tire of this hard duty, after I had for two or three months constantly kept my watch, but came always back without any discovery; there having not, in all that time, been the least appearance, not only on or near the shore, but on the whole ocean, so far as my eye or glass could reach every way.
Zoo lang ik dagelijks naar den heuvel ging, zoo lang bleef ik even vurig in mijn ontwerp; en mijn moed scheen al dien tijd onverzwakt, ter uitvoering van het uitsporig denkbeeld van twintig of dertig naakte wilden dood te schieten, voor eene misdaad, die ik volstrekt niet overdacht had, daar ik alleen geleid werd door mijn afschuw voor dit onnatuurlijk gebruik van de wilden, welke de Voorzienigheid, naar het schijnt, goedgevonden heeft, alleen door hunne lage en beestachtige driften te laten regeren, en die daardoor misschien sedert eeuwen aan zulke afschuwelijke zeden en gewoonten waren overgegeven, waaraan alleen zij, die van den Hemel verlaten, en beneden de menschelijke natuur verlaagd zijn, zich kunnen overgeven. Doch nu begonnen, gelijk ik zeide, mijne langdurige vruchtelooze togten mij te vermoeijen, en mijne wijze van zien nopens hunne handelwijze begon ook te veranderen, en ik begon koeler en bezadigder te overwegen wat ik wilde ondernemen; welk regt of gezag ik had om mij tot regter en beul te maken, en deze lieden als misdadigers te behandelen, wien de Hemel goedgevonden had, gedurende zoo vele eeuwen straffeloos hunnen gang te laten gaan, en als het ware tot de uitvoerders zijner straffen jegens hen onder elkander te maken; alsmede welk regt ik had mij in dien bloedigen strijd te mengen, dien zij onderling voerden.
As long as I kept my daily tour to the hill, to look out, so long also I kept up the vigour of my design, and my spirits seemed to be all the while in a suitable frame for so outrageous an execution as the killing twenty or thirty naked savages, for an offence which I had not at all entered into any discussion of in my thoughts, any farther than my passions were at first fired by the horror I conceived at the unnatural custom of the people of that country, who, it seems, had been suffered by Providence, in His wise disposition of the world, to have no other guide than that of their own abominable and vitiated passions; and consequently were left, and perhaps had been so for some ages, to act such horrid things, and receive such dreadful customs, as nothing but nature, entirely abandoned by Heaven, and actuated by some hellish degeneracy, could have run them into. But now, when, as I have said, I began to be weary of the fruitless excursion which I had made so long and so far every morning in vain, so my opinion of the action itself began to alter; and I began, with cooler and calmer thoughts, to consider what I was going to engage in; what authority or call I had to pretend to be judge and executioner upon these men as criminals, whom Heaven had thought fit for so many ages to suffer unpunished to go on, and to be as it were the executioners of His judgments one upon another; how far these people were offenders against me, and what right I had to engage in the quarrel of that blood which they shed promiscuously upon one another.
Ik redekavelde dikwerf aldus met mij zelven: " Hoe weet ik wat Gods oordeel daaromtrent is ? Het is zeker, dat dit volk dit niet als eene misdaad beschouwt; hun geweten bestraft er hen niet over. Zij weten niet, dat het eene misdaad is, en bedrijven die niet in spijt der Goddelijke geregtigheid, gelijk wij onze zonden plegen. Zij achten het evenmin eene misdaad, een krijgsgevangene te slagten, als wij eenen os te dooden, en hebben even weinig tegen menschenvleesch als wij tegen schapenvleesch. "
I debated this very often with myself thus: “How do I know what God Himself judges in this particular case? It is certain these people do not commit this as a crime; it is not against their own consciences reproving, or their light reproaching them; they do not know it to be an offence, and then commit it in defiance of divine justice, as we do in almost all the sins we commit. They think it no more a crime to kill a captive taken in war than we do to kill an ox; or to eat human flesh than we do to eat mutton.”
Eenige overdenkingen dienaangaande deden mij besluiten, dat ik ongelijk had, dat dit volk geen moordenaars waren in dien zin als ik ze beschouwd had; dat zij daaromtrent gelijk stonden met verscheidene Christenveldheeren, die krijgsgevangenen, of geheele troepen, schoon zij geen weerstand boden, kwartier weigerden en ze over de kling joegen. Vervolgens bedacht ik, dat ofschoon hun gebruik beestachtig en barbaarsch was, het mij echter niet aanging; dat zij mij geenszins kwaad gedaan hadden; dat het welligt verschoonbaar was als zij mij aanvielen, of als ik het tot mijn behoud noodig achtte hen te overvallen; maar dat ik voor als nog buiten hunne magt was, en zij metterdaad van mij geene kennis droegen, en diensvolgens geen kwaad oogmerk tegen mij hadden. Derhalve kon het van mij niet regtvaardig zijn hen te overvallen; dit zou de onmenschelijkheden der Spanjaarden in Amerika, die daar duizenden vermoord hebben, regtvaardigen; en hoewel dit afgodendienaars en barbaren waren, die vele bloedige en onmenschelijke gebruiken hadden, zoo als het offeren van menschen aan hunne afgoden, toch waren zij jegens de Spanjaarden onschuldig; en van hunne uitroeijing is altijd gesproken met de uiterste afkeuring en verfoeijing, door de Spanjaarden zelven, en door alle Christen natiën in Europa is zij beschouwd als eene bloeddorstige menschenslagting, voor God noch menschen te regtvaardigen, en waardoor de naam van een Spanjaard zelfs bij alle Christenvolkeren in verschrikking is gekomen; alsof Spanje in het bijzonder een menschenras voortbragt, geheel en al zonder eenige gevoelens van menschlievendheid of medelijden, die men als aan welgeschapen harten eigen beschouwt. Deze bedenkingen bragten mij tot beter inzien, en ik begon van lieverlede mijn oogmerk op te geven, en te besluiten, dat ik mij verkeerde maatregelen had voorgenomen, ten einde de wilden aan te vallen; dat het mijne zaak niet was mij met hen in te laten, ten ware zij mij het eerst aanvielen, hetwelk ik zoo veel in mij was moest trachten te voorkomen; maar als ik ontdekt en aangevallen werd, dan wist ik wat mij te doen stond.
When I considered this a little, it followed necessarily that I was certainly in the wrong; that these people were not murderers, in the sense that I had before condemned them in my thoughts, any more than those Christians were murderers who often put to death the prisoners taken in battle; or more frequently, upon many occasions, put whole troops of men to the sword, without giving quarter, though they threw down their arms and submitted. In the next place, it occurred to me that although the usage they gave one another was thus brutish and inhuman, yet it was really nothing to me: these people had done me no injury: that if they attempted, or I saw it necessary, for my immediate preservation, to fall upon them, something might be said for it: but that I was yet out of their power, and they really had no knowledge of me, and consequently no design upon me; and therefore it could not be just for me to fall upon them; that this would justify the conduct of the Spaniards in all their barbarities practised in America, where they destroyed millions of these people; who, however they were idolators and barbarians, and had several bloody and barbarous rites in their customs, such as sacrificing human bodies to their idols, were yet, as to the Spaniards, very innocent people; and that the rooting them out of the country is spoken of with the utmost abhorrence and detestation by even the Spaniards themselves at this time, and by all other Christian nations of Europe, as a mere butchery, a bloody and unnatural piece of cruelty, unjustifiable either to God or man; and for which the very name of a Spaniard is reckoned to be frightful and terrible, to all people of humanity or of Christian compassion; as if the kingdom of Spain were particularly eminent for the produce of a race of men who were without principles of tenderness, or the common bowels of pity to the miserable, which is reckoned to be a mark of generous temper in the mind.
Aan den anderen kant bragt ik mij zelven onder het oog, dat dit waarlijk de weg niet was om mij te bevrijden, maar mij geheel en al in het verderf te storten. Immers als ik niet zeker was, dat ik iedereen dooden kon, die alsdan aan het strand was, als ook hen, die er naderhand mogten komen, dan, als er slechts een ontsnapte, om zijnen landslieden het gebeurde mede te deelen, zouden zij weder bij duizenden overkomen om den dood van hunne makkers te wreken; en ik mij zelven een gewissen dood op den hals halen, waartoe ik voor als nog in het geheel geen roeping gevoelde. Om kort te gaan, ik besloot, dat het mij geraden was, mij hierin volstrekt niet te mengen, maar mij zoo veel mogelijk voor hen verborgen te houden, en niet het minste spoor achter te laten, waardoor zij gissen konden, dat er eenig menschelijk wezen zich op het eiland bevond. De godsdienst sterkte mij in dit voorzigtig besluit, en ik was thans door verschillende redenen overtuigd, dat ik geheel en al mijn pligt te buiten ging, als ik zulke bloeddorstige ontwerpen bleef voeden, om onschuldige wezens te dooden; ik bedoel onschuldig jegens mij. Met de misdaden, waaraan zij zich jegens elkander schuldig maakten, had ik niets te maken; het waren hunne zeden, en ik moest die aan de Goddelijke geregtigheid overlaten, daar God de volkeren bestiert en zijne oordeelen op de wijze, die Hij goedvindt, over hen kan doen losbarsten. Dit scheen mij thans zoo klaar toe, dat niets mij meer verheugde, dan dat het mij niet toegelaten was te doen, hetgeen ik thans als niet minder dan moedwilligen doodslag beschouwde, en ik dankte God op mijne knieën, dat Hij mij aldus van mijn bloeddorst had genezen; smeekte om zijne bescherming, dat ik niet in hunne handen mogt vallen, of de hand aan hen slaan, ten ware de Hemel mij dit duidelijk en ter verdediging van mijn eigen leven aanwees.
These considerations really put me to a pause, and to a kind of a full stop; and I began by little and little to be off my design, and to conclude I had taken wrong measures in my resolution to attack the savages; and that it was not my business to meddle with them, unless they first attacked me; and this it was my business, if possible, to prevent: but that, if I were discovered and attacked by them, I knew my duty. On the other hand, I argued with myself that this really was the way not to deliver myself, but entirely to ruin and destroy myself; for unless I was sure to kill every one that not only should be on shore at that time, but that should ever come on shore afterwards, if but one of them escaped to tell their country-people what had happened, they would come over again by thousands to revenge the death of their fellows, and I should only bring upon myself a certain destruction, which, at present, I had no manner of occasion for. Upon the whole, I concluded that I ought, neither in principle nor in policy, one way or other, to concern myself in this affair: that my business was, by all possible means to conceal myself from them, and not to leave the least sign for them to guess by that there were any living creatures upon the island—I mean of human shape. Religion joined in with this prudential resolution; and I was convinced now, many ways, that I was perfectly out of my duty when I was laying all my bloody schemes for the destruction of innocent creatures—I mean innocent as to me. As to the crimes they were guilty of towards one another, I had nothing to do with them; they were national, and I ought to leave them to the justice of God, who is the Governor of nations, and knows how, by national punishments, to make a just retribution for national offences, and to bring public judgments upon those who offend in a public manner, by such ways as best please Him. This appeared so clear to me now, that nothing was a greater satisfaction to me than that I had not been suffered to do a thing which I now saw so much reason to believe would have been no less a sin than that of wilful murder if I had committed it; and I gave most humble thanks on my knees to God, that He had thus delivered me from blood-guiltiness; beseeching Him to grant me the protection of His providence, that I might not fall into the hands of the barbarians, or that I might not lay my hands upon them, unless I had a more clear call from Heaven to do it, in defence of my own life.
In deze gemoedsgesteldheid bragt ik nog een jaar door, en ik verlangde zoo weinig die rampzaligen aan te vallen, dat ik in al dien tijd geene enkele maal den heuvel opklom, om te zien of er ook eenigen in het gezigt waren, of te weten, of zij al of niet het eiland hadden aangedaan; ten einde niet in verzoeking te geraken mijne vroegere middelen te bezigen, of door eenig voordeel tot een aanval op hen verlokt te worden. Echter haalde ik mijne boot van de andere zijde van het eiland, en bragt die aan de oostzijde, waar ik die in een inham onder eenige hooge rotsen legde, waar ik wist, dat de wilden, uithoofde der stroomingen, niet met hunne kanoes zouden durven komen. Met de boot nam ik alles mede, wat ik daar achtergelaten had, namelijk een mast en een zeil, dat ik gemaakt had, benevens eene soort van anker of dreg, schoon eigenlijk naar geen van beide gelijkende, maar dat ik niet beter had kunnen maken. Dit deed ik om niet het minste blijk van menschelijke wezens, of spoor van eene boot op het eiland achter te laten.
In this disposition I continued for near a year after this; and so far was I from desiring an occasion for falling upon these wretches, that in all that time I never once went up the hill to see whether there were any of them in sight, or to know whether any of them had been on shore there or not, that I might not be tempted to renew any of my contrivances against them, or be provoked by any advantage that might present itself to fall upon them; only this I did: I went and removed my boat, which I had on the other side of the island, and carried it down to the east end of the whole island, where I ran it into a little cove, which I found under some high rocks, and where I knew, by reason of the currents, the savages durst not, at least would not, come with their boats upon any account whatever. With my boat I carried away everything that I had left there belonging to her, though not necessary for the bare going thither—viz. a mast and sail which I had made for her, and a thing like an anchor, but which, indeed, could not be called either anchor or grapnel; however, it was the best I could make of its kind: all these I removed, that there might not be the least shadow for discovery, or appearance of any boat, or of any human habitation upon the island.
Bovendien leefde ik stiller dan ooit, en verliet zelden mijne kluis dan voor mijne dagelijksche bezigheden, het melken mijner geiten en het nazien mijner kudde in het bosch, die als geheel aan de andere zijde van het eiland, buiten alle gevaar was; want het was zeker, dat de wilden, die somtijds het eiland aandeden, er nimmer iets dachten te vinden, en dus nooit het strand verlieten. Ik twijfel niet of zij waren er verscheidene malen, nadat ik hun spoor ontdekt had, geweest; en ik huiverde bij de gedachte wat mijn toestand zou geweest zijn, als ik op hen gestooten had, en zij mij ontdekt hadden, alleen gewapend met een geweer, soms met eenigen hagel slechts geladen. Welk een verrassing zou het geweest zijn als ik in plaats van een afdruk van een voet, een vijftien of twintig wilden aangetroffen had, en zij mij vervolgd hadden. Bij hunnen snellen loop zou er aan ontkomen niet te denken zijn geweest. Deze denkbeelden maakten mij soms bitter neêrslagtig. Met schrik dacht ik wat ik in dat geval zou gedaan hebben; zonder hen te kunnen weerstaan, misschien zonder tegenwoordigheid van geest om van mijne eerst na lang nadenken uitgevonden middelen tot verdediging gebruik te maken. Maar ik eindigde met dankbaar aan de Voorzienigheid te zijn, die mij voor deze schrikkelijke ramp bewaard had, terwijl ik zelfs het gevaar, waarin ik was, niet bevroedde. Dit bragt mij tot de overweging, die ik reeds meermalen, bij mijn leven, had gemaakt, hoe de Voorzienigheid ons in gevaren beschermt en leidt door schikkingen, waarvan wij het doel niet begrijpen. Dikwijls toch worden wij door geheel onverwachte gebeurtenissen uit groote gevaren bevrijd; dikwijls drijft een geheime aandrang, in hagchelijke oogenblikken, ons aan, om veeleer dezen dan genen weg in te slaan, die onfeilbaar tot ons verderf zou geleid hebben. Ten gevolge dezer overwegingen stelde ik het mij naderhand tot een vasten regel, dat wanneer naderhand, als het ware, eene geheime stem mij ried deze of gene zaak te doen of te laten, of dezen of genen weg in te slaan, ik altoos die aanwijzing volgde, schoon ik er geene andere reden dan dezen aandrang voor had. Meer dan een voorbeeld uit mijn leven zou ik kunnen bijbrengen, om het welslagen van deze handelwijze te bewijzen; maar vooral in den laatsten tijd van mijn verblijf op dit eiland; behalve dat ik vroeger waarschijnlijk veel dergelijks had kunnen bespeuren, zoo ik toenmaals de zaken uit hetzelfde oogpunt had beschouwd. Doch het is nimmer te laat om verstandig te worden, en ik kan ieder verstandig mensch, wiens leven even als het mijne aan zoo buitenwone wisselvalligheden, of zelfs aan min bijzondere onderhevig is, aanraden, zulke geheime wenken der Voorzienigheid niet in den wind te slaan, door welke onzigtbare werking zij ons medegedeeld worden. Ik kan deze noch verklaren, noch er over redetwisten, maar gewis zijn het onwraakbare bewijzen voor de werking van onstoffelijke wezens buiten ons. Hiervan zal ik in het overige van mijn eenzaam verblijf op het eiland merkwaardige bewijzen kunnen geven.
Besides this, I kept myself, as I said, more retired than ever, and seldom went from my cell except upon my constant employment, to milk my she-goats, and manage my little flock in the wood, which, as it was quite on the other part of the island, was out of danger; for certain, it is that these savage people, who sometimes haunted this island, never came with any thoughts of finding anything here, and consequently never wandered off from the coast, and I doubt not but they might have been several times on shore after my apprehensions of them had made me cautious, as well as before. Indeed, I looked back with some horror upon the thoughts of what my condition would have been if I had chopped upon them and been discovered before that; when, naked and unarmed, except with one gun, and that loaded often only with small shot, I walked everywhere, peeping and peering about the island, to see what I could get; what a surprise should I have been in if, when I discovered the print of a man’s foot, I had, instead of that, seen fifteen or twenty savages, and found them pursuing me, and by the swiftness of their running no possibility of my escaping them! The thoughts of this sometimes sank my very soul within me, and distressed my mind so much that I could not soon recover it, to think what I should have done, and how I should not only have been unable to resist them, but even should not have had presence of mind enough to do what I might have done; much less what now, after so much consideration and preparation, I might be able to do. Indeed, after serious thinking of these things, I would be melancholy, and sometimes it would last a great while; but I resolved it all at last into thankfulness to that Providence which had delivered me from so many unseen dangers, and had kept me from those mischiefs which I could have no way been the agent in delivering myself from, because I had not the least notion of any such thing depending, or the least supposition of its being possible. This renewed a contemplation which often had come into my thoughts in former times, when first I began to see the merciful dispositions of Heaven, in the dangers we run through in this life; how wonderfully we are delivered when we know nothing of it; how, when we are in a quandary as we call it, a doubt or hesitation whether to go this way or that way, a secret hint shall direct us this way, when we intended to go that way: nay, when sense, our own inclination, and perhaps business has called us to go the other way, yet a strange impression upon the mind, from we know not what springs, and by we know not what power, shall overrule us to go this way; and it shall afterwards appear that had we gone that way, which we should have gone, and even to our imagination ought to have gone, we should have been ruined and lost. Upon these and many like reflections I afterwards made it a certain rule with me, that whenever I found those secret hints or pressings of mind to doing or not doing anything that presented, or going this way or that way, I never failed to obey the secret dictate; though I knew no other reason for it than such a pressure or such a hint hung upon my mind. I could give many examples of the success of this conduct in the course of my life, but more especially in the latter part of my inhabiting this unhappy island; besides many occasions which it is very likely I might have taken notice of, if I had seen with the same eyes then that I see with now. But it is never too late to be wise; and I cannot but advise all considering men, whose lives are attended with such extraordinary incidents as mine, or even though not so extraordinary, not to slight such secret intimations of Providence, let them come from what invisible intelligence they will. That I shall not discuss, and perhaps cannot account for; but certainly they are a proof of the converse of spirits, and a secret communication between those embodied and those unembodied, and such a proof as can never be withstood; of which I shall have occasion to give some remarkable instances in the remainder of my solitary residence in this dismal place.
Mijne lezers zullen het, geloof ik, niet vreemd vinden, als ik beken, dat deze aanhoudende angst en gevaren waarin ik verkeerde, en de daardoor verwekte zorgen, mij alle uitvindingen en alle ondernemingen, die ik tot mijn verder gemak bedacht had, deden staken. Ik werd thans meer door de zorg voor mijne veiligheid, dan voor mijn onderhoud, beziggehouden. Ik durfde geen spijker slaan, geen hout kappen, uit vrees, dat het geraas hiervan gehoord zou worden; veel minder durfde ik een geweer afschieten, en vooral baarde mijn vuur mij veel vrees.
I believe the reader of this will not think it strange if I confess that these anxieties, these constant dangers I lived in, and the concern that was now upon me, put an end to all invention, and to all the contrivances that I had laid for my future accommodations and conveniences. I had the care of my safety more now upon my hands than that of my food. I cared not to drive a nail, or chop a stick of wood now, for fear the noise I might make should be heard: much less would I fire a gun for the same reason: and above all I was intolerably uneasy at making any fire, lest the smoke, which is visible at a great distance in the day, should betray me.
De rook, die over dag zeer ver zigtbaar is, kon mij verraden, en ten dien einde verrigtte ik mijn werk, waarbij ik vuur noodig had, als potten en pijpen bakken, in mijn nieuw verblijf in het bosch, waar ik voor eenigen tijd, tot mijne groote vreugde, een natuurlijke onderaardsche grot had gevonden, die een heel eind weegs diep inliep; en ik was verzekerd, dat geen wilde, als hij den ingang vond, er zou durven ingaan, en niemand zou dit doen ten ware hij, gelijk ik, een veilige schuilplaats zoo hoog noodig had. De ingang van deze grot was aan den voet van eene groote rots, waar het toeval, (zou ik vroeger gezegd hebben, maar het was inderdaad de Voorzienigheid ) mij heenvoerde, terwijl ik eenige zware takken kapte om houtskolen te branden. Vooraf moet ik zeggen waarom ik houtskolen maakte. Ik was bevreesd bij mijne woning vuur te stoken, gelijk ik zeide, en toch kon ik niet leven zonder mijn brood te bakken, mijn vleesch te koken enz.; en dus beproefde ik eenig hout, gelijk ik in Engeland gezien had, met aarde overdekt, te branden tot het kolen waren, alsdan doofde ik het vuur uit, bragt de houtskolen naar huis, en gebruikte die om vuur te maken, zonder gevaar van den rook. Doch om tot mijn verhaal terug te keeren. Terwijl ik daar aan het houtkappen was, bemerkte ik, dat er achter eenig zeer dik kreupelhout of heestergewas, eene zekere opening was. Ik was nieuwsgierig, die te zien, en toen ik met moeite aan den ingang kwam, vond ik, dat, die vrij groot was, namelijk, dat ik er, en nog iemand naast mij, regt op in kon staan. Maar ik moet bekennen, dat ik er veel harder uitstoof dan ik er ingekomen was, toen ik dieper inziende, waar het stik donker was, twee helder flikkerende oogen zag van eenig schepsel, hetzij mensch of duivel, die daar als twee sterren flikkerden, en waar het flaauwe licht, dat in de opening der grot drong, in weêrkaatste. Echter kwam ik na eenige oogenblikken wat tot mij zelven, en schold mij zelven voor een tiendubbelen gek, en zeide, dat hij, die bang was den duivel onder de oogen te zien, niet geschikt was om twintig jaren geheel alleen op een woest eiland te leven, en dat er zeker niets in de grot was, dat meer schrik kon verwekken dan mijn eigen persoon. Hierna raapte ik al mijn moed bijeen, nam een vlammend hout in de hand, en stoof daarmede gewapend, de grot in. Ik had nog geen drie stappen gedaan, of ik schrikte weder even hevig als vroeger, want ik hoorde een luid steenen, als van iemand, die zware pijn lijdt, dan weder een dof geluid, als of men binnen ' s monds sprak, gevolgd door een diepen zucht. Ik trad terug en was zoo ontsteld, dat het koude zweet mij uitbrak, en had ik een hoed op gehad, dan zouden mijne te berge staande haren dien misschien opgeligt hebben. Maar nog trachtte ik moed te scheppen met het denkbeeld, dat God alomtegenwoordig was en mij kon beschermen, en weder voorwaarts stappende, zag ik bij het licht van het brandend hout, dat ik boven mijn hoofd hield, zag ik, zeg ik, een allermonsterachtigsten, vreesselijken ouden bok op den grond liggen, die daar lag te zieltogen en van ouderdom scheen te sterven. Ik beproefde hem weg te jagen; hij trachtte op te staan, maar kon niet; en ik dacht bij mij zelven: blijf dan maar liggen, want hebt gij mij zoo verschrikt, dan zult gij zekerlijk de wilden, zoo die het durven wagen naar binnen te dringen terwijl gij nog leeft, nog veel meer schrik aanjagen.
For this reason, I removed that part of my business which required fire, such as burning of pots and pipes, &c., into my new apartment in the woods; where, after I had been some time, I found, to my unspeakable consolation, a mere natural cave in the earth, which went in a vast way, and where, I daresay, no savage, had he been at the mouth of it, would be so hardy as to venture in; nor, indeed, would any man else, but one who, like me, wanted nothing so much as a safe retreat. The mouth of this hollow was at the bottom of a great rock, where, by mere accident (I would say, if I did not see abundant reason to ascribe all such things now to Providence), I was cutting down some thick branches of trees to make charcoal; and before I go on I must observe the reason of my making this charcoal, which was this—I was afraid of making a smoke about my habitation, as I said before; and yet I could not live there without baking my bread, cooking my meat, &c.; so I contrived to burn some wood here, as I had seen done in England, under turf, till it became chark or dry coal: and then putting the fire out, I preserved the coal to carry home, and perform the other services for which fire was wanting, without danger of smoke. But this is by-the-bye. While I was cutting down some wood here, I perceived that, behind a very thick branch of low brushwood or underwood, there was a kind of hollow place: I was curious to look in it; and getting with difficulty into the mouth of it, I found it was pretty large, that is to say, sufficient for me to stand upright in it, and perhaps another with me: but I must confess to you that I made more haste out than I did in, when looking farther into the place, and which was perfectly dark, I saw two broad shining eyes of some creature, whether devil or man I knew not, which twinkled like two stars; the dim light from the cave’s mouth shining directly in, and making the reflection. However, after some pause I recovered myself, and began to call myself a thousand fools, and to think that he that was afraid to see the devil was not fit to live twenty years in an island all alone; and that I might well think there was nothing in this cave that was more frightful than myself. Upon this, plucking up my courage, I took up a firebrand, and in I rushed again, with the stick flaming in my hand: I had not gone three steps in before I was almost as frightened as before; for I heard a very loud sigh, like that of a man in some pain, and it was followed by a broken noise, as of words half expressed, and then a deep sigh again. I stepped back, and was indeed struck with such a surprise that it put me into a cold sweat, and if I had had a hat on my head, I will not answer for it that my hair might not have lifted it off. But still plucking up my spirits as well as I could, and encouraging myself a little with considering that the power and presence of God was everywhere, and was able to protect me, I stepped forward again, and by the light of the firebrand, holding it up a little over my head, I saw lying on the ground a monstrous, frightful old he-goat, just making his will, as we say, and gasping for life, and, dying, indeed, of mere old age. I stirred him a little to see if I could get him out, and he essayed to get up, but was not able to raise himself; and I thought with myself he might even lie there—for if he had frightened me, so he would certainly fright any of the savages, if any of them should be so hardy as to come in there while he had any life in him.
Van mijne verbazing bekomen, begon ik rond te zien en ontdekte, dat de grot inderdaad zeer klein was, namelijk ongeveer twaalf voet, maar onregelmatig, noch rond noch vierkant gevormd, daar de natuur dit alleen, zonder hulp van menschenhanden gedaan had. Ik bemerkte ook, dat er aarde op eene plaats was, die dieper inliep, maar zoo laag, dat ik er op handen en voeten in moest kruipen. Daar ik nu geen kaars bij mij had, stelde ik dit uit, maar besloot den volgenden dag met kaarsen en een tinteldoos terug te komen. Mijn tinteldoos had ik van het slot van een oud geweer gemaakt.
I was now recovered from my surprise, and began to look round me, when I found the cave was but very small—that is to say, it might be about twelve feet over, but in no manner of shape, neither round nor square, no hands having ever been employed in making it but those of mere Nature. I observed also that there was a place at the farther side of it that went in further, but was so low that it required me to creep upon my hands and knees to go into it, and whither it went I knew not; so, having no candle, I gave it over for that time, but resolved to go again the next day provided with candles and a tinder-box, which I had made of the lock of one of the muskets, with some wildfire in the pan.
Ik kwam dan ook den volgenden dag terug met zes kaarsen van mijn eigen maaksel, want ik maakte thans zeer goede kaarsen van geitenvet; en de grot ingaande, was ik, gelijk ik zeide, genoodzaakt ongeveer tien ellen op handen en voeten voort te kruipen, hetgeen, naar mij dacht, al een groot waagstuk was, daar ik niet wist hoe ver zij liep, of waar ik zou uitkomen. Na deze engte doorgegaan te zijn, verhief het gewelf zich ongeveer tot twintig voet; maar nimmer, durf ik zeggen, zag men op het eiland schitterender gezigt, dan de wanden dezer grot opleverden. Deze weerkaatsten honderdduizend maal het licht mijner twee kaarsen; wat er in de rots zat, of diamanten of andere edelgesteenten, of goud, wist ik niet. Ik bevond mij nu in de allerbevalligste grot, die men bedenken kon, schoon het er geheel duister was; de grond was droog en effen, en er lag eene soort van keizelzand op, zoodat er geenerlei stinkend of venijnig gedierte, noch eenige vochtigheid aan de wanden te bespeuren was. De ingang alleen was wat moeijelijk, hetgeen mij echter een voordeel toescheen, daar het juist zulk eene veilige schuilplaats was als ik verlangde. Ik besloot dus onverwijld daar eenige dingen te brengen, waarvoor ik het meest bezorgd was, bovenal mijn buskruidmagazijn en al mijne wapenen, die ik niet gestadig gebruikte, bestaande uit twee jagtgeweren en drie musketten. Van deze laatste behield ik dus vijf in mijn kasteel, die als kanonnen op mijne buitenste schans geplant stonden, en er ook des noodig konden uitgenomen worden. Bij deze gelegenheid moest ik het kruidvaatje, dat ik uit zee opgevischt had, openslaan, en ik vond, dat het zeewater er aan alle kanten drie tot vier duim doorgedrongen was, en het kruid daar zoo hard had gemaakt als een steen, waardoor het overige als de kern in een pit volkomen bewaard was gebleven. Ik had dus midden in het vat ongeveer zestig pond zeer goed kruid, hetgeen voor mij eene aangename verrassing was. Ik bragt dat alles er heen, en hield slechts twee of drie pond in mijn kasteel, om tegen elke verrassing gewapend te zijn, ook bragt ik er al het lood, dat ik voor kogels bewaard had. Alstoen vergeleek ik mij bij de reuzen uit den ouden tijd, die men zegt, dat in grotten en rotsholen leefden, waar niemand hen kon bereiken. Ik hield mij overtuigd, dat al zaten mij vijfhonderd wilden na, zij mij niet zouden vinden, en al was dit zoo, mij hier nog niet zouden durven aanvallen.
Accordingly, the next day I came provided with six large candles of my own making (for I made very good candles now of goat’s tallow, but was hard set for candle-wick, using sometimes rags or rope-yarn, and sometimes the dried rind of a weed like nettles); and going into this low place I was obliged to creep upon all-fours as I have said, almost ten yards—which, by the way, I thought was a venture bold enough, considering that I knew not how far it might go, nor what was beyond it. When I had got through the strait, I found the roof rose higher up, I believe near twenty feet; but never was such a glorious sight seen in the island, I daresay, as it was to look round the sides and roof of this vault or cave—the wall reflected a hundred thousand lights to me from my two candles. What it was in the rock—whether diamonds or any other precious stones, or gold which I rather supposed it to be—I knew not. The place I was in was a most delightful cavity, or grotto, though perfectly dark; the floor was dry and level, and had a sort of a small loose gravel upon it, so that there was no nauseous or venomous creature to be seen, neither was there any damp or wet on the sides or roof. The only difficulty in it was the entrance—which, however, as it was a place of security, and such a retreat as I wanted; I thought was a convenience; so that I was really rejoiced at the discovery, and resolved, without any delay, to bring some of those things which I was most anxious about to this place: particularly, I resolved to bring hither my magazine of powder, and all my spare arms—viz. two fowling-pieces—for I had three in all—and three muskets—for of them I had eight in all; so I kept in my castle only five, which stood ready mounted like pieces of cannon on my outmost fence, and were ready also to take out upon any expedition. Upon this occasion of removing my ammunition I happened to open the barrel of powder which I took up out of the sea, and which had been wet, and I found that the water had penetrated about three or four inches into the powder on every side, which caking and growing hard, had preserved the inside like a kernel in the shell, so that I had near sixty pounds of very good powder in the centre of the cask. This was a very agreeable discovery to me at that time; so I carried all away thither, never keeping above two or three pounds of powder with me in my castle, for fear of a surprise of any kind; I also carried thither all the lead I had left for bullets.
De oude bok, dien ik zieltogende had gevonden, stierf den volgenden dag na mijne ontdekking, en ik vond het veel gemakkelijker hem daarin een graf te delven dan hem er uit te slepen, dus begroef ik hem daar, om mijn neus voor den stank te waarborgen.
I fancied myself now like one of the ancient giants who were said to live in caves and holes in the rocks, where none could come at them; for I persuaded myself, while I was here, that if five hundred savages were to hunt me, they could never find me out—or if they did, they would not venture to attack me here. The old goat whom I found expiring died in the mouth of the cave the next day after I made this discovery; and I found it much easier to dig a great hole there, and throw him in and cover him with earth, than to drag him out; so I interred him there, to prevent offence to my nose.
CHAPTER XIII—WRECK OF A SPANISH SHIP
Ik was nu in het drieëntwintigste jaar van mijn verblijf op het eiland; en er zoo genaturaliseerd en aan mijne levenswijze gewoon, dat zoo ik slechts zeker ware geweest, dat er geene wilden zouden komen, ik tevreden zou geweest zijn met daar het overschot mijns levens te slijten, zelfs tot mijn laatste uur, tot ik, even als de oude bok, mij zou nederleggen en sterven. Ik had mij eenige vermakelijkheden verschaft, die mij den tijd aangenamer deden omgaan dan vroeger. Vooreerst had ik mijn papegaai leeren spreken, en hij klapte zoo aardig en vertrouwelijk, dat ik geloof, dat nooit een vogel beter sprak. Hij leefde niet minder dan zesentwintig jaren met mij, en hoe lang hij naderhand kon leven wist ik niet. In Brazilië zegt men, dat zij honderd jaar oud kunnen worden. Mijn hond was mij meer dan zestien jaren een trouwe makker, en toen stierf hij van ouderdom.
I was now in the twenty-third year of my residence in this island, and was so naturalised to the place and the manner of living, that, could I but have enjoyed the certainty that no savages would come to the place to disturb me, I could have been content to have capitulated for spending the rest of my time there, even to the last moment, till I had laid me down and died, like the old goat in the cave. I had also arrived to some little diversions and amusements, which made the time pass a great deal more pleasantly with me than it did before—first, I had taught my Poll, as I noted before, to speak; and he did it so familiarly, and talked so articulately and plain, that it was very pleasant to me; and he lived with me no less than six-and-twenty years. How long he might have lived afterwards I know not, though I know they have a notion in the Brazils that they live a hundred years. My dog was a pleasant and loving companion to me for no less than sixteen years of my time, and then died of mere old age.
Mijne katten vermenigvuldigden zoo, gelijk ik gezegd heb, dat ik er in den beginne verscheidene van moest dood schieten, ten einde zij niet mij en al wat ik had opvraten; maar toen eindelijk de ouden dood waren, en ik ze gestadig verjoeg en niets binnen haar bereik liet, verwilderden zij en liepen het bosch in, behalve twee of drie, die ik tam hield, en wier jongen ik altijd verdronk. Bovendien had ik altijd twee of drie tamme geitjes om mij heen, die ik leerde uit mijne hand te komen eten. Ik had ook nog twee papegaaijen, die tamelijk goed spraken, en allen: Robinson Crusoe ! riepen, maar geen zoo goed als mijn eerste; ook had ik mij met hen zoo veel moeite niet gegeven. Ik had ook verscheidene tamme zeevogels, wier naam ik niet kende, die ik op het strand gevangen en gekortwiekt had. De stekken, die ik om mijn muur geplant had, waren nu tot een digt bosch gegroeid, en daarin leefden en nestelden zij, hetgeen mij zeer aangenaam was. Aldus leefde ik zeer tevreden, behalve dat ik steeds door vrees voor de wilden geplaagd werd. Doch het was anders besloten, en het zal hier niet ongepast zijn mijnen Lezers te doen opmerken, hoe dikwijls datgene, wat wij het meest trachten te vermijden en voor ons het vreesselijkst is, toch het eenigste middel is om ons uit onze ongelukken te redden. Ik zou uit mijn buitengewonen levensloop vele voorbeelden tot staving hiervan kunnen aanhalen; maar nergens bleek dit duidelijker in dan in de omstandigheden, die de laatste jaren van mijn verblijf alhier kenmerkten.
As for my cats, they multiplied, as I have observed, to that degree that I was obliged to shoot several of them at first, to keep them from devouring me and all I had; but at length, when the two old ones I brought with me were gone, and after some time continually driving them from me, and letting them have no provision with me, they all ran wild into the woods, except two or three favourites, which I kept tame, and whose young, when they had any, I always drowned; and these were part of my family. Besides these I always kept two or three household kids about me, whom I taught to feed out of my hand; and I had two more parrots, which talked pretty well, and would all call “Robin Crusoe,” but none like my first; nor, indeed, did I take the pains with any of them that I had done with him. I had also several tame sea-fowls, whose name I knew not, that I caught upon the shore, and cut their wings; and the little stakes which I had planted before my castle-wall being now grown up to a good thick grove, these fowls all lived among these low trees, and bred there, which was very agreeable to me; so that, as I said above, I began to be very well contented with the life I led, if I could have been secured from the dread of the savages. But it was otherwise directed; and it may not be amiss for all people who shall meet with my story to make this just observation from it: How frequently, in the course of our lives, the evil which in itself we seek most to shun, and which, when we are fallen into, is the most dreadful to us, is oftentimes the very means or door of our deliverance, by which alone we can be raised again from the affliction we are fallen into. I could give many examples of this in the course of my unaccountable life; but in nothing was it more particularly remarkable than in the circumstances of my last years of solitary residence in this island.
Het was nu in December, in het drieëntwintigste jaar van mijn verblijf alhier, en daar dit de zuidelijke zonnestand (want winter kan men het niet noemen ) was, en dus mijn oogsttijd, moest ik dikwijls op het veld wezen. Op een vroegen morgen vóór den dag uitgaande, verbaasde het mij op het strand, een half uur van mij af, een groot vuur te zien, en tot mijn grooten schrik aan mijne zijde van het eiland.
It was now the month of December, as I said above, in my twenty-third year; and this, being the southern solstice (for winter I cannot call it), was the particular time of my harvest, and required me to be pretty much abroad in the fields, when, going out early in the morning, even before it was thorough daylight, I was surprised with seeing a light of some fire upon the shore, at a distance from me of about two miles, toward that part of the island where I had observed some savages had been, as before, and not on the other side; but, to my great affliction, it was on my side of the island.
Bij dit gezigt stond ik als verplet, en bleef in mijn boschaadje, waar ik niet durfde uitgaan; en toch was ik even ongerust, uit vrees, dat zoo deze wilden het eiland mogten rondzwerven, zij mijn te veld staande graan of eenig ander werk van mij mogten vinden en vernielen, en dadelijk daaruit begrijpen, dat er menschen op het eiland waren. Dan zouden zij niet rusten voor zij mij gevonden hadden. Ik keerde dus in mijn kasteel terug, en trok de ladder achter mij op.
I was indeed terribly surprised at the sight, and stopped short within my grove, not daring to go out, lest I might be surprised; and yet I had no more peace within, from the apprehensions I had that if these savages, in rambling over the island, should find my corn standing or cut, or any of my works or improvements, they would immediately conclude that there were people in the place, and would then never rest till they had found me out. In this extremity I went back directly to my castle, pulled up the ladder after me, and made all things without look as wild and natural as I could.
Daarop maakte ik mij tot verdediging gereed. Ik laadde al mijn geschut, dat op mijne schans stond, en al mijne pistolen, en besloot mij ten uiterste te verdedigen, niet vergetende mij in Gods bescherming te bevelen en Hem te smeeken mij uit de handen der barbaren te redden. Ik bleef aldus twee uren, maar verlangde toen magtig te weten wat er omging, want ik kon geene verspieders uitzenden. Eindelijk kon ik deze onzekerheid niet langer verdragen, ik zette dus mijne ladder tegen de rots, en klom zoo naar den top. Daar ging ik plat op den grond liggen, en begon met mijn kijker naar hen uit te zien. Ik zag niet minder dan negen naakte wilden rondom een vuur zitten, niet om zich te warmen, want het was geweldig heet, maar naar ik denk, om een hunner afschuwelijke gastmalen van menschenvleesch te houden, dat zij levend of dood hadden medegebragt.
Then I prepared myself within, putting myself in a posture of defence. I loaded all my cannon, as I called them—that is to say, my muskets, which were mounted upon my new fortification—and all my pistols, and resolved to defend myself to the last gasp—not forgetting seriously to commend myself to the Divine protection, and earnestly to pray to God to deliver me out of the hands of the barbarians. I continued in this posture about two hours, and began to be impatient for intelligence abroad, for I had no spies to send out. After sitting a while longer, and musing what I should do in this case, I was not able to bear sitting in ignorance longer; so setting up my ladder to the side of the hill, where there was a flat place, as I observed before, and then pulling the ladder after me, I set it up again and mounted the top of the hill, and pulling out my perspective glass, which I had taken on purpose, I laid me down flat on my belly on the ground, and began to look for the place. I presently found there were no less than nine naked savages sitting round a small fire they had made, not to warm them, for they had no need of that, the weather being extremely hot, but, as I supposed, to dress some of their barbarous diet of human flesh which they had brought with them, whether alive or dead I could not tell.
Zij hadden twee kanoes aan het strand liggen, en daar het eb was, begreep ik, dat zij op hoogwater wachtten, om weder in zee te gaan. Men kan zich niet begrijpen, welke verwarring dit gerigt bij mij te weeg bragt, vooral dat zij aan mijne zijde van het eiland en zoo digt bij mij geland waren. Toen ik echter begreep, dat zij altijd alleen met de eb konden komen, werd ik wat bedaarder, daar ik inzag, dat ik al den tijd, dat het hoogwater was, gerust van huis kon gaan, zoo zij alsdan niet vroeger aan wal waren gekomen. Hierdoor eenigzins gerust gesteld, ging met meer gerustheid aan mijn oogst aan het werk.
They had two canoes with them, which they had hauled up upon the shore; and as it was then ebb of tide, they seemed to me to wait for the return of the flood to go away again. It is not easy to imagine what confusion this sight put me into, especially seeing them come on my side of the island, and so near to me; but when I considered their coming must be always with the current of the ebb, I began afterwards to be more sedate in my mind, being satisfied that I might go abroad with safety all the time of the flood of tide, if they were not on shore before; and having made this observation, I went abroad about my harvest work with the more composure.
Het ging zoo als ik dacht, want zoodra de vloed doorkwam, zag ik hen allen naar hunne kanoes gaan, en heenroeijen, of liever pagaaijen. Ik moet nog vermelden, dat een uur of zoo voor zij vertrokken, zij aan het dansen gingen, en ik kon door mijn kijker al hunne gebaren en houdingen duidelijk zien. Zij waren geheel naakt, schoon ik niet onderscheiden kon of het allen mannen dan of er ook vrouwen bij waren.
As I expected, so it proved; for as soon as the tide made to the westward I saw them all take boat and row (or paddle as we call it) away. I should have observed, that for an hour or more before they went off they were dancing, and I could easily discern their postures and gestures by my glass. I could not perceive, by my nicest observation, but that they were stark naked, and had not the least covering upon them; but whether they were men or women I could not distinguish.
Zoodra ik hen vertrokken zag, nam ik twee geweren op schouder, stak twee pistolen in mijn gordel met mijne sabel zonder scheede, en begaf mij zoo spoedig ik kon naar den heuvel, waar ik het eerste spoor van hen gezien had. Zoodra ik daar kwam, waarmede twee uren verliepen (want ik kon zoo met wapenen beladen, niet hard voort ) bespeurde ik, dat er daar nog drie kanoes met wilden geweest waren, en verder op ziende, bemerkte ik, dat zij allen in zee waren gestoken en op het vaste land aanhielden. Dit was een vreesselijk gezigt voor mij, vooral toen ik naar het strand afgaande, de blijken kon zien, die zij van hun afschuwelijk werk hadden achtergelaten; namelijk het bloed, de beenderen en een deel menschenvleesch, dat deze rampzaligen daar met vreugde en vrolijkheid hadden verslonden. Dit gezigt vervulde mij met zoo veel verontwaardiging, dat ik thans voornam de eersten, die weder kwamen, dood te schieten, al waren er ook nog zooveel. Het scheen mij blijkbaar, dat de bezoeken, die zij aldus aan het eiland gaven, niet veelvuldig waren; want het duurde meer dan vijftien maanden eer ik weder iets van hen zag. Gedurende het regensaizoen zouden zij zeker niet uitgaan, althans niet zoo ver van huis; echter was ik al dien tijd in gestadige onrust en vrees, dat zij mij onverwachts zouden overvallen. Dit bragt mij tot de opmerking, dat de verwachting van eenig onheil erger is dan het ondergaan van hetzelve, vooral als men niet in staat is zich van den angst of van die verwachting te ontslaan.
As soon as I saw them shipped and gone, I took two guns upon my shoulders, and two pistols in my girdle, and my great sword by my side without a scabbard, and with all the speed I was able to make went away to the hill where I had discovered the first appearance of all; and as soon as I get thither, which was not in less than two hours (for I could not go quickly, being so loaded with arms as I was), I perceived there had been three canoes more of the savages at that place; and looking out farther, I saw they were all at sea together, making over for the main. This was a dreadful sight to me, especially as, going down to the shore, I could see the marks of horror which the dismal work they had been about had left behind it—viz. the blood, the bones, and part of the flesh of human bodies eaten and devoured by those wretches with merriment and sport. I was so filled with indignation at the sight, that I now began to premeditate the destruction of the next that I saw there, let them be whom or how many soever. It seemed evident to me that the visits which they made thus to this island were not very frequent, for it was above fifteen months before any more of them came on shore there again—that is to say, I neither saw them nor any footsteps or signals of them in all that time; for as to the rainy seasons, then they are sure not to come abroad, at least not so far. Yet all this while I lived uncomfortably, by reason of the constant apprehensions of their coming upon me by surprise: from whence I observe, that the expectation of evil is more bitter than the suffering, especially if there is no room to shake off that expectation or those apprehensions.
Al dien tijd was ik in eene allerbloeddorstigste stemming, en besteedde meest al mijnen tijd (dien ik beter had kunnen aanwenden ) in te overwegen hoe ik de volgende maal, dat ik hen zag, hen zou overvallen en aantasten, vooral als zij, gelijk de laatste maal het geval was, in twee partijen verdeeld zouden zijn. Ik bedacht echter niet, dat zoo ik de eene week een troep doodde, ik de volgende week of maand een tweeden kon moeten doodslaan, en zoo voorts tot in het oneindige, tot ik eindelijk niet minder een moordenaar zou zijn dan deze menscheneters, en misschien nog meer. Dit alles deed mij thans mijne dagen in groote verslagenheid en angst doorbrengen, daar ik verwachtte, dat ik, den een of anderen dag, in de handen dezer meêdoogenlooze barbaren zou vallen. Als ik nu en dan uitging, deed ik dit met de meeste voorzorg en zag onophoudelijk rond. Nu zag ik in hoe gelukkig het was, dat ik mij eene kudde tamme geiten had weten te verschaffen; want ik durfde volstrekt mijn geweer niet af te schieten, vooral niet bij dien kant van het eiland, waar zij gewoonlijk kwamen, ten einde hun geen alarm te geven; en al namen zij eerst de vlugt voor mij, dan kon ik toch zeker rekenen, dat zij misschien eenige dagen daarna met twee- of driehonderd kanoes zouden terugkeeren, en dan wist ik wat mijn lot zijn zou. Het duurde echter vijftien maanden voor ik iets van de wilden zag of hoorde, en toen vertoonden zij zich weder, zoo als ik straks verhalen zal. Wel is het mogelijk, dat zij er in dien tijd eens of tweemaal geweest waren, maar dan kort en zonder dat ik er iets van gemerkt had, doch in de maand Mei, zoo ver ik berekenen kan, en in mijn vierentwintigste jaar, had ik eene zeer zonderlinge ontmoeting, die ik zoo aanstonds verhalen zal.
During all this time I was in a murdering humour, and spent most of my hours, which should have been better employed, in contriving how to circumvent and fall upon them the very next time I should see them—especially if they should be divided, as they were the last time, into two parties; nor did I consider at all that if I killed one party—suppose ten or a dozen—I was still the next day, or week, or month, to kill another, and so another, even _ad infinitum_, till I should be, at length, no less a murderer than they were in being man-eaters—and perhaps much more so. I spent my days now in great perplexity and anxiety of mind, expecting that I should one day or other fall, into the hands of these merciless creatures; and if I did at any time venture abroad, it was not without looking around me with the greatest care and caution imaginable. And now I found, to my great comfort, how happy it was that I had provided a tame flock or herd of goats, for I durst not upon any account fire my gun, especially near that side of the island where they usually came, lest I should alarm the savages; and if they had fled from me now, I was sure to have them come again with perhaps two or three hundred canoes with them in a few days, and then I knew what to expect. However, I wore out a year and three months more before I ever saw any more of the savages, and then I found them again, as I shall soon observe. It is true they might have been there once or twice; but either they made no stay, or at least I did not see them; but in the month of May, as near as I could calculate, and in my four-and-twentieth year, I had a very strange encounter with them; of which in its place.
Al die vijftien of zestien maanden bragt ik in de grootste onrust door. Ik sliep onrustig, had altijd akelige droomen, en werd dikwijls met schrik wakker. Over dag verbijsterde mij de angst en des nachts droomde ik van het dooden van wilden, en zocht naar redenen, die dit regtvaardigden.
The perturbation of my mind during this fifteen or sixteen months’ interval was very great; I slept unquietly, dreamed always frightful dreams, and often started out of my sleep in the night. In the day great troubles overwhelmed my mind; and in the night I dreamed often of killing the savages and of the reasons why I might justify doing it.
Doch die zullen wij voor een oogenblik daar laten. Op zekeren dag, den 16den Mei, naar mijn houten almanak te rekenen, dien ik nog dagelijks bijhield, woei het den geheelen dag een fellen storm met donder en bliksem, en de nacht was even ruw. Ik zat in den Bijbel te lezen, en ernstig over mijn toestand na te denken, toen ik eensklaps schrikte van een kanonschot, dat, naar ik meende, in zee gelost werd. Dit was een geheel andere verrassing dan de vroegere, en bragt mij geheel andere denkbeelden in het hoofd. In een oogenblik stond mijne ladder tegen de rots; ik haalde die op, en beklom toen den top; op dat oogenblik deed eene flikkering van vuur mij een tweede schot verwachten, welks geluid ik ook eene halve minuut daarna hoorde, en daaruit vernam, dat het van dien kant van de zee kwam, waar ik in mijne boot door de strooming in zee was gedreven. Oogenblikkelijk begreep ik, dat er een schip in nood was, en dat het een ander in de nabijheid had, en noodschoten deed om hulp te vragen. Ik had tegenwoordigheid van geest genoeg, om te begrijpen, dat zoo ik hen niet kon helpen, zij dit mij konden doen; dus haalde ik al het drooge hout bijeen, dat ik vinden kon, stapelde het op een hoop en stak het in brand. Het hout was droog en brandde fel op, en hoe hard het ook woei, brandde het geheel op, zoodat als er een schip was, men het daar zien moest. Ongetwijfeld was dit ook zoo, want zoodra het vuur opbrandde, deed men weder een schot en naderhand nog verscheidene. Ik hield het vuur den geheelen nacht aan, en toen het dag werd en de lucht opklaarde, zag ik op een grooten afstand in zee een zeil of een romp van een schip. De afstand was te groot en het weder nog wat mistig, om met mijn kijker er meer van te kunnen onderscheiden.
But to waive all this for a while. It was in the middle of May, on the sixteenth day, I think, as well as my poor wooden calendar would reckon, for I marked all upon the post still; I say, it was on the sixteenth of May that it blew a very great storm of wind all day, with a great deal of lightning and thunder, and; a very foul night it was after it. I knew not what was the particular occasion of it, but as I was reading in the Bible, and taken up with very serious thoughts about my present condition, I was surprised with the noise of a gun, as I thought, fired at sea. This was, to be sure, a surprise quite of a different nature from any I had met with before; for the notions this put into my thoughts were quite of another kind. I started up in the greatest haste imaginable; and, in a trice, clapped my ladder to the middle place of the rock, and pulled it after me; and mounting it the second time, got to the top of the hill the very moment that a flash of fire bid me listen for a second gun, which, accordingly, in about half a minute I heard; and by the sound, knew that it was from that part of the sea where I was driven down the current in my boat. I immediately considered that this must be some ship in distress, and that they had some comrade, or some other ship in company, and fired these for signals of distress, and to obtain help. I had the presence of mind at that minute to think, that though I could not help them, it might be that they might help me; so I brought together all the dry wood I could get at hand, and making a good handsome pile, I set it on fire upon the hill. The wood was dry, and blazed freely; and, though the wind blew very hard, yet it burned fairly out; so that I was certain, if there was any such thing as a ship, they must needs see it. And no doubt they did; for as soon as ever my fire blazed up, I heard another gun, and after that several others, all from the same quarter. I plied my fire all night long, till daybreak: and when it was broad day, and the air cleared up, I saw something at a great distance at sea, full east of the island, whether a sail or a hull I could not distinguish—no, not with my glass: the distance was so great, and the weather still something hazy also; at least, it was so out at sea.
Dikwijls zag ik er dien dag naar uit, en bemerkte spoedig, dat het stil lag; dus begreep ik, dat het een schip was, dat voor anker lag, en verlangende het juiste te weten, gelijk men wel kan denken, liep ik, met mijn geweer in de hand, naar den Zuidoostkant van het eiland, naar de klippen, waar de strooming mij vroeger had medegesleept, en daar gekomen, en het weder thans geheel opgeklaard zijnde, zag ik duidelijk, tot mijn groot verdriet, het wrak van een schip, dat in den nacht op deze blinde klippen geworpen was, die ik, toen ik in mijne boot was, had aangetroffen, en welke klippen daar de kracht van den stroom stuitten, en eene soort van tegenstroom vormden, die mij toen uit den hagchelijksten toestand, waarin ik ooit in mijn geheele leven geweest was, had gered. Wat echter den een redt, stort den ander in het verderf, want het schijnt, dat deze menschen, buiten hun bestek geslagen, geen kennis droegen van die geheel onder water staande klippen, en daar de wind des nachts fel uit het O. en O.N.O. geblazen had, er op geslagen waren. Ongetwijfeld zouden zij getracht hebben zich met de boot te redden, maar hunne noodschoten, vooral toen zij, naar ik mij verbeeldde, mijn vuur gezien hadden, bragten mij op verschillende gedachten. Eerst begreep ik, dat zij, op het zien van mijn vuur, zich in de boot begeven hadden, en getracht het strand te bereiken, maar door de hooge zee weggeslagen waren. Dan weder verbeeldde ik mij, dat zij vroeger hunne boot zouden verloren hebben, gelijk meermalen gebeurt, vooral door het overkomen van zware stortzeeën, die het volk dikwijls dwingen de verbrijzelde sloep met eigen handen over boord te werpen. Dan weder vermoedde ik, dat zij andere schepen bij zich hadden gehad, en deze op hunne noodschoten hen opgenomen en gered hadden. Dan weder verbeeldde ik mij, dat zij allen in de boot gegaan waren, en door de strooming op den wijden oceaan geslagen, waar niets dan de dood hun wachtte, en dat zij thans misschien dachten van honger te sterven en in eenen toestand waren om elkander te verslinden.
I looked frequently at it all that day, and soon perceived that it did not move; so I presently concluded that it was a ship at anchor; and being eager, you may be sure, to be satisfied, I took my gun in my hand, and ran towards the south side of the island to the rocks where I had formerly been carried away by the current; and getting up there, the weather by this time being perfectly clear, I could plainly see, to my great sorrow, the wreck of a ship, cast away in the night upon those concealed rocks which I found when I was out in my boat; and which rocks, as they checked the violence of the stream, and made a kind of counter-stream, or eddy, were the occasion of my recovering from the most desperate, hopeless condition that ever I had been in in all my life. Thus, what is one man’s safety is another man’s destruction; for it seems these men, whoever they were, being out of their knowledge, and the rocks being wholly under water, had been driven upon them in the night, the wind blowing hard at ENE. Had they seen the island, as I must necessarily suppose they did not, they must, as I thought, have endeavoured to have saved themselves on shore by the help of their boat; but their firing off guns for help, especially when they saw, as I imagined, my fire, filled me with many thoughts. First, I imagined that upon seeing my light they might have put themselves into their boat, and endeavoured to make the shore: but that the sea running very high, they might have been cast away. Other times I imagined that they might have lost their boat before, as might be the case many ways; particularly by the breaking of the sea upon their ship, which many times obliged men to stave, or take in pieces, their boat, and sometimes to throw it overboard with their own hands. Other times I imagined they had some other ship or ships in company, who, upon the signals of distress they made, had taken them up, and carried them off. Other times I fancied they were all gone off to sea in their boat, and being hurried away by the current that I had been formerly in, were carried out into the great ocean, where there was nothing but misery and perishing: and that, perhaps, they might by this time think of starving, and of being in a condition to eat one another.
Dit alles waren evenwel slechts gissingen, en ik kon niets doen dan hen beklagen, hetgeen echter nog die goede uitwerking op mij had, dat het mij meer en meer aanleiding gaf om God te danken, dat Hij zoo liefderijk voor mij in mijn verlaten toestand gezorgd had; en dat van twee scheepsbemanningen, die nu in dezen hoek der wereld gedreven waren, geen ander leven dan het mijne gespaard was. Op nieuw moest ik hier opmerken, dat Gods voorzienigheid ons zeer zelden in zulk een jammerlijken toestand of in zoo groote ellende doet vallen, waarin wij niet voor het een of ander mogen dankbaar zijn, en bespeuren, dat anderen er nog erger aan toe zijn dan wij. In dit laatste geval was zeker deze bemanning, waarvan ik niet mogt onderstellen, dat een gered was; niets kon doen vermoeden, dat zij niet allen vergaan waren, dan de mogelijkheid, dat zij door een ander schip waren opgenomen; en dit was niet waarschijnlijk, want ik zag daar niet het minste blijk van. Het is mij volstrekt onmogelijk met woorden uit te drukken, welk een vurig verlangen mijne ziel verteerde bij het zien van het wrak, en hoe dikwijls ik uitriep: " O, waren er slechts twee, slechts ééne ziel gered, die mij gevonden had, zoo dat ik een makker, een natuurgenoot had, tot wien ik spreken en met wien ik omgaan kon ! " Gedurende geheel mijn eenzaam leven had ik zulk een hevig verlangen niet gehad naar het gezelschap van een mijner medemenschen, noch zulk een diepe spijt over deszelfs gemis.
As all these were but conjectures at best, so, in the condition I was in, I could do no more than look on upon the misery of the poor men, and pity them; which had still this good effect upon my side, that it gave me more and more cause to give thanks to God, who had so happily and comfortably provided for me in my desolate condition; and that of two ships’ companies, who were now cast away upon this part of the world, not one life should be spared but mine. I learned here again to observe, that it is very rare that the providence of God casts us into any condition so low, or any misery so great, but we may see something or other to be thankful for, and may see others in worse circumstances than our own. Such certainly was the case of these men, of whom I could not so much as see room to suppose any were saved; nothing could make it rational so much as to wish or expect that they did not all perish there, except the possibility only of their being taken up by another ship in company; and this was but mere possibility indeed, for I saw not the least sign or appearance of any such thing. I cannot explain, by any possible energy of words, what a strange longing I felt in my soul upon this sight, breaking out sometimes thus: “Oh that there had been but one or two, nay, or but one soul saved out of this ship, to have escaped to me, that I might but have had one companion, one fellow-creature, to have spoken to me and to have conversed with!” In all the time of my solitary life I never felt so earnest, so strong a desire after the society of my fellow-creatures, or so deep a regret at the want of it.
Er bestaan in onze hartstogten zekere drijfveren, die zoo zij door eenig zigtbaar voorwerp of door de werking van onze verbeelding gaande gemaakt worden, onze ziel zoo krachtig daarheen doen neigen, dat deszelfs gemis ondragelijk wordt. Zoo ging het mij met den wensch, dat er slechts een man gered ware geworden: " Ware er slechts één, slechts één mensch het ontkomen ! " Duizendmaal, geloof ik, herhaalde ik deze woorden, en dan wrong ik zoo hevig de handen, dat zoo er eenig voorwerp in geweest ware, het verbrijzeld zou geworden zijn, en ik klemde mijne tanden zoo stijf opeen, dat ik eenigen tijd den mond niet openen kon. De natuurkundigen mogen mijnenthalve het verklaren; ik kan slechts mededeelen wat er gebeurde, en hoe ik zelf mij er over verbaasde. Ongetwijfeld was dit de uitwerking van mijn vurigen wensch, en mijne gespannen verbeelding over het genoegen, dat de verkeering met een mijner mede-christenen mij zou opgeleverd hebben. Doch dit mogt zoo niet zijn; hun lot of het mijne was anders besloten; want tot het laatste jaar van mijn verblijf op het eiland wist ik niet of er iemand uit het schip gered was of niet; alleen had ik eenige dagen later het verdriet, het lijk van een verdronken jongen aan land te zien spoelen, aan het einde des eilands, digt bij de plaats der schipbreuk. Hij had geene andere kleederen aan dan een matrozenbuisje, een linnen broek en een blaauw hemd; maar niets, waaruit ik gissen kon, tot welke natie hij behoorde. Hij had niets in zijn zak dan twee stukken van achten en eene tabakspijp, de laatste was mij tienmalen meer van waarde dan de eersten.
There are some secret springs in the affections which, when they are set a-going by some object in view, or, though not in view, yet rendered present to the mind by the power of imagination, that motion carries out the soul, by its impetuosity, to such violent, eager embracings of the object, that the absence of it is insupportable. Such were these earnest wishings that but one man had been saved. I believe I repeated the words, “Oh that it had been but one!” a thousand times; and my desires were so moved by it, that when I spoke the words my hands would clinch together, and my fingers would press the palms of my hands, so that if I had had any soft thing in my hand I should have crushed it involuntarily; and the teeth in my head would strike together, and set against one another so strong, that for some time I could not part them again. Let the naturalists explain these things, and the reason and manner of them. All I can do is to describe the fact, which was even surprising to me when I found it, though I knew not from whence it proceeded; it was doubtless the effect of ardent wishes, and of strong ideas formed in my mind, realising the comfort which the conversation of one of my fellow-Christians would have been to me. But it was not to be; either their fate or mine, or both, forbade it; for, till the last year of my being on this island, I never knew whether any were saved out of that ship or no; and had only the affliction, some days after, to see the corpse of a drowned boy come on shore at the end of the island which was next the shipwreck. He had no clothes on but a seaman’s waistcoat, a pair of open-kneed linen drawers, and a blue linen shirt; but nothing to direct me so much as to guess what nation he was of. He had nothing in his pockets but two pieces of eight and a tobacco pipe—the last was to me of ten times more value than the first.
Het was nu stil en ik verlangde zeer in mijne boot naar het wrak te gaan, niet twijfelende of ik zou aan boord wel iets vinden, dat mij van nut kon zijn; doch dit was niet mijne sterkste drijfveer, maar wel de mogelijkheid, dat er nog een levend wezen aan boord zou zijn, wiens leven ik redden kon niet alleen, maar daardoor tevens mijn eigen lot ten uiterste verzoeten. Dit denkbeeld lag mij zoo aan het hart, dat ik dag noch nacht rust had; maar besloot in mijne boot mij naar het wrak te wagen, en den uitslag aan Gods voorzienigheid over te laten. De indruk, dien dit op mijn geest gemaakt had, was zoo sterk, dat ik meende dien niet te kunnen wederstaan, en begreep, dat eene onzigtbare magt mij daartoe aandreef, en ik mij zelven nadeel meende te doen, als ik dien niet opvolgde.
It was now calm, and I had a great mind to venture out in my boat to this wreck, not doubting but I might find something on board that might be useful to me. But that did not altogether press me so much as the possibility that there might be yet some living creature on board, whose life I might not only save, but might, by saving that life, comfort my own to the last degree; and this thought clung so to my heart that I could not be quiet night or day, but I must venture out in my boat on board this wreck; and committing the rest to God’s providence, I thought the impression was so strong upon my mind that it could not be resisted—that it must come from some invisible direction, and that I should be wanting to myself if I did not go.
Hierdoor aangedreven, spoedde ik mij naar mijn kasteel, maakte alles tot mijne reis gereed, nam wat brood, eene groote pot vol zoet water, een kompas om naar te sturen, een flesch rum (want ik had daar nog vrij wat van ) en eene mand vol rozijnen, en aldus met al het noodige beladen, ging ik naar mijne boot, schepte er het water uit, en maakte haar vlot, legde er mijne lading in, en ging meer van huis halen. Mijne tweede lading bestond uit een zak vol rijst, mijn zonnescherm, om mij voor zon en regen te beschutten, nog eene groote pot vol water en ongeveer twee dozijn van mijne brooden of koeken, benevens eene flesch geitenmelk en eene kaas. Dit alles bragt ik onder veel arbeid en zweet naar mijne boot, en na God voor den gelukkigen afloop der reis gebeden te hebben, stak ik af, en de kanoe langs het strand roeijende of pagaaijende, kwam ik eindelijk aan het einde van het eiland aan dien kant, namelijk aan het N. O. Nu moest ik, als ik het wagen durfde, in zee steken. Ik sloeg een blik op de felle stroomingen, die gestadig op eenigen afstand aan weerszijden van het eiland liepen, en die door de herinnering van het gevaar, dat zij mij hadden doen loopen, voor mij zeer vreesselijk waren; en toen begon mijn moed te bezwijken, want ik voorzag, dat als ik in eene dier stroomingen geraakte, ik een groot eind weegs in zee zou gedreven worden, misschien zoo ver, dat ik het eiland niet meer bereiken of zien zou, en daar mijne boot maar klein was, ware ik, zoodra maar de wind opwakkerde tot eene stijve koelte, onvermijdelijk verloren.
Under the power of this impression, I hastened back to my castle, prepared everything for my voyage, took a quantity of bread, a great pot of fresh water, a compass to steer by, a bottle of rum (for I had still a great deal of that left), and a basket of raisins; and thus, loading myself with everything necessary. I went down to my boat, got the water out of her, got her afloat, loaded all my cargo in her, and then went home again for more. My second cargo was a great bag of rice, the umbrella to set up over my head for a shade, another large pot of water, and about two dozen of small loaves, or barley cakes, more than before, with a bottle of goat’s milk and a cheese; all which with great labour and sweat I carried to my boat; and praying to God to direct my voyage, I put out, and rowing or paddling the canoe along the shore, came at last to the utmost point of the island on the north-east side. And now I was to launch out into the ocean, and either to venture or not to venture. I looked on the rapid currents which ran constantly on both sides of the island at a distance, and which were very terrible to me from the remembrance of the hazard I had been in before, and my heart began to fail me; for I foresaw that if I was driven into either of those currents, I should be carried a great way out to sea, and perhaps out of my reach or sight of the island again; and that then, as my boat was but small, if any little gale of wind should rise, I should be inevitably lost.
Deze denkbeelden maakten mij zoo neêrslagtig, dat ik mijne onderneming begon op te geven, en na mijne boot in eene kleine kreek aan het strand gebragt te hebben, er uitstapte, en op eene kleine hoogte zitten ging, zeer bedrukt en bezorgd, weifelend tusschen vrees en verlangen om de reis te doen. Terwijl ik zoo zat, bemerkte ik, dat het getij kenterde en de vloed doorkwam, waardoor mijn vertrek, zoo lang deze aanhield, onuitvoerbaar werd. Nu viel het mij in, dat het best ware op de hoogste plek gronds te gaan, die ik vinden kon, en, als ik kon, waarnemen hoe de stroomingen met het getij liepen, wanneer de vloed doorkwam, zoo dat ik oordeelen kon, dat als ik eens langs den eenen weg naar buiten gedreven werd, of ik ook hopen kon langs een anderen weg naar binnen gedreven te worden, met de stroomingen. Naauwelijks kwam dit denkbeeld bij mij op, of ik sloeg mijn oog op een heuvel, vanwaar ik de zee aan weerszijden voldoende overzien kon, en waar ik een duidelijk gezigt van de stroomingen had, en hoe ik op mijn terugreis sturen moest. Ik vond, dat de strooming van de eb digt langs de zuidelijke punt van het eiland heen liep, terwijl de strooming van den vloed aan de noordelijke zijde digt langs het strand liep, en ik dus niets te doen had dan bij mijne terugkomst de noordzijde van het eiland te houden.
These thoughts so oppressed my mind that I began to give over my enterprise; and having hauled my boat into a little creek on the shore, I stepped out, and sat down upon a rising bit of ground, very pensive and anxious, between fear and desire, about my voyage; when, as I was musing, I could perceive that the tide was turned, and the flood come on; upon which my going was impracticable for so many hours. Upon this, presently it occurred to me that I should go up to the highest piece of ground I could find, and observe, if I could, how the sets of the tide or currents lay when the flood came in, that I might judge whether, if I was driven one way out, I might not expect to be driven another way home, with the same rapidity of the currents. This thought was no sooner in my head than I cast my eye upon a little hill which sufficiently overlooked the sea both ways, and from whence I had a clear view of the currents or sets of the tide, and which way I was to guide myself in my return. Here I found, that as the current of ebb set out close by the south point of the island, so the current of the flood set in close by the shore of the north side; and that I had nothing to do but to keep to the north side of the island in my return, and I should do well enough.
Hierdoor aangemoedigd, besloot ik den volgenden morgen met het begin van het getij uit te gaan, gelijk ik deed, na dien nacht in de kanoe, onder de dikke jas, geslapen te hebben. Ik stuurde eerst een eindweegs in zee regt noordwaarts aan, tot ik de kracht van de strooming begon te bemerken, die mij oostwaarts en met vrij groote snelheid voortdreef, maar niet zoo geweldig als de zuidelijke strooming te voren gedaan had, en mij het bestuur over mijne boot latende, zoo dat ik die, met mijn roeiriem sturende, met groote snelheid regt op het wrak aanhield, en het binnen twee uren bereikte.
Encouraged by this observation, I resolved the next morning to set out with the first of the tide; and reposing myself for the night in my canoe, under the watch-coat I mentioned, I launched out. I first made a little out to sea, full north, till I began to feel the benefit of the current, which set eastward, and which carried me at a great rate; and yet did not so hurry me as the current on the south side had done before, so as to take from me all government of the boat; but having a strong steerage with my paddle, I went at a great rate directly for the wreck, and in less than two hours I came up to it.
Het was een treurig gezigt; het schip, dat van Spaansche bouworde was, zat tusschen twee rotsen vastgeklemd; de zee had het van achteren en op zijde reeds geheel aan stukken geslagen, en daar het voorschip met groot geweld tusschen de klippen was geworpen, waren de fokke en groote mast kort afgebroken, maar de boegspriet was heel en de voorsteven scheen nog geheel onbeschadigd. Toen ik dezen naderde kwam er een hond te voorschijn, die, mij ziende, begon te janken en te blaffen, en zoodra ik hem riep, in zee sprong en naar mij toezwom. Ik nam hem in de boot, maar hij was halfdood van honger en dorst. Ik gaf hem een stuk brood en hij at als een wolf, die veertien dagen lang honger geleden heeft. Toen gaf ik hem wat zoet water, maar zoo ik hem had laten begaan, zou hij zich te bersten hebben gedronken.
It was a dismal sight to look at; the ship, which by its building was Spanish, stuck fast, jammed in between two rocks. All the stern and quarter of her were beaten to pieces by the sea; and as her forecastle, which stuck in the rocks, had run on with great violence, her mainmast and foremast were brought by the board—that is to say, broken short off; but her bowsprit was sound, and the head and bow appeared firm. When I came close to her, a dog appeared upon her, who, seeing me coming, yelped and cried; and as soon as I called him, jumped into the sea to come to me. I took him into the boat, but found him almost dead with hunger and thirst. I gave him a cake of my bread, and he devoured it like a ravenous wolf that had been starving a fortnight in the snow; I then gave the poor creature some fresh water, with which, if I would have let him, he would have burst himself.
Daarna ging ik aan boord. Het eerst wat ik zag was twee mannen, die in de konstapelskamer verdronken waren, met de armen stijf om elkander geslagen. Ik begreep, gelijk zeer waarschijnlijk was, dat toen het schip in den storm vastraakte, de zee zoo hoog liep en er zoo hevig in gekomen was, dat deze arme lieden er door verdronken of gesmoord waren, zoo goed als of zij onder water hadden gelegen. Behalve den hond was er geen levend schepsel aan boord, en voor zoo verre ik zien kon, geene goederen, die niet door het water bedorven waren. Lager in het ruim lagen eenige vaten met wijn of sterken drank, die ik, toen het water op het laagst was, zien kon, maar zij waren voor mij te zwaar. Ik zag verscheidene kisten, die waarschijnlijk aan de matrozen behoord hadden, en ik nam er twee van in de boot, zonder te onderzoeken wat er in was. Zoo het schip van achteren vast gezeten had, en het voorschip verbrijzeld ware geweest, zou ik eene zeer goede reis gedaan hebben, want naar hetgeen ik in die twee kisten vond, begreep ik, dat het schip zeer rijk geladen moest geweest zijn; en naar den koers, dien het gehouden had, te rekenen, was het waarschijnlijk bestemd naar Buenos Ayros of Rio de la Plata, boven Brazilië, vandaar naar de Havanna, en zoo misschien naar Spanje. Er waren zeker groote schatten in, maar daar had ik niets aan, en ik wist niet waar de bemanning gebleven was.
After this I went on board; but the first sight I met with was two men drowned in the cook-room, or forecastle of the ship, with their arms fast about one another. I concluded, as is indeed probable, that when the ship struck, it being in a storm, the sea broke so high and so continually over her, that the men were not able to bear it, and were strangled with the constant rushing in of the water, as much as if they had been under water. Besides the dog, there was nothing left in the ship that had life; nor any goods, that I could see, but what were spoiled by the water. There were some casks of liquor, whether wine or brandy I knew not, which lay lower in the hold, and which, the water being ebbed out, I could see; but they were too big to meddle with. I saw several chests, which I believe belonged to some of the seamen; and I got two of them into the boat, without examining what was in them. Had the stern of the ship been fixed, and the forepart broken off, I am persuaded I might have made a good voyage; for by what I found in those two chests I had room to suppose the ship had a great deal of wealth on board; and, if I may guess from the course she steered, she must have been bound from Buenos Ayres, or the Rio de la Plata, in the south part of America, beyond the Brazils to the Havannah, in the Gulf of Mexico, and so perhaps to Spain. She had, no doubt, a great treasure in her, but of no use, at that time, to anybody; and what became of the crew I then knew not.
Behalve deze twee kisten vond ik een vaatje sterken drank van ongeveer twintig flesschen, dat ik met veel moeite in mijne boot bragt. In eene hut vond ik eene menigte geweren en een grooten kruidhoorn met ongeveer vier pond kruid; daar ik de geweren niet noodig had, liet ik die liggen en nam den kruidhoorn alleen mede. Ook nam ik mede een blaasbalg en een tang, die ik beide hoog noodig had, als ook twee koperen keteltjes, een chocoladepot en een rooster, en met dit alles, benevens den hond, vertrok ik, daar het getij mij naar huis dreef, en denzelfden avond, ongeveer een uur na zonsondergang bereikte ik het eiland weder, uiterst vermoeid van dezen togt. Ik sliep dien nacht in de boot, en den volgenden morgen besloot ik hetgeen ik medegebragt had, in mijn nieuw ontdekte grot, en niet naar mijn kasteel te brengen. Na ontbeten te hebben, bragt ik al mijne lading aan den wal en begon die na te zien. Het vaatje met sterken drank was vol rum, zoo als wij in Brazilië hadden, dat wil zeggen, die niets deugde. Maar bij het openen der kisten vond ik verscheidene zaken, die mij ontbraken; in een vond ik bij voorbeeld een zeer fraaije flesschenkelder, geheel met allerlei fijne likeuren, in flesschen met zilveren stoppen, gevuld. Ik vond twee potten met confituren, zoo goed digt gemaakt, dat het water er niet had kunnen bijkomen, en nog twee, die bedorven waren, bovendien vond ik eenige zeer goede hemden, die mij zeer aangenaam waren, en anderhalf dozijn witte en gekleurde zakdoeken, die mij zeer goed te pas kwamen, om op een warmen dag mijn zweet af te droogen. Bovendien vond ik onder in de kist drie groote zakken, te zamen ongeveer elfhonderd stukken van achten bevattende, en zes gouden dubloenen in een papier gewikkeld, en nog eenige kleine staven goud, die ik denk, dat gezamenlijk een pond zouden wegen. In de andere kist waren eenige kleederen, doch van minder waarde; ik denk, dat die aan den konstapelsmaat behoord had, schoon er geen kruid in was dan een paar pond zeer fijn, dat in drie fleschjes was, en naar ik denk, bestemd was om voor jagtgeweren te gebruiken. Over het geheel had ik op deze reis weinig opgedaan wat mij van nut was; want het geld was mij niet meer waard dan het slijk onder mijne voeten; en ik had alles wel willen geven voor drie of vier paar Engelsche schoenen en kousen, daar ik groot gebrek aan had en die ik in vele jaren niet aan mijne voeten gedragen had. Ik had nu, wel is waar, twee paar schoenen, die ik den twee verdronken mannen, die ik op het wrak vond, van de beenen had genomen; maar zij waren noch zoo stevig, noch zoo gemakkelijk als onze Engelsche schoenen, maar geleken meer naar dansschoenen. Ik vond in deze matrozenkist ongeveer vijftig stukken van achten, maar geen goud, ik begreep dus, dat de eerste kist aan een officier toebehoord had. pagina 202 pagina 202 Ik bragt het geld naar mijne grot en legde het neder, gelijk ik vroeger gedaan had met dat, hetwelk ik uit ons eigen schip gehaald had; maar het was zeer jammer, dat het andere einde van het schip niet voor mij toegankelijk was geweest, want ik had mijne kanoe dan zeker verscheidene malen vol met geld kunnen laden, en zoo ik ooit naar Engeland had kunnen komen, had het daar veilig genoeg kunnen liggen, tot ik terug kwam, om het te halen.
I found, besides these chests, a little cask full of liquor, of about twenty gallons, which I got into my boat with much difficulty. There were several muskets in the cabin, and a great powder-horn, with about four pounds of powder in it; as for the muskets, I had no occasion for them, so I left them, but took the powder-horn. I took a fire-shovel and tongs, which I wanted extremely, as also two little brass kettles, a copper pot to make chocolate, and a gridiron; and with this cargo, and the dog, I came away, the tide beginning to make home again—and the same evening, about an hour within night, I reached the island again, weary and fatigued to the last degree. I reposed that night in the boat and in the morning I resolved to harbour what I had got in my new cave, and not carry it home to my castle. After refreshing myself, I got all my cargo on shore, and began to examine the particulars. The cask of liquor I found to be a kind of rum, but not such as we had at the Brazils; and, in a word, not at all good; but when I came to open the chests, I found several things of great use to me—for example, I found in one a fine case of bottles, of an extraordinary kind, and filled with cordial waters, fine and very good; the bottles held about three pints each, and were tipped with silver. I found two pots of very good succades, or sweetmeats, so fastened also on the top that the salt-water had not hurt them; and two more of the same, which the water had spoiled. I found some very good shirts, which were very welcome to me; and about a dozen and a half of white linen handkerchiefs and coloured neckcloths; the former were also very welcome, being exceedingly refreshing to wipe my face in a hot day. Besides this, when I came to the till in the chest, I found there three great bags of pieces of eight, which held about eleven hundred pieces in all; and in one of them, wrapped up in a paper, six doubloons of gold, and some small bars or wedges of gold; I suppose they might all weigh near a pound. In the other chest were some clothes, but of little value; but, by the circumstances, it must have belonged to the gunner’s mate; though there was no powder in it, except two pounds of fine glazed powder, in three flasks, kept, I suppose, for charging their fowling-pieces on occasion. Upon the whole, I got very little by this voyage that was of any use to me; for, as to the money, I had no manner of occasion for it; it was to me as the dirt under my feet, and I would have given it all for three or four pair of English shoes and stockings, which were things I greatly wanted, but had had none on my feet for many years. I had, indeed, got two pair of shoes now, which I took off the feet of two drowned men whom I saw in the wreck, and I found two pair more in one of the chests, which were very welcome to me; but they were not like our English shoes, either for ease or service, being rather what we call pumps than shoes. I found in this seaman’s chest about fifty pieces of eight, in rials, but no gold: I supposed this belonged to a poorer man than the other, which seemed to belong to some officer. Well, however, I lugged this money home to my cave, and laid it up, as I had done that before which I had brought from our own ship; but it was a great pity, as I said, that the other part of this ship had not come to my share: for I am satisfied I might have loaded my canoe several times over with money; and, thought I, if I ever escape to England, it might lie here safe enough till I come again and fetch it.
CHAPTER XIV—A DREAM REALISED
Na alles aan wal gebragt en geborgen te hebben, ging ik naar mijne boot terug en bragt die langs het strand naar hare oude haven; daarna keerde ik naar mijne woning terug, waar ik alles in orde vond. Ik rustte thans van mijne vermoeijenissen, leefde op mijne oude wijze, en zorgde voor mijne huishouding. Eene poos leefde ik zeer rustig, behalve dat ik waakzamer dan gewoonlijk was, meermalen naar zee zag en niet dikwijls uitging, en zoo ik een togtje naar het eiland deed, was dit altijd naar de oostzijde, waar ik vrij zeker was, dat de wilden nimmer kwamen, en waar ik, zonder zoo vele voorzorgen en al die zwaarte van kruid en lood en wapens, gaan kon, die ik altijd medesleepte, als ik den anderen kant uitging.
Having now brought all my things on shore and secured them, I went back to my boat, and rowed or paddled her along the shore to her old harbour, where I laid her up, and made the best of my way to my old habitation, where I found everything safe and quiet. I began now to repose myself, live after my old fashion, and take care of my family affairs; and for a while I lived easy enough, only that I was more vigilant than I used to be, looked out oftener, and did not go abroad so much; and if at any time I did stir with any freedom, it was always to the east part of the island, where I was pretty well satisfied the savages never came, and where I could go without so many precautions, and such a load of arms and ammunition as I always carried with me if I went the other way.
Ik bragt bijkans twee jaren in dien toestand door, maar mijn ongelukkig hoofd, dat geschapen scheen om mij alle soort van ellende aan te brengen, was al dien tijd opgevuld met ontwerpen, hoe ik, als het mogelijk was, van dit eiland af zou raken; dan wilde ik eene tweede reis naar het wrak doen, schoon mijn verstand mij zeide, dat er niets was, wat de gevaren der reis zou beloonen; somtijds wilde ik dezen of dien weg heen een togtje doen, en ik geloof waarlijk, dat zoo ik de boot had bezeten, waarmede ik te Salé in zee stak, ik op goed geluk in zee zou gegaan zijn. In alle mijne lotgevallen was ik een waarschuwend voorbeeld voor hen, die met de gewone kwaal behebt zijn, waaruit ik geloof, dat de helft der menschelijke ellenden voortvloeijen, namelijk dat men niet tevreden is met den staat, waarin God en de natuur ons geplaatst hebben. Want zonder nu terug te komen op mijne eerste bestemming, en de uitstekende raadgevingen mijns vaders, welker tegenstreving ik mijne oorspronkelijke zonde noemen mag, waren mijne volgende misslagen van dien aard de oorzaken van mijn tegenwoordigen rampzaligen toestand. Want zoo de Voorzienigheid, die mij in Brazilië zoo gelukkig als planter gevestigd had, mij gematigde begeerten geschonken had, en hadde ik mij tevreden gesteld met langzaam vooruit te gaan, dan kon ik in den tijd, dien ik thans op het eiland had doorgebragt, een der aanzienlijkste planters van Brazilië geweest zijn, ja, ik ben overtuigd, dat ik, naar de wijze, waarop ik reeds vooruitgegaan was, ik thans ligtelijk honderdduizend moidores rijk had kunnen zijn. Wat behoefde ik ook eene winstgevende zaak, een goed ingerigte plantaadje te verlaten, om als supercargo naar de kust van Guinea te gaan, om slaven te halen, terwijl met der tijd en geduld onzen rijkdom zoo vermeerderd zou hebben, dat wij gemakkelijk hen voor onze deur hadden kunnen koopen, van degenen, wier taak het was hen te halen. Al had dit iets meer gekost, die hooger prijs verdiende niet met zoo veel gevaar uitgewonnen te worden. Maar gewoonlijk handelen jonge lieden zoo, terwijl zij eerst bij meerdere jaren en duurgekochte ervaring de dwaasheid daarvan inzien. Zoo ging het mij ook, maar toch had die verkeerde neiging zoo diep in mijn geest wortel geschoten, dat ik in mijn tegenwoordigen toestand niet tevreden was, maar aanhoudend peinsde over de mogelijkheid en de middelen, om van deze plaats te ontkomen. En ten einde de lezer mijn verder verhaal te aangenamer zij, zal het niet ongepast zijn eenig verslag van mijne eerste ontwerpen aangaande mijne ontkoming te geven, en op welken grond ik handelde.
I lived in this condition near two years more; but my unlucky head, that was always to let me know it was born to make my body miserable, was all these two years filled with projects and designs how, if it were possible, I might get away from this island: for sometimes I was for making another voyage to the wreck, though my reason told me that there was nothing left there worth the hazard of my voyage; sometimes for a ramble one way, sometimes another—and I believe verily, if I had had the boat that I went from Sallee in, I should have ventured to sea, bound anywhere, I knew not whither. I have been, in all my circumstances, a memento to those who are touched with the general plague of mankind, whence, for aught I know, one half of their miseries flow: I mean that of not being satisfied with the station wherein God and Nature hath placed them—for, not to look back upon my primitive condition, and the excellent advice of my father, the opposition to which was, as I may call it, my _original sin_, my subsequent mistakes of the same kind had been the means of my coming into this miserable condition; for had that Providence which so happily seated me at the Brazils as a planter blessed me with confined desires, and I could have been contented to have gone on gradually, I might have been by this time—I mean in the time of my being in this island—one of the most considerable planters in the Brazils—nay, I am persuaded, that by the improvements I had made in that little time I lived there, and the increase I should probably have made if I had remained, I might have been worth a hundred thousand moidores—and what business had I to leave a settled fortune, a well-stocked plantation, improving and increasing, to turn supercargo to Guinea to fetch negroes, when patience and time would have so increased our stock at home, that we could have bought them at our own door from those whose business it was to fetch them? and though it had cost us something more, yet the difference of that price was by no means worth saving at so great a hazard. But as this is usually the fate of young heads, so reflection upon the folly of it is as commonly the exercise of more years, or of the dear-bought experience of time—so it was with me now; and yet so deep had the mistake taken root in my temper, that I could not satisfy myself in my station, but was continually poring upon the means and possibility of my escape from this place; and that I may, with greater pleasure to the reader, bring on the remaining part of my story, it may not be improper to give some account of my first conceptions on the subject of this foolish scheme for my escape, and how, and upon what foundation, I acted.
Men verbeelde zich thans, dat ik na mijne laatste reis naar het wrak, in het kasteel teruggekeerd ben, mijn schip is geborgen en onder water gelegd, als gewoonlijk, en mijn toestand dezelfde als vroeger. Ik had nu zeker meer geld dan te voren, maar was er niet rijker om, want ik kon het evenmin gebruiken als de Indianen te Peru hun goud, voor de Spanjaarden daar kwamen.
I am now to be supposed retired into my castle, after my late voyage to the wreck, my frigate laid up and secured under water, as usual, and my condition restored to what it was before: I had more wealth, indeed, than I had before, but was not at all the richer; for I had no more use for it than the Indians of Peru had before the Spaniards came there.
In een der nachten, in het regensaizoen, in Maart, het vierentwintigste jaar van mijn verblijf in dit eenzaam eiland, lag ik in mijn bed of hangmat, wakker, zeer gezond, ik had geenerlei pijn of ongemak, en ook geene meerdere gemoedskwelling dan anders, maar kon toch niet slapen, zelfs geen oogenblik insluimeren. Het is even onmogelijk als noodeloos de menigte van gedachten te vermelden, die gedurende dien geheelen nacht bij mij opkwamen. Mijn geheele leven kwam mij als in een kort bestek, achtervolgens voor den geest, tot aan mijne komst op het eiland, en even zoo dat gedeelte mijns levens, dat ik op hetzelve doorgebragt had. Terwijl ik mijnen toestand alhier sedert ik aan wal gekomen was, lag te overpeinzen, vergeleek ik den gelukkigen gang der zaken in het eerste jaar van mijn verblijf alhier, met dien voortdurenden angst, vrees en zorg, waarin ik steeds geleefd had, sedert ik een afdruk van een voet op het zand gezien had. Ik geloofde wel niet, dat de wilden het eiland al dien tijd aanhoudend bezocht hadden, en er honderden malen aan wal geweest waren; maar daar ik er toen niets van wist en dus volstrekt geene vrees voor voeden kon, was ik volkomen gerust, schoon het gevaar even eens was; en bij mijne onbekendheid met hetzelve was ik even welgemoed alsof ik er in het geheel niet aan blootgesteld was. Dit bragt mij op verscheidene nuttige opmerkingen, en bijzonder op deze, hoe oneindig goed de Voorzienigheid is, die den mensch zoo kortzigtig heeft gemaakt, waardoor hij, ofschoon te midden van vele duizenden gevaren, welke, zoo hij ze bespeurde, hem geheel verbijsteren zouden, volkomen kalm en gerust blijft, omdat hij de gevaren, die hem omringen, ziet noch kent.
It was one of the nights in the rainy season in March, the four-and-twentieth year of my first setting foot in this island of solitude, I was lying in my bed or hammock, awake, very well in health, had no pain, no distemper, no uneasiness of body, nor any uneasiness of mind more than ordinary, but could by no means close my eyes, that is, so as to sleep; no, not a wink all night long, otherwise than as follows: It is impossible to set down the innumerable crowd of thoughts that whirled through that great thoroughfare of the brain, the memory, in this night’s time. I ran over the whole history of my life in miniature, or by abridgment, as I may call it, to my coming to this island, and also of that part of my life since I came to this island. In my reflections upon the state of my case since I came on shore on this island, I was comparing the happy posture of my affairs in the first years of my habitation here, with the life of anxiety, fear, and care which I had lived in ever since I had seen the print of a foot in the sand. Not that I did not believe the savages had frequented the island even all the while, and might have been several hundreds of them at times on shore there; but I had never known it, and was incapable of any apprehensions about it; my satisfaction was perfect, though my danger was the same, and I was as happy in not knowing my danger as if I had never really been exposed to it. This furnished my thoughts with many very profitable reflections, and particularly this one: How infinitely good that Providence is, which has provided, in its government of mankind, such narrow bounds to his sight and knowledge of things; and though he walks in the midst of so many thousand dangers, the sight of which, if discovered to him, would distract his mind and sink his spirits, he is kept serene and calm, by having the events of things hid from his eyes, and knowing nothing of the dangers which surround him.
Nadat deze gedachten mij eenigen tijd hadden bezig gehouden, dacht ik ernstig na over het wezenlijk gevaar, dat ik op dit eiland zoo vele jaren geloopen had, en hoe ik altijd met de grootste gerustheid rondgezworven had, terwijl misschien niets dan de top eens heuvels, de stam eens booms of het invallen van de duisternis tusschen mij en den ergsten dood geweest was, dien namelijk, van in de handen van menschenetende wilden te vallen, die mij zouden beschouwd hebben met hetzelfde oog, waarmede ik een geitje of schildpad aanzag, en even weinig zwarigheid er in zouden gevonden hebben, mij te slagten en op te eten, als ik een duif of een wulp. Ik zou de waarheid te kort doen als ik niet zeide, dat ik opregt dankbaar was aan mijn Behoeder, aan wiens bijzondere bescherming ik nederig erkende al mijne redding uit deze onbekende gevaren verschuldigd te zijn, en zonder welke ik onvermijdelijk in hunne wreedaardige handen zou gevallen zijn.
After these thoughts had for some time entertained me, I came to reflect seriously upon the real danger I had been in for so many years in this very island, and how I had walked about in the greatest security, and with all possible tranquillity, even when perhaps nothing but the brow of a hill, a great tree, or the casual approach of night, had been between me and the worst kind of destruction—viz. that of falling into the hands of cannibals and savages, who would have seized on me with the same view as I would on a goat or turtle; and have thought it no more crime to kill and devour me than I did of a pigeon or a curlew. I would unjustly slander myself if I should say I was not sincerely thankful to my great Preserver, to whose singular protection I acknowledged, with great humanity, all these unknown deliverances were due, and without which I must inevitably have fallen into their merciless hands.
Toen deze gedachten voorbij waren, hield ik mij eenigen tijd bezig met het overwegen van den aard van deze rampzaligen, ik meen de wilden, en hoe het kwam, dat de alwijze Bestierder der wereld aan eenige zijner schepselen zulke barbaarschheid toeliet, ja, dat beneden het beestachtige was, van namelijk zijns gelijken te verslinden. Doch dit bleef bij eenige vruchtelooze bespiegelingen, maar bragt mij op het nagaan in welk deel der wereld deze rampzaligen leefden, hoe ver de kust was vanwaar zij kwamen, waarom zij zich zoo ver van huis begaven, en waarom ik het niet zoo ver kon brengen, dat ik in staat was naar hen toe te gaan, zoo goed als zij tot mij over kwamen.
When these thoughts were over, my head was for some time taken up in considering the nature of these wretched creatures, I mean the savages, and how it came to pass in the world that the wise Governor of all things should give up any of His creatures to such inhumanity—nay, to something so much below even brutality itself—as to devour its own kind: but as this ended in some (at that time) fruitless speculations, it occurred to me to inquire what part of the world these wretches lived in? how far off the coast was from whence they came? what they ventured over so far from home for? what kind of boats they had? and why I might not order myself and my business so that I might be able to go over thither, as they were to come to me?
Ik bekommerde er mij op dat oogenblik niet om, wat ik doen zou om daar te komen; wat er van mij worden zou als ik den wilden in handen viel, of hoe ik, zoo zij mij vervolgden, hun zou kunnen ontsnappen; zelfs niet hoe het mogelijk zou zijn de kust te bereiken, zonder dat eenigen hunner mij aanvallen zouden, zonder dat ik hoop had van te ontkomen, en als ik niet in hunne handen viel, wat ik doen zou om leeftogt te bekomen of welken koers ik nemen zou; geen dezer gedachten kwam zelfs bij mij op; maar mijn geest hield zich alleen bezig met het denkbeeld van in mijne boot naar het vaste land over te steken. Ik beschouwde thans mijn toestand, als de ongelukkigste, die er zijn kon; en dat niets erger kon worden voor mij, dan alleen de dood; dat zoo ik de kust van het vaste land bereikte, ik misschien redding kon vinden, of langs het strand gaan, gelijk ik in Afrika gedaan had, toen ik aan een bewoond land kwam. Misschien kon ik ook een Europeesch schip ontmoeten, dat mij opnam, en zoo al het ergste gebeurde, kon ik slechts den dood vinden, die in eens aan al mijne ellenden een einde zou maken. Men bedenke, dat dit alles de vrucht was van een overspannen en ongeduldig gemoed, dat als het ware wanhopig was geworden door het langdurige mijner zorgen, en de teleurstelling, die mij op het wrak, waarop ik geweest was, wedervaren was, waar ik zoo nabij de vervulling van mijne vurigste wenschen geweest was, namelijk iemand tot wien ik spreken en van wien ik eenige kennis nopens de plaats waar ik mij bevond, verkrijgen kon. Ik was geheel ontroerd door deze bedenkingen. Al mijne gemoedsrust, mijne onderwerping aan de Voorzienigheid en mijne berusting in des Hemels raadsbesluiten, schenen verdwenen, en ik kon mijne gedachten nergens anders op vestigen dan op het ontwerp eener reis naar het vasteland, dat mij met zoo veel kracht en zoo geweldig overviel, dat ik dit niet weerstaan kon.
I never so much as troubled myself to consider what I should do with myself when I went thither; what would become of me if I fell into the hands of these savages; or how I should escape them if they attacked me; no, nor so much as how it was possible for me to reach the coast, and not to be attacked by some or other of them, without any possibility of delivering myself: and if I should not fall into their hands, what I should do for provision, or whither I should bend my course: none of these thoughts, I say, so much as came in my way; but my mind was wholly bent upon the notion of my passing over in my boat to the mainland. I looked upon my present condition as the most miserable that could possibly be; that I was not able to throw myself into anything but death, that could be called worse; and if I reached the shore of the main I might perhaps meet with relief, or I might coast along, as I did on the African shore, till I came to some inhabited country, and where I might find some relief; and after all, perhaps I might fall in with some Christian ship that might take me in: and if the worst came to the worst, I could but die, which would put an end to all these miseries at once. Pray note, all this was the fruit of a disturbed mind, an impatient temper, made desperate, as it were, by the long continuance of my troubles, and the disappointments I had met in the wreck I had been on board of, and where I had been so near obtaining what I so earnestly longed for—somebody to speak to, and to learn some knowledge from them of the place where I was, and of the probable means of my deliverance. I was agitated wholly by these thoughts; all my calm of mind, in my resignation to Providence, and waiting the issue of the dispositions of Heaven, seemed to be suspended; and I had as it were no power to turn my thoughts to anything but to the project of a voyage to the main, which came upon me with such force, and such an impetuosity of desire, that it was not to be resisted.
Nadat mij dit twee uren of langer het hoofd zoo op hol had gebragt, dat mijn bloed kookte en mijn pols klopte alsof ik de koorts had, alleen door de drift mijner denkbeelden, deed de natuur, daar ik door het woelen dezer gedachten zeer uitgeput was, mij in een diepen slaap vallen. Men zou denken, dat ik er van had moeten droomen, maar dat was het geval niet, ook niet van iets wat daarop betrekking had; maar ik droomde, dat ik in den morgen, gelijk gewoonlijk, buiten mijn kasteel ging, en op het strand twee kanoes zag, waaruit elf wilden stapten, en dat zij een anderen wilde medebragten, dien zij wilden dooden om hem op te eten, maar juist toen zij hem wilden slagten, rukte de wilde zich plotseling los, en nam de vlugt. Daarop verbeeldde ik mij, dat hij door het digte bosch voor mijne vesting zwierf om zich daarin te verbergen; en dat ik, ziende dat hij alleen was, en niet bemerkende, dat de anderen hem dien kant uit zochten, mij aan hem vertoonde, met bemoedigende gebaren; dat hij voor mij knielde, en mij om bijstand scheen te smeeken, waarop ik hem mijne ladder wees, hem die deed opstijgen, en hem in mijn kelder bragt, waar hij mijn knecht werd, en zoodra ik dien man verkregen had, zeide ik tot mijzelven: " Nu kan ik mij gerust naar het vaste land wagen; want deze man kan mij tot loods strekken, en zal mij zeggen wat ik doen moet en waar ik lijftogt kan bekomen, en waar ik niet gaan moet om niet verslonden te worden; in welke plaatsen ik mij wagen kan en welke ik ontwijken moet ! " Met deze gedachten ontwaakte ik, en was zoo onbeschrijfelijk verheugd over het vooruitzigt mijner ontkoming in den droom, dat de teleurstelling, die ik gevoelde, toen ik tot mijzelven komende, bevond, dat het slechts een droom was, even buitensporig was, en mij geheel neêrslagtig maakte.
When this had agitated my thoughts for two hours or more, with such violence that it set my very blood into a ferment, and my pulse beat as if I had been in a fever, merely with the extraordinary fervour of my mind about it, Nature—as if I had been fatigued and exhausted with the very thoughts of it—threw me into a sound sleep. One would have thought I should have dreamed of it, but I did not, nor of anything relating to it, but I dreamed that as I was going out in the morning as usual from my castle, I saw upon the shore two canoes and eleven savages coming to land, and that they brought with them another savage whom they were going to kill in order to eat him; when, on a sudden, the savage that they were going to kill jumped away, and ran for his life; and I thought in my sleep that he came running into my little thick grove before my fortification, to hide himself; and that I seeing him alone, and not perceiving that the others sought him that way, showed myself to him, and smiling upon him, encouraged him: that he kneeled down to me, seeming to pray me to assist him; upon which I showed him my ladder, made him go up, and carried him into my cave, and he became my servant; and that as soon as I had got this man, I said to myself, “Now I may certainly venture to the mainland, for this fellow will serve me as a pilot, and will tell me what to do, and whither to go for provisions, and whither not to go for fear of being devoured; what places to venture into, and what to shun.” I waked with this thought; and was under such inexpressible impressions of joy at the prospect of my escape in my dream, that the disappointments which I felt upon coming to myself, and finding that it was no more than a dream, were equally extravagant the other way, and threw me into a very great dejection of spirits.
Ik besloot echter bij deze gelegenheid, dat de eenigste weg, dien ik had om eene ontkoming te beproeven, daarin bestond om zoo mogelijk een wilde in mijne magt te erlangen, en als het kon een hunner gevangenen, dien zij veroordeeld hadden om gegeten te worden, en hierheen bragten om te slagten. Maar hier deed zich nog de zwarigheid op, dat dit onmogelijk was zonder een geheelen troep van hen aan te vallen en hen allen te dooden; en dit was niet alleen een zeer roekelooze aanslag, die ligt kon mislukken, maar ik twijfelde aan den anderen kant of hij wel geoorloofd was, en mijn hart beefde bij de gedachte van zooveel bloed te vergieten, al was het ook ter mijner bevrijding. Ik behoef de redenen hier niet te herhalen, die zich bij mij hier tegen stelden, daar het dezelfde waren als vroeger, maar schoon ik nu andere redenen had, namelijk, dat het vijanden van mij waren, en zij mij zouden slagten als zij konden; dat het niet dan zelfbehoud was om mij uit een toestand te redden, die erger dan de dood was, en dat ik even goed tot mijne zelfverdediging handelde, als wanneer ik werkelijk door hen aangevallen werd, en zoo voorts; toch kon ik mij met het denkbeeld van zoo veel menschenbloed te vergieten, niet vereenigen. Eindelijk echter, na lang met mij zelven getwist en op twee gedachten gehinkt te hebben, behield het verlangen naar mijne bevrijding de overhand, en ik besloot, mij van een dier wilden meester te maken, het kostte wat het wilde. Nu was de vraag hoe ik dit aanleggen zou, en deze was niet gemakkelijk te beantwoorden; maar daar ik er geene waarschijnlijke middelen toe kon uitdenken, besloot ik de wacht te houden, om te zien als zij aan wal kwamen, en het overige aan het lot over te laten, en zulke maatregelen te nemen als de omstandigheden zouden vereischen.
Upon this, however, I made this conclusion: that my only way to go about to attempt an escape was, to endeavour to get a savage into my possession: and, if possible, it should be one of their prisoners, whom they had condemned to be eaten, and should bring hither to kill. But these thoughts still were attended with this difficulty: that it was impossible to effect this without attacking a whole caravan of them, and killing them all; and this was not only a very desperate attempt, and might miscarry, but, on the other hand, I had greatly scrupled the lawfulness of it to myself; and my heart trembled at the thoughts of shedding so much blood, though it was for my deliverance. I need not repeat the arguments which occurred to me against this, they being the same mentioned before; but though I had other reasons to offer now—viz. that those men were enemies to my life, and would devour me if they could; that it was self-preservation, in the highest degree, to deliver myself from this death of a life, and was acting in my own defence as much as if they were actually assaulting me, and the like; I say though these things argued for it, yet the thoughts of shedding human blood for my deliverance were very terrible to me, and such as I could by no means reconcile myself to for a great while. However, at last, after many secret disputes with myself, and after great perplexities about it (for all these arguments, one way and another, struggled in my head a long time), the eager prevailing desire of deliverance at length mastered all the rest; and I resolved, if possible, to get one of these savages into my hands, cost what it would. My next thing was to contrive how to do it, and this, indeed, was very difficult to resolve on; but as I could pitch upon no probable means for it, so I resolved to put myself upon the watch, to see them when they came on shore, and leave the rest to the event; taking such measures as the opportunity should present, let what would be.
Met dit voornemen ging ik zoo dikwijls mogelijk op bespieding uit, tot dat het mij ten laatste hartelijk begon te vervelen; want het duurde meer dan anderhalf jaar, dat ik schier elken dag vruchteloos naar den westelijken en zuidwestelijken hoek van het eiland ging, om naar de kanoes uit te zien, doch er kwamen geene te voorschijn. Dit was zeer ontmoedigend, en daar ik niet kan zeggen, gelijk anders het geval was, dat met der tijd mijn verlangen verdween, werd ik er te gretiger naar hoe langer het duurde. Ik verlangde nu evenzeer naar de wilden als ik vroeger ze verlangde te vermijden. Ik vleide mij zelfs een, ja twee of drie wilden te verkrijgen, en die geheel tot mijne slaven te maken, om te doen wat ik hun zou gelasten, terwijl ik te gelijk belette, dat zij mij eenig leed deden. Lang verheugde ik mij met dit denkbeeld, maar er scheen niets van te zullen komen, al mijne verwachtingen waren vruchteloos, want gedurende een langen tijd kwamen er geene wilden opdagen.
With these resolutions in my thoughts, I set myself upon the scout as often as possible, and indeed so often that I was heartily tired of it; for it was above a year and a half that I waited; and for great part of that time went out to the west end, and to the south-west corner of the island almost every day, to look for canoes, but none appeared. This was very discouraging, and began to trouble me much, though I cannot say that it did in this case (as it had done some time before) wear off the edge of my desire to the thing; but the longer it seemed to be delayed, the more eager I was for it: in a word, I was not at first so careful to shun the sight of these savages, and avoid being seen by them, as I was now eager to be upon them. Besides, I fancied myself able to manage one, nay, two or three savages, if I had them, so as to make them entirely slaves to me, to do whatever I should direct them, and to prevent their being able at any time to do me any hurt. It was a great while that I pleased myself with this affair; but nothing still presented itself; all my fancies and schemes came to nothing, for no savages came near me for a great while.
Ongeveer anderhalf jaar na dat ik mij deze denkbeelden het eerst in het hoofd had gehaald, en toen ik reeds dacht, dat er nimmer iets van komen zou, werd ik op een morgen verrast door het zien van niet minder dan vijf kanoes, die allen aan mijne zijde van het eiland op het strand zaten, terwijl al de daarbij behoorende lieden aan land en buiten mijn gezigt waren. Hun aantal verijdelde al mijne voornemens, ik wist, dat er altijd vijf of zes en soms meer in eene kanoe kwamen, en wist dus niet hoe ik alleen twintig of dertig menschen zou aantasten, dus bleef ik misnoegd en teleurgesteld in mijn kasteel. Ik maakte echter alles tot een aanval gereed als de gelegenheid zich mogt voordoen. Na eene lange poos gewacht te hebben of ik ook eenig gerucht hoorde, werd ik ongeduldig, en klom met mijne ladder tot boven op den heuvel, en bleef daar zoo staan, dat men mijn hoofd niet boven den heuvel kon uitzien, en zij mij volstrekt niet konden gewaar worden. Hier bespeurde ik met behulp van mijn kijker, dat zij niet minder dan vijfendertig in getal waren, dat zij een vuur aangemaakt en vleesch toebereid hadden; hoe zij het braadden of wat het was, wist ik niet; maar zij dansten allen met allerlei zonderlinge en barbaarsche gebaren rondom het vuur.
About a year and a half after I entertained these notions (and by long musing had, as it were, resolved them all into nothing, for want of an occasion to put them into execution), I was surprised one morning by seeing no less than five canoes all on shore together on my side the island, and the people who belonged to them all landed and out of my sight. The number of them broke all my measures; for seeing so many, and knowing that they always came four or six, or sometimes more in a boat, I could not tell what to think of it, or how to take my measures to attack twenty or thirty men single-handed; so lay still in my castle, perplexed and discomforted. However, I put myself into the same position for an attack that I had formerly provided, and was just ready for action, if anything had presented. Having waited a good while, listening to hear if they made any noise, at length, being very impatient, I set my guns at the foot of my ladder, and clambered up to the top of the hill, by my two stages, as usual; standing so, however, that my head did not appear above the hill, so that they could not perceive me by any means. Here I observed, by the help of my perspective glass, that they were no less than thirty in number; that they had a fire kindled, and that they had meat dressed. How they had cooked it I knew not, or what it was; but they were all dancing, in I know not how many barbarous gestures and figures, their own way, round the fire.
Terwijl ik hen aldus gadesloeg, zag ik, dat men twee ongelukkigen uit de kanoes haalde, waarin zij, naar het schijnt, gelegen hadden, en thans ter slagtbank leidde. Een hunner viel oogenblikkelijk neder, naar ik denk, nedergeveld door een knods of houten zwaard, gelijk zij gebruiken, en twee of drie hunner begonnen hem aan stukken te houwen. Het andere slagtoffer bleef staan, in afwachting, dat het zijne beurt werd. Op dit oogenblik, terwijl deze ongelukkige zich eenigermate in vrijheid zag, ontwaakte bij hem de zucht tot zelfbehoud; hij nam de vlugt, en liep met onbegrijpelijke snelheid langs het strand, regt op mij aan, dat is te zeggen, naar dat gedeelte van de kust, waar mijne woning stond. Ik moet bekennen, dat ik vreesselijk schrikte, toen hij mijn kant uit kwam, en vooral toen ik verwachtte, dat allen hem zouden volgen. Nu verwachtte ik, dat mijn droom zou uitkomen en hij in mijne schans eene schuilplaats zou zoeken, maar ik kon er niet op rekenen, dat, even als in mijn droom, de andere wilden hem niet zouden vervolgen en daar vinden. Ik bleef echter staan en begon weder moed te scheppen, toen ik bemerkte, dat slechts drie man hem volgden, en vooral toen ik zag, dat hij veel harder liep dan zij en grond op hen won, zoodat ik begreep, dat, als hij het nog een half uur kon uithouden, hij buiten hun bereik zou zijn.
While I was thus looking on them, I perceived, by my perspective, two miserable wretches dragged from the boats, where, it seems, they were laid by, and were now brought out for the slaughter. I perceived one of them immediately fall; being knocked down, I suppose, with a club or wooden sword, for that was their way; and two or three others were at work immediately, cutting him open for their cookery, while the other victim was left standing by himself, till they should be ready for him. In that very moment this poor wretch, seeing himself a little at liberty and unbound, Nature inspired him with hopes of life, and he started away from them, and ran with incredible swiftness along the sands, directly towards me; I mean towards that part of the coast where my habitation was. I was dreadfully frightened, I must acknowledge, when I perceived him run my way; and especially when, as I thought, I saw him pursued by the whole body: and now I expected that part of my dream was coming to pass, and that he would certainly take shelter in my grove; but I could not depend, by any means, upon my dream, that the other savages would not pursue him thither and find him there. However, I kept my station, and my spirits began to recover when I found that there was not above three men that followed him; and still more was I encouraged, when I found that he outstripped them exceedingly in running, and gained ground on them; so that, if he could but hold out for half-an-hour, I saw easily he would fairly get away from them all.
Tusschen hen en mijn kasteel lag de kreek, waarvan ik vroeger gesproken heb, en in welke ik mijne ladingen uit het schip aan land bragt, en ik wist, dat hij deze overzwemmen moest, anders zou hij gegrepen worden. Toen de wilde echter deze kreek bereikte, sprong hij er dadelijk in, hoewel het hoog water was, en zwom naar de overzijde, waar hij met verbazende snelheid weder aan het loopen ging. Toen de anderen aan de kreek kwamen, sprongen twee van zijne vervolgers er in, maar de derde, die naar het scheen, niet zwemmen kon, bleef eerst aan den oever hen staan nazien, en keerde toen langzaam terug, hetwelk voor hem zeer gelukkig was. Ik bemerkte, dat de twee vervolgers meer dan tweemaal zoolang werk hadden met door de kreek te zwemmen als de vlugteling. Op dit oogenblik begreep ik, dat thans het tijdstip gekomen was, om mij een knecht te verschaffen, misschien wel een makker en medehelper, en dat de Voorzienigheid mij riep om dezen ongelukkige het leven te redden.
There was between them and my castle the creek, which I mentioned often in the first part of my story, where I landed my cargoes out of the ship; and this I saw plainly he must necessarily swim over, or the poor wretch would be taken there; but when the savage escaping came thither, he made nothing of it, though the tide was then up; but plunging in, swam through in about thirty strokes, or thereabouts, landed, and ran with exceeding strength and swiftness. When the three persons came to the creek, I found that two of them could swim, but the third could not, and that, standing on the other side, he looked at the others, but went no farther, and soon after went softly back again; which, as it happened, was very well for him in the end. I observed that the two who swam were yet more than twice as strong swimming over the creek as the fellow was that fled from them. It came very warmly upon my thoughts, and indeed irresistibly, that now was the time to get me a servant, and, perhaps, a companion or assistant; and that I was plainly called by Providence to save this poor creature’s life.
Oogenblikkelijk steeg ik de ladders af, en greep mijne beide geweren, die aan den voet derzelve lagen, en even haastig den heuvel weder opklimmende, begaf ik mij naar het strand, en stelde mij aldus tusschen de vervolgers en den vervolgde, welken laatste ik met eene luide stem toeriep. Deze omziende, was misschien eerst voor mij even bevreesd als voor hen, maar ik wenkte hem met de hand, dat hij zou terugkeeren, en trad middelerwijl langzaam de beide vervolgers te gemoet; den voorste velde ik met een slag met den kolf van mijn geweer neder. Ik wilde liefst niet vuren, opdat de anderen het niet zouden hooren; schoon dat op dien afstand niet gemakkelijk zou geweest zijn, en daar zij buiten het gezigt van den rook waren, toch niet zouden geweten hebben wat er van te maken. Toen ik dezen nedergeveld had, bleef de ander als verschrikt staan, en ik trad naar hem toe, maar naderbij gekomen bespeurde ik, dat hij een boog en pijlen had, en op mij wilde aanleggen. Ik was dus genoodzaakt hem voor te komen, en schoot hem met het eerste schot dood.
I immediately ran down the ladders with all possible expedition, fetched my two guns, for they were both at the foot of the ladders, as I observed before, and getting up again with the same haste to the top of the hill, I crossed towards the sea; and having a very short cut, and all down hill, placed myself in the way between the pursuers and the pursued, hallowing aloud to him that fled, who, looking back, was at first perhaps as much frightened at me as at them; but I beckoned with my hand to him to come back; and, in the meantime, I slowly advanced towards the two that followed; then rushing at once upon the foremost, I knocked him down with the stock of my piece. I was loath to fire, because I would not have the rest hear; though, at that distance, it would not have been easily heard, and being out of sight of the smoke, too, they would not have known what to make of it. Having knocked this fellow down, the other who pursued him stopped, as if he had been frightened, and I advanced towards him: but as I came nearer, I perceived presently he had a bow and arrow, and was fitting it to shoot at me: so I was then obliged to shoot at him first, which I did, and killed him at the first shot.
De arme wilde die gevlugt was, doch naderhand blijven staan, was, schoon hij zijne vervolgers zag vallen, door den slag en het vuur van mijn geweer zoo verschrikt, dat hij als versteend staan bleef, en meer geneigd scheen mij te ontvlugten dan te naderen. Ik riep hem weder toe, en wenkte hem naderbij te komen, hetgeen hij gemakkelijk begreep, hij deed eenige stappen voorwaarts en bleef toen weder staan; nog eenige stappen en toen stond hij weder stil, en ik zag dat hij beefde, en begreep, dat hij thans dacht door mij gevangen genomen en geslagt te zullen worden. Ik wenkte hem toe, en gaf hem alle mogelijke blijken van genegenheid. Eindelijk kwam hij, van tijd tot tijd nederknielende, naderbij, knielde voor mij, kuste den grond, en zette mijn voet op zijn hoofd. Met dit laatste scheen hij te zweren, dat hij voor altijd mijn slaaf was. Ik beurde hem op, en trachtte hem zoo veel mogelijk gerust te stellen. Maar ik had nog meer te verrigten, want de wilde dien ik nedergeveld had was niet dood, maar alleen bedwelmd door den slag, en begon bij te komen. De wilde, wien ik naar hem wees, zeide mij eenige woorden, die ik niet verstond, maar die mij de aangenaamste geluiden toeschenen, die ik in vijfentwintig jaren gehoord had; want het was de eerste menschelijke stem, buiten de mijne, die ik in al dien tijd gehoord had. Ik had echter thans geen tijd daar aan te denken. De wilde, die bijkwam, zat thans op den grond, en toen ik mijn geweer op hem aanlegde, verzocht mijn wilde (zoo zal ik hem nu noemen ) door teekens mij om mijne sabel, die aan mijne zijde hing. Ik gaf hem die, en naauwelijks had hij ze in handen of hij vloog naar zijn vijand en sloeg hem met één slag het hoofd af. Dit verwonderde mij van iemand, die zeker nooit geen andere sabel gezien had dan de houten zwaarden, die deze volken gebruiken. Het schijnt echter, gelijk ik naderhand vernam, dat zij hunne houten sabels zoo scherp en zoo zwaar maken, en dat het hout zoo hard is, dat zij er met een slag een arm of been mede kunnen afhouwen. Dit gedaan zijnde kwam hij lagchende, en als in zegepraal naar mij toe, en bragt mij mijne sabel terug, en legde die met eene menigte gebaren, die ik niet begreep, met het hoofd van den wilde voor mijne voeten. Wat hem echter het meest verbaasde, was dat ik den anderen op zulk een verren afstand gedood had. Hij wees op hem en scheen mij te vragen of hij er heen mogt gaan. Ik gaf hem mijne toestemming zoo goed ik kon, te kennen. Toen hij bij hem kwam stond hij een oogenblik als versteend van verbazing, keerde hem op de eene en de andere zijde, bezag zijne wond waaruit weinig bloed gekomen was, omdat de kogel in de borst zat en de wond inwendig gebloed had. Daarop kwam hij met zijn boog en pijlen terug, en ik keerde mij om, om heen te gaan, en wenkte hem door teekens mij te volgen. Hij gaf mij echter te kennen, dat hij de lijken eerst in het zand wilde begraven, opdat de anderen ze niet zouden vinden, hetgeen ik toestond. In een oogenblik had hij met zijne handen een gat gegraven, groot genoeg om den eerste te bevatten, dien hij er ook dadelijk insleepte en overdekte, gelijk daarop ook den tweede; ik geloof dat hij er geen vierde uurs aan besteedde. Daarop nam ik hem mede, maar bragt hem niet in mijn kasteel, maar in mijne grot aan het andere einde van het eiland; zoodat mijn droom, dat hij in mijn kasteel een schuilplaats zocht, in dat opzigt niet vervuld werd. Ik gaf hem hier brood, een tros rozijnen en wat water, welk laatste hij na zijn loopen hoog noodig had; en nadat hij gegeten had, wenkte ik hem te gaan liggen slapen, op een plaats waar een hoop stroo en een deken lag, en ik somtijds zelf sliep; het arme schepsel ging liggen en sliep dadelijk.
The poor savage who fled, but had stopped, though he saw both his enemies fallen and killed, as he thought, yet was so frightened with the fire and noise of my piece that he stood stock still, and neither came forward nor went backward, though he seemed rather inclined still to fly than to come on. I hallooed again to him, and made signs to come forward, which he easily understood, and came a little way; then stopped again, and then a little farther, and stopped again; and I could then perceive that he stood trembling, as if he had been taken prisoner, and had just been to be killed, as his two enemies were. I beckoned to him again to come to me, and gave him all the signs of encouragement that I could think of; and he came nearer and nearer, kneeling down every ten or twelve steps, in token of acknowledgment for saving his life. I smiled at him, and looked pleasantly, and beckoned to him to come still nearer; at length he came close to me; and then he kneeled down again, kissed the ground, and laid his head upon the ground, and taking me by the foot, set my foot upon his head; this, it seems, was in token of swearing to be my slave for ever. I took him up and made much of him, and encouraged him all I could. But there was more work to do yet; for I perceived the savage whom I had knocked down was not killed, but stunned with the blow, and began to come to himself: so I pointed to him, and showed him the savage, that he was not dead; upon this he spoke some words to me, and though I could not understand them, yet I thought they were pleasant to hear; for they were the first sound of a man’s voice that I had heard, my own excepted, for above twenty-five years. But there was no time for such reflections now; the savage who was knocked down recovered himself so far as to sit up upon the ground, and I perceived that my savage began to be afraid; but when I saw that, I presented my other piece at the man, as if I would shoot him: upon this my savage, for so I call him now, made a motion to me to lend him my sword, which hung naked in a belt by my side, which I did. He no sooner had it, but he runs to his enemy, and at one blow cut off his head so cleverly, no executioner in Germany could have done it sooner or better; which I thought very strange for one who, I had reason to believe, never saw a sword in his life before, except their own wooden swords: however, it seems, as I learned afterwards, they make their wooden swords so sharp, so heavy, and the wood is so hard, that they will even cut off heads with them, ay, and arms, and that at one blow, too. When he had done this, he comes laughing to me in sign of triumph, and brought me the sword again, and with abundance of gestures which I did not understand, laid it down, with the head of the savage that he had killed, just before me. But that which astonished him most was to know how I killed the other Indian so far off; so, pointing to him, he made signs to me to let him go to him; and I bade him go, as well as I could. When he came to him, he stood like one amazed, looking at him, turning him first on one side, then on the other; looked at the wound the bullet had made, which it seems was just in his breast, where it had made a hole, and no great quantity of blood had followed; but he had bled inwardly, for he was quite dead. He took up his bow and arrows, and came back; so I turned to go away, and beckoned him to follow me, making signs to him that more might come after them. Upon this he made signs to me that he should bury them with sand, that they might not be seen by the rest, if they followed; and so I made signs to him again to do so. He fell to work; and in an instant he had scraped a hole in the sand with his hands big enough to bury the first in, and then dragged him into it, and covered him; and did so by the other also; I believe he had him buried them both in a quarter of an hour. Then, calling away, I carried him, not to my castle, but quite away to my cave, on the farther part of the island: so I did not let my dream come to pass in that part, that he came into my grove for shelter. Here I gave him bread and a bunch of raisins to eat, and a draught of water, which I found he was indeed in great distress for, from his running: and having refreshed him, I made signs for him to go and lie down to sleep, showing him a place where I had laid some rice-straw, and a blanket upon it, which I used to sleep upon myself sometimes; so the poor creature lay down, and went to sleep.
Het was een kloeke, welgemaakte knaap, rijzig en gespierd, slank en welgevormd, en naar ik denk ongeveer zesentwintig jaren oud; zijne trekken waren in het geheel niet woest, maar toch mannelijk; hij bezat echter al het aanvallige van een Europeesch gelaat, vooral als hij glimlachte, zijn haar was lang en zwart, maar niet gekroesd, zijn voorhoofd bijzonder breed en hoog en zijne oogen uiterst kloek en levendig. Zijne kleur was niet volkomen zwart, maar donker bruin, evenwel niet zoo vuil bruin als men bij de inboorlingen van Brazilië, Virginië en andere Amerikaansche inboorlingen vindt; maar meer olijfkleurig en moeijelijk te beschrijven. Zijn gelaat was rond, zijn neus klein en niet zoo plat als bij de negers, zijn mond was niet te groot, zijne lippen dun, en zijne tanden fraai en zoo wit als ivoor.
He was a comely, handsome fellow, perfectly well made, with straight, strong limbs, not too large; tall, and well-shaped; and, as I reckon, about twenty-six years of age. He had a very good countenance, not a fierce and surly aspect, but seemed to have something very manly in his face; and yet he had all the sweetness and softness of a European in his countenance, too, especially when he smiled. His hair was long and black, not curled like wool; his forehead very high and large; and a great vivacity and sparkling sharpness in his eyes. The colour of his skin was not quite black, but very tawny; and yet not an ugly, yellow, nauseous tawny, as the Brazilians and Virginians, and other natives of America are, but of a bright kind of a dun olive-colour, that had in it something very agreeable, though not very easy to describe. His face was round and plump; his nose small, not flat, like the negroes; a very good mouth, thin lips, and his fine teeth well set, and as white as ivory.
Na een half uurtje sluimerens werd hij wakker en kwam uit de grot naar mij toe. Ik had juist de geiten gemolken, die ik daar hield, hij vloog naar mij toe, en viel ter aarde, met alle mogelijke teekens van dankbaarheid. Eindelijk legde hij zijn hoofd vlak voor mijne voeten op den grond, en plaatste, even als den vorigen keer, mijn voet op zijn hoofd, en maakte daarna alle mogelijke teekens van onderwerping en dienstbaarheid, om mij te kennen te geven, dat hij mij dienen wilde zoo lang hij leefde. Ik begreep grootendeels wat hij mij zeggen wilde, en gaf hem wederkeerig te kennen, dat ik over hem voldaan was. Weldra beproefde ik hem te leeren spreken en mij van hem te doen verstaan. Ik gaf hem vooreerst te kennen, dat hij Vrijdag zou heeten, omdat ik hem op Vrijdag het leven gered had. Ik leerde hem daarop meester zeggen, en wees hem dat ik dit was, en leerde hem ja en neen zeggen, en wat dit beduidde. Ik gaf hem melk in een aarden schotel, nadat ik er mijn brood in gedoopt had, en gaf hem een stuk brood om mij dit na te doen, hetgeen hij spoedig begreep en mij door teekens beduidde, dat hij dit zeer smakelijk vond. Ik hield hem den geheelen nacht bij mij, en zoodra het dag werd gelastte ik hem mij te volgen, en deed hem begrijpen, dat ik hem eenige kleederen zou geven, want hij was geheel naakt. Toen wij de plaats langs gingen, waar de twee wilden begraven waren, wees hij mij de plek, en de teekens, waaraan hij ze kon herkennen, en gaf mij te kennen, dat hij ze wilde uitgraven en opeten. Hierover hield ik mij zeer boos, en gaf hem mijn afkeer er van te kennen, door mij te houden, als of ik er van braken moest, en wenkte hem met de hand, dadelijk verder te gaan, hetgeen hij zeer gewillig deed. Ik klom daarop met hem den heuvel op, om te zien of zijne vijanden vertrokken waren, en mijn kijker uithalende, zag ik duidelijk de plaats, waar zij geweest waren, maar van hen, noch hunne kanoes niet het minste spoor. Het was dus blijkbaar, dat zij vertrokken waren, en twee hunner makkers achtergelaten hadden, zonder naar hen te zoeken.
After he had slumbered, rather than slept, about half-an-hour, he awoke again, and came out of the cave to me: for I had been milking my goats which I had in the enclosure just by: when he espied me he came running to me, laying himself down again upon the ground, with all the possible signs of an humble, thankful disposition, making a great many antic gestures to show it. At last he lays his head flat upon the ground, close to my foot, and sets my other foot upon his head, as he had done before; and after this made all the signs to me of subjection, servitude, and submission imaginable, to let me know how he would serve me so long as he lived. I understood him in many things, and let him know I was very well pleased with him. In a little time I began to speak to him; and teach him to speak to me: and first, I let him know his name should be Friday, which was the day I saved his life: I called him so for the memory of the time. I likewise taught him to say Master; and then let him know that was to be my name: I likewise taught him to say Yes and No and to know the meaning of them. I gave him some milk in an earthen pot, and let him see me drink it before him, and sop my bread in it; and gave him a cake of bread to do the like, which he quickly complied with, and made signs that it was very good for him. I kept there with him all that night; but as soon as it was day I beckoned to him to come with me, and let him know I would give him some clothes; at which he seemed very glad, for he was stark naked. As we went by the place where he had buried the two men, he pointed exactly to the place, and showed me the marks that he had made to find them again, making signs to me that we should dig them up again and eat them. At this I appeared very angry, expressed my abhorrence of it, made as if I would vomit at the thoughts of it, and beckoned with my hand to him to come away, which he did immediately, with great submission. I then led him up to the top of the hill, to see if his enemies were gone; and pulling out my glass I looked, and saw plainly the place where they had been, but no appearance of them or their canoes; so that it was plain they were gone, and had left their two comrades behind them, without any search after them.
Doch ik was hiermede niet tevreden, mijn moed en mijne nieuwsgierigheid groeiden thans te gelijk aan; dus nam ik mijn slaaf Vrijdag mede, gaf hem eene sabel in de hand, terwijl hij een boog en pijlen, in welker behandeling ik bevond, dat hij zeer bedreven was, op den rug, en in zijne hand een mijner geweren droeg, terwijl ik zelfde beide anderen nam, en zoo trokken wij naar de plaats, waar de wilden geweest waren, want ik wilde thans iets meer van hen weten. Toen wij daar kwamen, verstijfde mij het bloed in de aderen, en mijn hart kromp ineen bij het akelig schouwspel, dat zich opdeed. Het was waarlijk een vreesselijk schouwspel, althans voor mij, want Vrijdag trok het zich volstrekt niet aan. De plek was bezaaid met menschenbeenderen, de grond met bloed bedekt, hier en daar lagen groote, half gebraden stukken vleesch; kortom al de blijken van een zegefeest na eene overwinning. Vrijdag gaf mij te kennen, dat zij vier gevangenen hadden medegebragt; drie waren geslagt en de vierde was hij; dat er een groot gevecht plaats gehad had tusschen hen en een naburigen koning, tot wiens onderdanen hij scheen te behooren, en dat zij een groot aantal gevangenen hadden gemaakt, die ieder naar verschillende plaatsen waren gevoerd, door degenen, die ze gevangen hadden genomen, om hen te slagten, gelijk de wilden, die hier gekomen waren, de hunne hadden gedaan.
But I was not content with this discovery; but having now more courage, and consequently more curiosity, I took my man Friday with me, giving him the sword in his hand, with the bow and arrows at his back, which I found he could use very dexterously, making him carry one gun for me, and I two for myself; and away we marched to the place where these creatures had been; for I had a mind now to get some further intelligence of them. When I came to the place my very blood ran chill in my veins, and my heart sunk within me, at the horror of the spectacle; indeed, it was a dreadful sight, at least it was so to me, though Friday made nothing of it. The place was covered with human bones, the ground dyed with their blood, and great pieces of flesh left here and there, half-eaten, mangled, and scorched; and, in short, all the tokens of the triumphant feast they had been making there, after a victory over their enemies. I saw three skulls, five hands, and the bones of three or four legs and feet, and abundance of other parts of the bodies; and Friday, by his signs, made me understand that they brought over four prisoners to feast upon; that three of them were eaten up, and that he, pointing to himself, was the fourth; that there had been a great battle between them and their next king, of whose subjects, it seems, he had been one, and that they had taken a great number of prisoners; all which were carried to several places by those who had taken them in the fight, in order to feast upon them, as was done here by these wretches upon those they brought hither.
Ik deed Vrijdag al de overblijfselen van hun gruwelijk feestmaal bijeenzamelen, op een hoop leggen, er een groot vuur rondom maken, en liet alles tot asch verbranden. Ik bemerkte, dat Vrijdag grooten trek naar het vleesch had, en van aard nog een menscheneter was, maar ik liet bij den minsten schijn daarvan zoo veel afschuw blijken, dat hij het niet durfde te kennen geven, want ik had hem beduid, dat als hij het durfde doen, ik hem zou doodslaan.
I caused Friday to gather all the skulls, bones, flesh, and whatever remained, and lay them together in a heap, and make a great fire upon it, and burn them all to ashes. I found Friday had still a hankering stomach after some of the flesh, and was still a cannibal in his nature; but I showed so much abhorrence at the very thoughts of it, and at the least appearance of it, that he durst not discover it: for I had, by some means, let him know that I would kill him if he offered it.
Nadat dit gedaan was keerden wij naar ons kasteel terug, en ik ging voor hem aan het werk. Eerst gaf ik hem uit de konstapelskist een linnen broek, die hem vrij wel paste. Daarna maakte ik hem eene buis van geitenvellen, zoo goed ik kon, en ik was nu een dragelijke snijder geworden, en gaf hem eene muts van een hazenvel, die hem zeer deftig stond, zoo dat hij voor ' s hands vrij goed gekleed was, en niet weinig in zijn schik, dat hij schier zoo deftig uitgedost was als zijn meester. Wel was hij in het eerst zeer linksch in al zijne bewegingen, zijn broek belemmerde hem geweldig, en de mouwen van zijne buis knelden hem, maar nadat ik ze hier en daar wat wijder gemaakt had, en hij er aan gewoon raakte, kon hij er zeer goed mede te regt komen.
When he had done this, we came back to our castle; and there I fell to work for my man Friday; and first of all, I gave him a pair of linen drawers, which I had out of the poor gunner’s chest I mentioned, which I found in the wreck, and which, with a little alteration, fitted him very well; and then I made him a jerkin of goat’s skin, as well as my skill would allow (for I was now grown a tolerably good tailor); and I gave him a cap which I made of hare’s skin, very convenient, and fashionable enough; and thus he was clothed, for the present, tolerably well, and was mighty well pleased to see himself almost as well clothed as his master. It is true he went awkwardly in these clothes at first: wearing the drawers was very awkward to him, and the sleeves of the waistcoat galled his shoulders and the inside of his arms; but a little easing them where he complained they hurt him, and using himself to them, he took to them at length very well.
Den volgenden dag nadat ik met hem te huis was gekomen, begon ik te bedenken, waar ik hem zou bergen, zonder dat hij mij tot last was. Ik maakte daarom een kleine tent voor hem, op de ledige plaats tusschen mijne beide schansen. Daar er hier een ingang in mijnen kelder was, maakte ik eene hechte deur van planken in den gang digt bij de opening, die van binnen open ging. Des nachts sloot ik die met een boom, en nam ook mijne ladders in, zoo dat Vrijdag niet binnen mijn binnensten muur kon komen, zonder bij het overklimmen zoo veel gerucht te maken, dat ik daarvan wakker moest worden, want mijn binnenste wal was nu geheel met een dak voorzien van lange staken, die mijn geheele tent overdekten, en tegen den kant van den heuvel steunden, die weder dwars met kleine stokken en vervolgens met stroo van rijst bedekt waren, welk laatste zoo sterk als riet was. Aan de opening, met welke ik door de ladder in of uitging, had ik eene soort van valdeur gemaakt, die niet naar buiten openging, maar als men dit beproefd had, met groot gedruisch naar binnen moest openvallen. Mijne wapens had ik des nachts ook altijd naast mij liggen. Al deze voorzorgen waren echter overbodig, niemand had ooit een dienaar, die trouwer, opregter en meer aan hem gehecht was dan Vrijdag aan mij; hij was zonder arglist, en beminde mij als een kind zijn vader, en ik durf zeggen, dat hij altijd zijn leven voor het mijne zou gegeven hebben. De veelvuldige blijken, die hij hiervan gaf, stelden dit buiten twijfel, en overtuigden mij spoedig, dat ik geene voorzorgen jegens hem behoefde te gebruiken.
The next day, after I came home to my hutch with him, I began to consider where I should lodge him: and that I might do well for him and yet be perfectly easy myself, I made a little tent for him in the vacant place between my two fortifications, in the inside of the last, and in the outside of the first. As there was a door or entrance there into my cave, I made a formal framed door-case, and a door to it, of boards, and set it up in the passage, a little within the entrance; and, causing the door to open in the inside, I barred it up in the night, taking in my ladders, too; so that Friday could no way come at me in the inside of my innermost wall, without making so much noise in getting over that it must needs awaken me; for my first wall had now a complete roof over it of long poles, covering all my tent, and leaning up to the side of the hill; which was again laid across with smaller sticks, instead of laths, and then thatched over a great thickness with the rice-straw, which was strong, like reeds; and at the hole or place which was left to go in or out by the ladder I had placed a kind of trap-door, which, if it had been attempted on the outside, would not have opened at all, but would have fallen down and made a great noise—as to weapons, I took them all into my side every night. But I needed none of all this precaution; for never man had a more faithful, loving, sincere servant than Friday was to me: without passions, sullenness, or designs, perfectly obliged and engaged; his very affections were tied to me, like those of a child to a father; and I daresay he would have sacrificed his life to save mine upon any occasion whatsoever—the many testimonies he gave me of this put it out of doubt, and soon convinced me that I needed to use no precautions for my safety on his account.
Dit deed mij dikwijls overdenken, dat hoezeer het God in zijne wijsheid behaagd heeft, een groot deel zijner schepselen op deze aarde te versteken van de beste oefeningen, waartoe hunne geestvermogens vatbaar zijn, Hij hun toch dezelfde vermogens geschonken heeft, dezelfde rede, dezelfde neigingen; hetzelfde gevoel van dankbaarheid en verpligting, dezelfde hartstogten en gevoel van verongelijkingen, hetzelfde besef van opregtheid en trouw, en alles wat hun in staat stelt goed te doen, en weldaden te ontvangen, zoo wel als ons. Als de gelegenheid zich er toe aanbiedt, zijn zij even bereid, ja bereidvaardiger dan wij, om deze ten beste aan te wenden. Dit maakte mij somtijds zeer neêrslagtig, als ik overwoog, hoe dikwijls wij bij voorkomende gelegenheden, van deze allen zulk een slecht gebruik maken, zelfs schoon onze vermogens verlicht zijn door onderrigt en de kennis van Gods woord; en waarom het God behaagd heeft deze zaligmakende kennis te onthouden aan zoo vele millioenen, die, naar dezen armen wilde te oordeelen, er een beter gebruik dan wij van zouden maken. Hierdoor waagde ik mij somwijlen te ver in het beoordeelen van het oppermagtig wereldbestuur, en tot eene beoordeeling, als het ware van het regtvaardige eener zoodanige beschikking, die sommigen het licht onthouden, en het aan anderen geschonken had, en toch van allen gelijke pligten vorderde. Maar ik bedwong ten laatste mijne overwegingen door de bedenking, dat ik niet wist naar welken maatstaf zijlieden geoordeeld zouden worden; maar dat, daar God noodwendig en door de natuur van zijn wezen, oneindig heilig en regtvaardig was, zoo deze schepselen veroordeeld zouden worden, dat zij zich van hem verwijderd hadden, dit uit hoofde van hunne zonden tegen dat licht, dat hun wet was, en de regels, die hun geweten hun voorschreef, zou zijn; en ik eindigde met de bedenking, dat daar wij allen als leem in de handen des pottebakkers zijn, geen schepsel tegen zijnen Formeerder zeggen kon: waarom hebt gij mij aldus gevormd ?
This frequently gave me occasion to observe, and that with wonder, that however it had pleased God in His providence, and in the government of the works of His hands, to take from so great a part of the world of His creatures the best uses to which their faculties and the powers of their souls are adapted, yet that He has bestowed upon them the same powers, the same reason, the same affections, the same sentiments of kindness and obligation, the same passions and resentments of wrongs, the same sense of gratitude, sincerity, fidelity, and all the capacities of doing good and receiving good that He has given to us; and that when He pleases to offer them occasions of exerting these, they are as ready, nay, more ready, to apply them to the right uses for which they were bestowed than we are. This made me very melancholy sometimes, in reflecting, as the several occasions presented, how mean a use we make of all these, even though we have these powers enlightened by the great lamp of instruction, the Spirit of God, and by the knowledge of His word added to our understanding; and why it has pleased God to hide the like saving knowledge from so many millions of souls, who, if I might judge by this poor savage, would make a much better use of it than we did. From hence I sometimes was led too far, to invade the sovereignty of Providence, and, as it were, arraign the justice of so arbitrary a disposition of things, that should hide that sight from some, and reveal it to others, and yet expect a like duty from both; but I shut it up, and checked my thoughts with this conclusion: first, that we did not know by what light and law these should be condemned; but that as God was necessarily, and by the nature of His being, infinitely holy and just, so it could not be, but if these creatures were all sentenced to absence from Himself, it was on account of sinning against that light which, as the Scripture says, was a law to themselves, and by such rules as their consciences would acknowledge to be just, though the foundation was not discovered to us; and secondly, that still as we all are the clay in the hand of the potter, no vessel could say to him, “Why hast thou formed me thus?”
Maar om tot mijn nieuwen knecht terug te keeren; ik was zeer met dezen in mijn schik, en trachtte hem alles te leeren wat hem nuttig, handig en behulpzaam kon maken; maar vooral hem te leeren met mij te spreken en mij te verstaan. Hij was de beste scholier, zoo vrolijk, vlijtig, en blijde als hij mij begrijpen kon of zich aan mij doen verstaan, dat het mij een genot was met hem om te gaan. Nu was mijne levenswijze zoo aangenaam, dat, ware ik slechts van de vrees voor de wilden ontslagen geweest, ik gaarne mijn verder leven hier had willen slijten.
But to return to my new companion. I was greatly delighted with him, and made it my business to teach him everything that was proper to make him useful, handy, and helpful; but especially to make him speak, and understand me when I spoke; and he was the aptest scholar that ever was; and particularly was so merry, so constantly diligent, and so pleased when he could but understand me, or make me understand him, that it was very pleasant for me to talk to him. Now my life began to be so easy that I began to say to myself that could I but have been safe from more savages, I cared not if I was never to remove from the place where I lived.
CHAPTER XV—FRIDAY’S EDUCATION
Nadat ik twee of drie dagen op mijn kasteel was geweest, begreep ik, dat het goed was, ten einde Vrijdag van zijn afschuwelijk eten van menschenvleesch af te brengen, hem eenig ander vleesch te laten proeven. Ik nam hem derhalve op een ochtend mede naar het bosch, met oogmerk een geitje uit mijne kudde naar huis te brengen en te slagten, maar onder weg zag ik eene geit met twee jongen in de schaduw liggen. Ik greep Vrijdag bij den arm. " Sta stil, " zeide ik, en wees hem, dat hij zou blijven staan. Daarop legde ik mijn geweer aan, en schoot een der geitjes. De arme knaap, die mij een zijner vijanden op een afstand had zien dooden, zonder te weten of te begrijpen hoe, was zoo verschrikt en verbaasd, dat hij van angst trilde en ik dacht dat hij neergevallen zou zijn. Hij zag het geitje niet, dat ik gedood had, en had ook niet bemerkt dat ik er op aangelegd had, maar hij rukte zijn buis open, om te zien of hij ook gewond was, en begreep, dat ik voornemens was hem te dooden, want hij viel voor mij neder, omhelsde mijne knieën, en zeide mij veel dat ik niet verstaan kon, maar gemakkelijk begrijpen, dat hij mij smeekte hem niet te dooden.
After I had been two or three days returned to my castle, I thought that, in order to bring Friday off from his horrid way of feeding, and from the relish of a cannibal’s stomach, I ought to let him taste other flesh; so I took him out with me one morning to the woods. I went, indeed, intending to kill a kid out of my own flock; and bring it home and dress it; but as I was going I saw a she-goat lying down in the shade, and two young kids sitting by her. I catched hold of Friday. “Hold,” said I, “stand still;” and made signs to him not to stir: immediately I presented my piece, shot, and killed one of the kids. The poor creature, who had at a distance, indeed, seen me kill the savage, his enemy, but did not know, nor could imagine how it was done, was sensibly surprised, trembled, and shook, and looked so amazed that I thought he would have sunk down. He did not see the kid I shot at, or perceive I had killed it, but ripped up his waistcoat to feel whether he was not wounded; and, as I found presently, thought I was resolved to kill him: for he came and kneeled down to me, and embracing my knees, said a great many things I did not understand; but I could easily see the meaning was to pray me not to kill him.
Spoedig vond ik middel hem te overtuigen, dat ik hem geen kwaad wilde doen, ik beurde hem lagchend op, wees op de geit die ik geschoten had, en gelastte hem die te gaan halen, gelijk hij deed. Terwijl hij zich over haren dood verwonderde, laadde ik mijn geweer weder, en zag toevallig een vogel van grootte als een havik, binnen schot op een boom zitten. Om nu Vrijdag eenigzins te doen begrijpen wat ik doen wilde, wees ik hem den vogel, dat een papegaai was, schoon ik dien eerst voor een havik hield, en op mijn geweer en op den grond onder den boom, om hem te doen begrijpen, dat ik dien vogel uit den boom zou schieten. Daarop schoot ik en de vogel viel. In weêrwil van hetgeen ik gezegd had was hij echter weder hevig verschrikt, en vooral omdat hij mij niets in het geweer had zien doen. Hij begreep, dat dit een tooverwerktuig moest zijn, dat alles, mensch en beest, van verre en nabij dooden kon. Deze indruk bleef hem lang bij, en als ik het toegelaten had, zou hij, geloof ik, mij en mijn geweer aangebeden hebben. Verscheidene dagen daarna durfde hij het geweer nog niet aanraken, maar sprak er dikwijls tegen, als hij alleen was, en smeekte het, gelijk ik naderhand van hem vernam, hem niet te dooden. Zoodra hij van zijne eerste verbazing wat bekomen was, gelastte ik hem den vogel te gaan halen, hetgeen hij deed, maar eenigen tijd wegbleef, want ik had hem slechts aangeschoten, en hij was een eind weegs weggefladderd. Terwijl hij hem opzocht, maakte ik van deze gelegenheid gebruik om mijn geweer weder te laden, daar hij van hetzelve nog niets begreep, zonder dat hij het zag, opdat ik, als hij terug kwam, gereed mogt zijn als zich eenig ander wild opdeed, hetgeen echter thans het geval niet was. Ik bragt het geitje naar huis, haalde het nog denzelfden avond af, en hakte het zoo goed ik kon in stukken. Vervolgens kookte ik er een stuk van tot soep, en na er wat van gegeten te hebben, gaf ik er Vrijdag ook wat van, dien het zeer goed scheen te smaken, doch wat hem het meest verwonderde, was dat hij er mij zout bij zag eten. Hij gaf mij door teekens te kennen, dat zout niet goed om te eten was; hij stak een weinig in den mond, en hield zich alsof hij er van walgde en zou gaan braken, waarna hij met water zijn mond uitwiesch; daarentegen nam ik een stuk vleesch zonder zout, en hield mij alsof ik van het gebrek aan zout walgde, maar het baatte niets, nimmer wilde hij zout bij zijne spijs voegen.
I soon found a way to convince him that I would do him no harm; and taking him up by the hand, laughed at him, and pointing to the kid which I had killed, beckoned to him to run and fetch it, which he did: and while he was wondering, and looking to see how the creature was killed, I loaded my gun again. By-and-by I saw a great fowl, like a hawk, sitting upon a tree within shot; so, to let Friday understand a little what I would do, I called him to me again, pointed at the fowl, which was indeed a parrot, though I thought it had been a hawk; I say, pointing to the parrot, and to my gun, and to the ground under the parrot, to let him see I would make it fall, I made him understand that I would shoot and kill that bird; accordingly, I fired, and bade him look, and immediately he saw the parrot fall. He stood like one frightened again, notwithstanding all I had said to him; and I found he was the more amazed, because he did not see me put anything into the gun, but thought that there must be some wonderful fund of death and destruction in that thing, able to kill man, beast, bird, or anything near or far off; and the astonishment this created in him was such as could not wear off for a long time; and I believe, if I would have let him, he would have worshipped me and my gun. As for the gun itself, he would not so much as touch it for several days after; but he would speak to it and talk to it, as if it had answered him, when he was by himself; which, as I afterwards learned of him, was to desire it not to kill him. Well, after his astonishment was a little over at this, I pointed to him to run and fetch the bird I had shot, which he did, but stayed some time; for the parrot, not being quite dead, had fluttered away a good distance from the place where she fell: however, he found her, took her up, and brought her to me; and as I had perceived his ignorance about the gun before, I took this advantage to charge the gun again, and not to let him see me do it, that I might be ready for any other mark that might present; but nothing more offered at that time: so I brought home the kid, and the same evening I took the skin off, and cut it out as well as I could; and having a pot fit for that purpose, I boiled or stewed some of the flesh, and made some very good broth. After I had begun to eat some I gave some to my man, who seemed very glad of it, and liked it very well; but that which was strangest to him was to see me eat salt with it. He made a sign to me that the salt was not good to eat; and putting a little into his own mouth, he seemed to nauseate it, and would spit and sputter at it, washing his mouth with fresh water after it: on the other hand, I took some meat into my mouth without salt, and I pretended to spit and sputter for want of salt, as much as he had done at the salt; but it would not do; he would never care for salt with meat or in his broth; at least, not for a great while, and then but a very little.
Na hem den eersten dag soep gegeven te hebben, besloot ik hem den tweeden dag op gebraad te onthalen, door een stuk geitenvleesch aan het spit te steken. Ik deed dit, gelijk ik in Engeland dikwijls gezien had, door het vleesch in een stuk aan een staak te hangen, die op twee andere staken steunde, en deze te draaijen. Vrijdag stond dit verbaasd aan te zien, maar toen hij het vleesch proefde, gaf hij mij op allerlei wijzen te verstaan hoe goed het hem smaakte, en eindelijk gaf hij te kennen, dat hij nimmer meer menschenvleesch wilde eten, hetwelk mij zeer aangenaam was.
Having thus fed him with boiled meat and broth, I was resolved to feast him the next day by roasting a piece of the kid: this I did by hanging it before the fire on a string, as I had seen many people do in England, setting two poles up, one on each side of the fire, and one across the top, and tying the string to the cross stick, letting the meat turn continually. This Friday admired very much; but when he came to taste the flesh, he took so many ways to tell me how well he liked it, that I could not but understand him: and at last he told me, as well as he could, he would never eat man’s flesh any more, which I was very glad to hear.
Den volgenden dag zette ik hem aan het werk om eenig koorn te dorschen, gelijk ik dat gewoon was, en spoedig kon hij dit zoo goed doen als ik, vooral nadat hij gezien had waarvoor dit geschiedde, want ik liet hem zien hoe ik mijn brood bereidde en bakte, en kort daarna kon Vrijdag dit alles voor mij doen zoo goed als ik zelf.
The next day I set him to work beating some corn out, and sifting it in the manner I used to do, as I observed before; and he soon understood how to do it as well as I, especially after he had seen what the meaning of it was, and that it was to make bread of; for after that I let him see me make my bread, and bake it too; and in a little time Friday was able to do all the work for me as well as I could do it myself.
Ik begon nu te begrijpen, dat ik voor twee man eten moest hebben in plaats van voor een, en dus meer graan dan vroeger aankweeken; ik stak dus een grooter stuk land af, en begon dit te omheinen even als het vorige. Vrijdag werkte hieraan zeer gewillig en vlijtig mede, en ik vertelde, dat dit was om graan te bekomen ten einde meer brood te maken, omdat hij nu bij mij was. Hij scheen hierdoor zeer getroffen en beduidde mij, dat ik thans door hem meer werk had dan vroeger voor mij alleen; maar dat ik slechts te zeggen had wat ik gedaan wilde hebben, en dat hij te harder voor mij zou werken.
I began now to consider, that having two mouths to feed instead of one, I must provide more ground for my harvest, and plant a larger quantity of corn than I used to do; so I marked out a larger piece of land, and began the fence in the same manner as before, in which Friday worked not only very willingly and very hard, but did it very cheerfully: and I told him what it was for; that it was for corn to make more bread, because he was now with me, and that I might have enough for him and myself too. He appeared very sensible of that part, and let me know that he thought I had much more labour upon me on his account than I had for myself; and that he would work the harder for me if I would tell him what to do.
Dit jaar was voor mij het aangenaamste van allen, die ik hier doorgebragt had, Vrijdag begon tamelijk wel te spreken en kende spoedig de namen van al wat ik hem wijzen kon, en van elke plaats, waar ik hem naar toe zenden kon. Ik begon dus thans mijne tong weder te kunnen gebruiken, waartoe ik, om te spreken bedoel ik, tot hiertoe weinig gelegenheid had gehad. Behalve het genoegen van met hem te spreken, had ik veel vermaak in zijn karakter; zijne eenvoudige, brave en argelooze aard bleek mij dagelijks meer, en ik begon hem hartelijk lief te hebben; en van zijnen kant geloof ik, dat hij mij meer dan iets ter wereld beminde.
This was the pleasantest year of all the life I led in this place. Friday began to talk pretty well, and understand the names of almost everything I had occasion to call for, and of every place I had to send him to, and talked a great deal to me; so that, in short, I began now to have some use for my tongue again, which, indeed, I had very little occasion for before. Besides the pleasure of talking to him, I had a singular satisfaction in the fellow himself: his simple, unfeigned honesty appeared to me more and more every day, and I began really to love the creature; and on his side I believe he loved me more than it was possible for him ever to love anything before.
Ik wilde eens beproeven of hij weder naar zijn land verlangde, en daar hij nu genoeg Engelsch kende om mij eenige vragen te beantwoorden, vroeg ik hem of zijn volk nimmer in een gevecht overwinnaar was, waarop hij glimlagchend antwoordde: " Ja wel, wij vechten altijd het best; " hij bedoelde beter dan hunne vijanden. Hierop hielden wij het volgende gesprek:
I had a mind once to try if he had any inclination for his own country again; and having taught him English so well that he could answer me almost any question, I asked him whether the nation that he belonged to never conquered in battle? At which he smiled, and said—“Yes, yes, we always fight the better;” that is, he meant always get the better in fight; and so we began the following discourse:—
" Gij vecht het best, " zeide ik, " hoe komt het dan, dat gij gevangen genomen zijt. "
_Master_.—You always fight the better; how came you to be taken prisoner, then, Friday?
Vrijdag. Mijn volk verslaat ze toch.
_Friday_.—My nation beat much for all that.
Meester. Hoe verslaan ? Dat begrijp ik niet, als uw volk hen versloeg, hoe kwaamt gij dan gevangen ?
_Master_.—How beat? If your nation beat them, how came you to be taken?
Vrijdag. Zij waren meer dan mijn volk op de plek waar ik was. Zij nemen een, twee, drie en mij gevangen. Mijn volk versloeg hen elders, waar ik niet was, daar nam mijn volk een, twee, drie, veel duizend gevangen.
_Friday_.—They more many than my nation, in the place where me was; they take one, two, three, and me: my nation over-beat them in the yonder place, where me no was; there my nation take one, two, great thousand.
Meester. Maar waarom heeft uw volk u dan niet uit de handen uwer vijanden verlost ?
_Master_.—But why did not your side recover you from the hands of your enemies, then?
Vrijdag. Zij bragten gaauw een, twee, drie en mij in de kanoe; mijn volk daar geen kanoe had.
_Friday_.—They run, one, two, three, and me, and make go in the canoe; my nation have no canoe that time.
Meester. Zoo. En wat doet uw volk met de lieden, die zij genomen hebben. Voeren zij hen weg en eten ze op, gelijk die anderen ?
_Master_.—Well, Friday, and what does your nation do with the men they take? Do they carry them away and eat them, as these did?
Vrijdag. Ja, mijn volk eet ook menschen, eet ze allen op.
_Friday_.—Yes, my nation eat mans too; eat all up.
Meester. Waar brengen zij die heen ?
_Master_.—Where do they carry them?
Vrijdag. Zij gaan naar andere plaats, waar zij willen.
_Friday_.—Go to other place, where they think.
Meester. Komen zij hierheen?
_Master_.—Do they come hither?
Vrijdag. Ja hierheen, hier en op andere plaatsen.
_Friday_.—Yes, yes, they come hither; come other else place.
Meester. Zijt gij vroeger hier met hen geweest ?
_Master_.—Have you been here with them?
Vrijdag. Ja, ik hier geweest ben. (Hierbij wees hij naar den N. W. kant van het eiland, waar het schijnt dat hunne landingplaats was ).
_Friday_.—Yes, I have been here (points to the NW. side of the island, which, it seems, was their side).
Hieruit maakte ik op, dat hij vroeger onder de wilden geweest was, die gewoon waren op de verder afliggende gedeelten van het eiland aan wal te gaan, met dezelfde oogmerken, waartoe hij thans hier gebragt was, en toen ik hem eenigen tijd daarna aan dien kant bragt, herkende hij dadelijk de plaats, en zeide mij, dat hij daar eens geweest was, toen zij twintig mannen, twee vrouwen en een kind hadden gegeten. Hij kon in het Engelsch niet tot twintig tellen, maar hij wees het mij door zooveel steentjes naast elkander te leggen en mij die te laten tellen.
By this I understood that my man Friday had formerly been among the savages who used to come on shore on the farther part of the island, on the same man-eating occasions he was now brought for; and some time after, when I took the courage to carry him to that side, being the same I formerly mentioned, he presently knew the place, and told me he was there once, when they ate up twenty men, two women, and one child; he could not tell twenty in English, but he numbered them by laying so many stones in a row, and pointing to me to tell them over.
Ik heb dit gesprek medegedeeld, omdat er het volgende uit ontstond. Ik vroeg hem namelijk hoe ver ons eiland van de kust af lag, en of de kanoes op den togt herwaarts niet dikwijls verongelukten. Hij zeide, dat er geen gevaar was, en de kanoes nimmer vergingen, maar dat er een eind weegs in zee eene strooming en een wind was, naar de eene zijde in den morgen, en in den namiddag naar de andere zijde. Ik begreep, dat dit niets anders was dan de loop van het getij, naarmate het water wies of afliep, maar naderhand heb ik geleerd, dat dit ontstond uit de sterke eb en vloed van de groote Oronoko-rivier, in welker mond ik naderhand begreep, dat ons eiland lag, en dat het land hetwelk ik ten W. en N. W. gewaar werd, het groote eiland Trinidad, aan den noordelijken hoek van gemelde rivier, was. Ik deed Vrijdag duizend vragen over het land, de bewoners, de zee, de kust, en welke de naburige volken waren; hij verhaalde mij met de meest mogelijke openhartigheid al wat hij wist. Ik vroeg hem de namen der verschillende volken daaromstreeks; maar kon niets anders uit hem krijgen dan Caribs; waaruit ik begreep, dat het Caraïben waren, die volgens onze kaarten, dat deel van Amerika bewonen, dat zich van de Oronoko tot aan Guiana, en aan de andere zijde tot St. Martha uitstrekt. Hij verhaalde mij, dat ver achter de maan (waarmede hij bedoelde in die strekking, waar de maan onderging ), dat is ten westen van hun land, witte, baardige mannen woonden, zoo als ik (hierbij wees hij op mijne knevels ) en dat deze veel mannen gedood hadden, zoo als hij zeide. Ik besloot hieruit, dat hij de Spanjaarden bedoelde, wier wreedheden in Amerika, het geheele land door bekend zijn geraakt, en door alle volkeren van vader tot zoon bewaard zijn gebleven.
I have told this passage, because it introduces what follows: that after this discourse I had with him, I asked him how far it was from our island to the shore, and whether the canoes were not often lost. He told me there was no danger, no canoes ever lost: but that after a little way out to sea, there was a current and wind, always one way in the morning, the other in the afternoon. This I understood to be no more than the sets of the tide, as going out or coming in; but I afterwards understood it was occasioned by the great draft and reflux of the mighty river Orinoco, in the mouth or gulf of which river, as I found afterwards, our island lay; and that this land, which I perceived to be W. and NW., was the great island Trinidad, on the north point of the mouth of the river. I asked Friday a thousand questions about the country, the inhabitants, the sea, the coast, and what nations were near; he told me all he knew with the greatest openness imaginable. I asked him the names of the several nations of his sort of people, but could get no other name than Caribs; from whence I easily understood that these were the Caribbees, which our maps place on the part of America which reaches from the mouth of the river Orinoco to Guiana, and onwards to St. Martha. He told me that up a great way beyond the moon, that was beyond the setting of the moon, which must be west from their country, there dwelt white bearded men, like me, and pointed to my great whiskers, which I mentioned before; and that they had killed much mans, that was his word: by all which I understood he meant the Spaniards, whose cruelties in America had been spread over the whole country, and were remembered by all the nations from father to son.
Ik vroeg hem of hij mij zeggen kon, hoe ik van dit eiland en bij die blanke menschen komen kon. Hij zeide ja, en dat dit gaan kon in " twee kanoes. " Ik begreep eerst niet wat hij met " twee kanoes " meende, maar kwam er eindelijk met veel moeite achter, dat hij wilde zeggen in eene kanoe, zoo groot als twee anderen. Deze verklaring beviel mij zeer goed, en van dit oogenblik af koesterde ik eenige hoop, dat ik den een of anderen tijd gelegenheid zou vinden van deze plaats te ontkomen, en dat deze arme wilde mij ter uitvoering daarvan behulpzaam zou kunnen zijn.
I inquired if he could tell me how I might go from this island, and get among those white men. He told me, “Yes, yes, you may go in two canoe.” I could not understand what he meant, or make him describe to me what he meant by two canoe, till at last, with great difficulty, I found he meant it must be in a large boat, as big as two canoes. This part of Friday’s discourse I began to relish very well; and from this time I entertained some hopes that, one time or other, I might find an opportunity to make my escape from this place, and that this poor savage might be a means to help me.
Gedurende al den tijd, dat Vrijdag nu bij mij was geweest, en begon te leeren met mij te spreken en mij te verstaan, had ik niet nagelaten hem de eerste begrippen der godsdienst in te prenten; zoo vroeg ik hem eens wie hem geschapen had. De arme knaap begreep mij volstrekt niet, maar dacht, dat ik vroeg wie zijn vader was. Ik vatte dus de zaak anders aan, wees hem op de zee, den grond waarop hij trad, de heuvels en de bosschen. Hij zeide, dat dit gemaakt was door den ouden Benamoekie, die verder dan alle menschen woonde. Hij wist van dien grooten persoon niets anders te zeggen, dan dat hij zeer oud was, veel ouder, zeide hij, dan de zee of het land, dan de maan of de sterren. Ik vroeg hem daarop, dat zoo die oude persoon alle dingen gemaakt had, waarom niet alle dingen hem eer bewezen. Hij zag zeer ernstig, en zeide met eene onnoozele eenvoudigheid: " Alle dingen zeggen, O ! tegen hem. " Ik vroeg hem of de lieden, die in zijn land stierven, ergens heen gingen. " Ja, ja, " zeide hij, " zij gaan allen naar Benamoekie. " Daarop vroeg ik of degeen, die zij opaten, daar ook heen gingen, en hij zeide, " ja. "
During the long time that Friday had now been with me, and that he began to speak to me, and understand me, I was not wanting to lay a foundation of religious knowledge in his mind; particularly I asked him one time, who made him. The creature did not understand me at all, but thought I had asked who was his father—but I took it up by another handle, and asked him who made the sea, the ground we walked on, and the hills and woods. He told me, “It was one Benamuckee, that lived beyond all;” he could describe nothing of this great person, but that he was very old, “much older,” he said, “than the sea or land, than the moon or the stars.” I asked him then, if this old person had made all things, why did not all things worship him? He looked very grave, and, with a perfect look of innocence, said, “All things say O to him.” I asked him if the people who die in his country went away anywhere? He said, “Yes; they all went to Benamuckee.” Then I asked him whether those they eat up went thither too. He said, “Yes.”
Dit gaf mij aanleiding hem in de kennis van den eenigen waren God te onderrigten. Ik zeide hem, terwijl ik naar den hemel wees, dat de groote maker van alle dingen daar woonde, en dat Hij de wereld met dezelfde almagt en wijsheid bestierde, waarmede Hij ze geschapen heeft; dat Hij almagtig was, ons alles doen, alles geven, alles ontnemen kon; en zoo opende ik van lieverlede hem de oogen. Hij luisterde zeer oplettend, en hoorde met veel genoegen hoe Christus gezonden was om ons te verlossen, en hoe wij God behoorden te bidden, en hoe deze ons altijd hoorde, waar wij ook waren. Hij zeide mij eens, dat zoo God ons hooren kon, terwijl Hij verder dan de zon was, dat Hij dan een grooter God dan hun Benamoekie was, die niet veraf woonde, en toch hen niet hooren kon, ten ware zij den hoogen berg opstegen, waarop hij woonde om tegen hem te spreken. Ik vroeg hem of hij daar ooit gegaan was; hij zeide neen, en dat dit alleen de oude lieden deden, die hij Oewokakie noemde, dat is, gelijk ik uit zijne verklaring begreep, zoo veel als hunne priesters, en dat deze heengingen om " O ! " te zeggen (zoo noemde hij het bidden ), en als zij terugkwamen, verhaalden wat Benamoekie gezegd had. Hieruit bemerkte ik, dat er zelfs onder de domste en verblindste Heidenen eene priesterschap en zekere verborgenheden bestaan, om het gemeen ontzag voor de priesters in te boezemen.
From these things, I began to instruct him in the knowledge of the true God; I told him that the great Maker of all things lived up there, pointing up towards heaven; that He governed the world by the same power and providence by which He made it; that He was omnipotent, and could do everything for us, give everything to us, take everything from us; and thus, by degrees, I opened his eyes. He listened with great attention, and received with pleasure the notion of Jesus Christ being sent to redeem us; and of the manner of making our prayers to God, and His being able to hear us, even in heaven. He told me one day, that if our God could hear us, up beyond the sun, he must needs be a greater God than their Benamuckee, who lived but a little way off, and yet could not hear till they went up to the great mountains where he dwelt to speak to them. I asked him if ever he went thither to speak to him. He said, “No; they never went that were young men; none went thither but the old men,” whom he called their Oowokakee; that is, as I made him explain to me, their religious, or clergy; and that they went to say O (so he called saying prayers), and then came back and told them what Benamuckee said. By this I observed, that there is priestcraft even among the most blinded, ignorant pagans in the world; and the policy of making a secret of religion, in order to preserve the veneration of the people to the clergy, not only to be found in the Roman, but, perhaps, among all religions in the world, even among the most brutish and barbarous savages.
Ik trachtte Vrijdag omtrent deze bedriegerijen in te lichten, en zeide hem, dat het voorgeven hunner oude lieden, dat zij den berg opgingen, om hunnen God Benamoekie aan te roepen, bedriegerij was, zoo wel als, dat zij vandaar komende, verhaalden wat hij hun gezegd had; dat, zoo zij daar iemand ontmoetten, of iemand tot hen sprak, dit dan een booze geest moest zijn. Hierop had ik een lang gesprek met hem over den duivel, zijn oorsprong, zijn opstand tegen God, zijne vijandschap tegen de menschen, hare oorzaak, zijn verblijf in de duistere plaatsen der wereld, om daar, in stede van God, en als God aangebeden te worden; en over zijne vele listen, om den mensch in het verderf te storten; hoe hij tot onze ziel toegang kreeg door onze hartstogten strikken te spannen, waardoor wij ons zelven in verzoeking bragten, en vrijwillig ons eigen verderf te gemoet gingen.
I endeavoured to clear up this fraud to my man Friday; and told him that the pretence of their old men going up to the mountains to say O to their god Benamuckee was a cheat; and their bringing word from thence what he said was much more so; that if they met with any answer, or spake with any one there, it must be with an evil spirit; and then I entered into a long discourse with him about the devil, the origin of him, his rebellion against God, his enmity to man, the reason of it, his setting himself up in the dark parts of the world to be worshipped instead of God, and as God, and the many stratagems he made use of to delude mankind to their ruin; how he had a secret access to our passions and to our affections, and to adapt his snares to our inclinations, so as to cause us even to be our own tempters, and run upon our destruction by our own choice.
Ik vond, dat het niet zoo gemakkelijk ging hem juiste denkbeelden in te prenten, aangaande den duivel, als aangaande den aard en het wezen der Godheid. De geheele natuur was mij behulpzaam in mijne bewijzen voor het noodwendig bestaan van eene eerste oorzaak, een onbegrijpelijke, allesbestierende magt, en voor de verpligting van onzen Schepper onze hulde toe te brengen; maar niets van dat alles ondersteunde het denkbeeld van een boozen geest, zijn oorsprong, zijn aard en wezen, en bovenal zijne geneigdheid tot het kwade, en zijne verleidingen daartoe. Mijn arme eenvoudige wilde bragt mij eens door eene zeer natuurlijke en eenvoudige vraag zoodanig in de engte, dat ik naauwelijks wist wat ik hem zeggen zou. Ik had hem veel gezegd van Gods almagt, zijne afkeer van zonde, hoe hij een verterend vuur was voor de werkers van ongeregtigheid; hoe Hij, die ons allen geschapen had, ons en de geheele wereld door zijn wil vernietigen kon, en al dien tijd had hij met de grootste aandacht naar mij geluisterd. Daarna verhaalde ik hem hoe de duivel, Gods vijand, in de harten der menschen was, en al zijne list besteedde om de goede voornemens der Voorzienigheid tegen te werken, en het rijk van Christus hier op aarde afbreuk te doen, en dergelijke meer. " Maar, " zeide Vrijdag, " gij zegt, dat God zoo groot en zoo magtig is, is hij niet veel magtiger dan de duivel ? " — " Ja, ja, Vrijdag, " zeide ik, " God is veel magtiger dan de duivel, en daarom bidden wij God, dat hij ons toelaat hem te vertreden, en ons zijne verzoekingen doet wederstaan en zijn arglist teleurstellen."—"Maar, " voerde hij weder aan, " als God zooveel magtiger en sterker is dan de duivel, waarom slaat Hij dan den duivel niet dood, en belet hem meer kwaad te doen ? " Ik stond bij deze vraag geheel verplet; schoon een oud man, was ik nog een jongeling in de godgeleerdheid, en weinig in staat om leerstellige vragen en zwarigheden op te lossen. Eerst wist ik niet wat te antwoorden, dus hield ik mij alsof ik hem niet verstaan had, en vroeg wat hij zeide. Maar hij verlangde te veel naar een antwoord, om zijne vraag vergeten te hebben, dus herhaalde hij die in dezelfde woorden als boven. Middelerwijl had ik mijne gedachten een weinig bijeengezameld, en zeide: " God zal hem in het laatste der dagen gestrengelijk straffen; hij wordt bespaard tot den dag des oordeels, wanneer hij in een bodemloozen afgrond zal worden geworpen, om daar met eeuwig vuur te blijven."—Dit voldeed Vrijdag niet. Hij herhaalde mijne woorden: " tot het laatste der dagen; dat begrijp ik niet. Waarom den duivel niet nu, niet lang geleden al gedood ? " — " Gij kondt even goed vragen, " hernam ik, " waarom God u en mij niet doodt, als wij zonden bedrijven; wij blijven gespaard om berouw te hebben en vergiffenis te erlangen."—Hij dacht eene poos hierover na, en zeide eindelijk: " Dat goed, zeer goed is; dus gij, ik, de duivel, alle zondaars bewaard blijven, allen berouw hebben, allen vergiffenis ontvangen. "
I found it was not so easy to imprint right notions in his mind about the devil as it was about the being of a God. Nature assisted all my arguments to evidence to him even the necessity of a great First Cause, an overruling, governing Power, a secret directing Providence, and of the equity and justice of paying homage to Him that made us, and the like; but there appeared nothing of this kind in the notion of an evil spirit, of his origin, his being, his nature, and above all, of his inclination to do evil, and to draw us in to do so too; and the poor creature puzzled me once in such a manner, by a question merely natural and innocent, that I scarce knew what to say to him. I had been talking a great deal to him of the power of God, His omnipotence, His aversion to sin, His being a consuming fire to the workers of iniquity; how, as He had made us all, He could destroy us and all the world in a moment; and he listened with great seriousness to me all the while. After this I had been telling him how the devil was God’s enemy in the hearts of men, and used all his malice and skill to defeat the good designs of Providence, and to ruin the kingdom of Christ in the world, and the like. “Well,” says Friday, “but you say God is so strong, so great; is He not much strong, much might as the devil?” “Yes, yes,” says I, “Friday; God is stronger than the devil—God is above the devil, and therefore we pray to God to tread him down under our feet, and enable us to resist his temptations and quench his fiery darts.” “But,” says he again, “if God much stronger, much might as the wicked devil, why God no kill the devil, so make him no more do wicked?” I was strangely surprised at this question; and, after all, though I was now an old man, yet I was but a young doctor, and ill qualified for a casuist or a solver of difficulties; and at first I could not tell what to say; so I pretended not to hear him, and asked him what he said; but he was too earnest for an answer to forget his question, so that he repeated it in the very same broken words as above. By this time I had recovered myself a little, and I said, “God will at last punish him severely; he is reserved for the judgment, and is to be cast into the bottomless pit, to dwell with everlasting fire.” This did not satisfy Friday; but he returns upon me, repeating my words, “‘_Reserve at last_!’ me no understand—but why not kill the devil now; not kill great ago?” “You may as well ask me,” said I, “why God does not kill you or me, when we do wicked things here that offend Him—we are preserved to repent and be pardoned.” He mused some time on this. “Well, well,” says he, mighty affectionately, “that well—so you, I, devil, all wicked, all preserve, repent, God pardon all.” Here I was run down again by him to the last degree; and it was a testimony to me, how the mere notions of nature, though they will guide reasonable creatures to the knowledge of a God, and of a worship or homage due to the supreme being of God, as the consequence of our nature, yet nothing but divine revelation can form the knowledge of Jesus Christ, and of redemption purchased for us; of a Mediator of the new covenant, and of an Intercessor at the footstool of God’s throne; I say, nothing but a revelation from Heaven can form these in the soul; and that, therefore, the gospel of our Lord and Saviour Jesus Christ, I mean the Word of God, and the Spirit of God, promised for the guide and sanctifier of His people, are the absolutely necessary instructors of the souls of men in the saving knowledge of God and the means of salvation.
Dit antwoord bragt mij geheel in verlegenheid, en het was voor mij een nieuw blijk, hoe natuurlijke begrippen, wel een redelijk wezen tot de kennis en tot de vereering van een Hoogst Wezen leiden, maar dat alleen eene goddelijke openbaring ons tot de kennis van Jezus Christus, en van eene verlossing, voor ons verworven door zijnen dood, en van Hem als middelaar van een nieuw Verbond; dat niets zeg ik, dan eene goddelijke openbaring ons deze begrippen kon geven, en daarom het Evangelie van onzen Heer en Zaligmaker volstrekt noodig is, om den mensch de ware kennisse Gods en der middelen tot zijne zaligheid te geven. Ik brak daarom het bovengemelde gesprek haastig af, alsof ik plotseling wilde uitgaan, daarop zond ik hem een ver eind weg om iets te verrigten, en smeekte toen God vurig, dat hij mij in staat mogt stellen dezen armen wilde te onderrigten, hem door zijnen geest vatbaar maken om het licht der kennisse Gods in Christus te ontvangen, en mij van Zijn woord zoodanig doen spreken, dat zijn hart overtuigd, zijne oogen geopend en zijne ziel gered mogt worden. Toen hij terugkwam had ik een lang gesprek met hem over de verlossing der menschen door den Zaligmaker, en de leer der Evangeliën, namelijk berouw voor God en geloof in onzen Heiland. Ik verklaarde hem toen, zoo goed als ik kon, waarom onze Verlosser niet de gedaante der Engelen maar den aard der menschen had aangenomen; dat hij gekomen was om de verloren schapen van het huis Israëls bijeen te zamelen en zoo voorts.
I therefore diverted the present discourse between me and my man, rising up hastily, as upon some sudden occasion of going out; then sending him for something a good way off, I seriously prayed to God that He would enable me to instruct savingly this poor savage; assisting, by His Spirit, the heart of the poor ignorant creature to receive the light of the knowledge of God in Christ, reconciling him to Himself, and would guide me so to speak to him from the Word of God that his conscience might be convinced, his eyes opened, and his soul saved. When he came again to me, I entered into a long discourse with him upon the subject of the redemption of man by the Saviour of the world, and of the doctrine of the gospel preached from Heaven, viz. of repentance towards God, and faith in our blessed Lord Jesus. I then explained to him as well as I could why our blessed Redeemer took not on Him the nature of angels but the seed of Abraham; and how, for that reason, the fallen angels had no share in the redemption; that He came only to the lost sheep of the house of Israel, and the like.
God weet het, ik bezat meer welmeenendheid dan kunde, in mijne pogingen tot onderrigt van dezen wilde, en ik moet bekennen, hetgeen geloof ik allen, die even zoo handelen, zullen ondervinden, dat terwijl ik hem leerde, ik mij zelve vele dingen eigen maakte en opmerkte, die ik vroeger niet wist of nimmer aan gedacht had, maar mij thans voor den geest kwamen, nu ik ze ter onderrigting voor dezen armen wilde bijeen zamelde; en ik onderzocht deze zaken thans met meer lust dan ooit te voren. Het zij dus deze arme wilde mij genoegen of gevaren zou aanbrengen, altijd had ik groote reden tot dankbaarheid. Mijn verdriet werd thans ligter, mijne woning was mij genoeglijker, en als ik bedacht, dat ik in dit eenzaam leven, waartoe ik veroordeeld was, niet alleen zelf naar den hemel had leeren opzien, en nadenken door wiens bestier ik hier gekomen was, maar thans zelf tot een werktuig verkoren was, om met hulp der Voorzienigheid, niet alleen het ligchaam maar ook de ziel van dezen armen man te redden, en hem de kennis van den waren God en de Christelijke leer in te prenten; ik zeg, wanneer ik dit alles bedacht, gevoelde ik mij van eene heimelijke vreugde doordrongen, en verheugde mij alsdan, dat ik naar deze plaats gevoerd was, hetgeen ik vroeger beschouwde als de grootste ramp, die mij ooit treffen kon.
I had, God knows, more sincerity than knowledge in all the methods I took for this poor creature’s instruction, and must acknowledge, what I believe all that act upon the same principle will find, that in laying things open to him, I really informed and instructed myself in many things that either I did not know or had not fully considered before, but which occurred naturally to my mind upon searching into them, for the information of this poor savage; and I had more affection in my inquiry after things upon this occasion than ever I felt before: so that, whether this poor wild wretch was better for me or no, I had great reason to be thankful that ever he came to me; my grief sat lighter, upon me; my habitation grew comfortable to me beyond measure: and when I reflected that in this solitary life which I have been confined to, I had not only been moved to look up to heaven myself, and to seek the Hand that had brought me here, but was now to be made an instrument, under Providence, to save the life, and, for aught I knew, the soul of a poor savage, and bring him to the true knowledge of religion and of the Christian doctrine, that he might know Christ Jesus, in whom is life eternal; I say, when I reflected upon all these things, a secret joy ran through every part of My soul, and I frequently rejoiced that ever I was brought to this place, which I had so often thought the most dreadful of all afflictions that could possibly have befallen me.
Deze dankbare gemoedsstemming bleef mij van dien tijd af gestadig bij, en de gesprekken, die Vrijdag en mij in onze ledige uren, drie jaren achtereen bezig hielden, waren zoodanig, dat wij al dien tijd zoo volkomen tevreden en gelukkig waren, als men dit in deze ondermaansche wereld wezen kan. De wilde was thans een goed Christen, een beter Christen dan ik, schoon ik met grond en met dankbaarheid jegens God, zeggen durf, dat wij beide boetvaardige en berouwhebbende zondaren waren. Wij hadden het woord Gods tot ons onderrigt, en zijn geest was ons even nabij alsof wij in Engeland waren. Gestadig las ik hem de Heilige Schrift voor, en trachtte hem naar mijn beste vermogen te doen begrijpen, wat ik las; terwijl hij door zijne ernstige vragen mij, gelijk ik gezegd heb, veel ervarener in schriftuurlijke kennis maakte dan ik ooit door het bloote lezen zou geworden zijn. Ik mag ook niet voorbij gaan hier uit ervaring in dit mijn eenzaam leven te doen opmerken, welk een oneindig groote zegen het is, dat de kennisse Gods en de leer der zaligmaking door Jezus Christus, zoo duidelijk in Gods woord bevat is, dat alleen het lezen der Heilige Schrift mij genoegzaam mijne pligten deed kennen, om mij dadelijk tot opregt berouw te bewegen over mijne zonden, en tot het aankleven van onzen Zaligmaker, door wien ik behouden moest worden; als ook tot eene duurzame verbetering van mijn gedrag, en gehoorzaamheid aan Gods geboden, en dit zonder eenigen menschelijken leermeester. Even zoo was dit eenvoudig onderrigt genoegzaam voor dezen wilde, om hem tot een Christen te maken, zoo als ik in mijn leven slechts weinigen gezien heb.
I continued in this thankful frame all the remainder of my time; and the conversation which employed the hours between Friday and me was such as made the three years which we lived there together perfectly and completely happy, if any such thing as complete happiness can be formed in a sublunary state. This savage was now a good Christian, a much better than I; though I have reason to hope, and bless God for it, that we were equally penitent, and comforted, restored penitents. We had here the Word of God to read, and no farther off from His Spirit to instruct than if we had been in England. I always applied myself, in reading the Scripture, to let him know, as well as I could, the meaning of what I read; and he again, by his serious inquiries and questionings, made me, as I said before, a much better scholar in the Scripture knowledge than I should ever have been by my own mere private reading. Another thing I cannot refrain from observing here also, from experience in this retired part of my life, viz. how infinite and inexpressible a blessing it is that the knowledge of God, and of the doctrine of salvation by Christ Jesus, is so plainly laid down in the Word of God, so easy to be received and understood, that, as the bare reading the Scripture made me capable of understanding enough of my duty to carry me directly on to the great work of sincere repentance for my sins, and laying hold of a Saviour for life and salvation, to a stated reformation in practice, and obedience to all God’s commands, and this without any teacher or instructor, I mean human; so the same plain instruction sufficiently served to the enlightening this savage creature, and bringing him to be such a Christian as I have known few equal to him in my life.
Wat betreft de twisten en geschillen, die er in de wereld over de godsdienst bestaan hebben, hetzij over de leer of over derzelver bedienaars, deze waren voor ons even nutteloos, als zij, naar ik zien kan, steeds voor de geheele wereld zijn geweest. Wij hadden den zekeren gids ten hemel, namelijk Gods woord, en, Gode zij dank, genoegzame ondersteuning van zijnen geest om ons het te doen verstaan, en geneigd en gehoorzaam aan deszelfs onderrigtingen te maken. Ik kan niet inzien wat de uitgestrekte kennis in godsdienstige geschillen, die in de wereld zooveel onrust verwekt hebben, ons voor nut zou gedaan hebben, al hadden wij die kunnen verwerven. Doch om tot mijne geschiedenis terug te keeren, en iedere zaak op hare beurt te vermelden.
As to all the disputes, wrangling, strife, and contention which have happened in the world about religion, whether niceties in doctrines or schemes of church government, they were all perfectly useless to us, and, for aught I can yet see, they have been so to the rest of the world. We had the sure guide to heaven, viz. the Word of God; and we had, blessed be God, comfortable views of the Spirit of God teaching and instructing by His word, leading us into all truth, and making us both willing and obedient to the instruction of His word. And I cannot see the least use that the greatest knowledge of the disputed points of religion, which have made such confusion in the world, would have been to us, if we could have obtained it. But I must go on with the historical part of things, and take every part in its order.
Nadat Vrijdag en ik bevriend waren geworden, en hij schier alles verstaan kon wat ik tot hem zeide, en mij vloeijend, ofschoon in gebroken Engelsch, antwoorden, verhaalde ik hem mijne eigene geschiedenis; althans wat mijne komst alhier aangaat, hoe ik hier huis gehouden had en hoe lang. Ik leerde hem het geheim (want dit was het voor hem ) van kruid en lood en hoe hij een geweer afschieten moest. Ik gaf hem een mes, waarmede hij zeer in zijn schik was, en maakte hem een draagband om het in eene scheede in te dragen; in plaats van eene sabel gaf ik hem om daaraan te hangen eene bijl, die als wapen in sommige gevallen nuttig kan zijn, maar nog veel nuttiger in vele andere omstandigheden.
After Friday and I became more intimately acquainted, and that he could understand almost all I said to him, and speak pretty fluently, though in broken English, to me, I acquainted him with my own history, or at least so much of it as related to my coming to this place: how I had lived there, and how long; I let him into the mystery, for such it was to him, of gunpowder and bullet, and taught him how to shoot. I gave him a knife, which he was wonderfully delighted with; and I made him a belt, with a frog hanging to it, such as in England we wear hangers in; and in the frog, instead of a hanger, I gave him a hatchet, which was not only as good a weapon in some cases, but much more useful upon other occasions.
Ik beschreef hem de landen van Europa, maar in het bijzonder mijn vaderland, hoe wij daar leefden, hoe wij God dienden, hoe wij ons in de maatschappij gedroegen, en hoe wij in schepen naar alle deelen der wereld gingen. Ik verhaalde hem van het wrak, waar ik aan boord was geweest, en wees hem de plaats zoo nabij als ik kon, want het was lang te voren aan stukken geslagen en geheel verdwenen. Ik toonde hem hetgeen er nog over was van de boot, die bij mijne redding op het strand geslagen werd, en welke ik nimmer had kunnen bewegen, maar die thans in stukken was gevallen. Toen Vrijdag deze boot zag stond hij eene poos in gedachten en zeide niets. Eindelijk echter toen ik vroeg waar hij zoo op peinsde, zeide hij: " Ik heb eene boot zoo zien komen op eene plaats van mijn volk. " Ik begreep hem eerst niet, maar bij nader onderzoek maakte ik uit hem op, dat zulk eene soort van boot op de plaats waar hij woonde, gekomen was, namelijk, gelijk hij mij verklaarde, door slecht weder daar heen geslagen. Ik verbeeldde mij thans, dat de sloep van een Europeesch schip op die hoogte, verloren geraakt en op strand geworpen was; ik was echter zoo dom, dat ik er met eens aan dacht, dat er wel menschen zich daarmede bij eene schipbreuk hadden kunnen redden, en vroeg hem dus alleen hoe de boot er uitzag.
I described to him the country of Europe, particularly England, which I came from; how we lived, how we worshipped God, how we behaved to one another, and how we traded in ships to all parts of the world. I gave him an account of the wreck which I had been on board of, and showed him, as near as I could, the place where she lay; but she was all beaten in pieces before, and gone. I showed him the ruins of our boat, which we lost when we escaped, and which I could not stir with my whole strength then; but was now fallen almost all to pieces. Upon seeing this boat, Friday stood, musing a great while, and said nothing. I asked him what it was he studied upon. At last says he, “Me see such boat like come to place at my nation.” I did not understand him a good while; but at last, when I had examined further into it, I understood by him that a boat, such as that had been, came on shore upon the country where he lived: that is, as he explained it, was driven thither by stress of weather. I presently imagined that some European ship must have been cast away upon their coast, and the boat might get loose and drive ashore; but was so dull that I never once thought of men making their escape from a wreck thither, much less whence they might come: so I only inquired after a description of the boat.
Vrijdag beschreef mij die vrij wel, maar ik begreep hem nog beter toen hij er met eenige warmte bijvoegde: " Wij redden die blanke menschen van verdrinken ! " Ik vroeg dadelijk of er eenige blanken in de boot waren geweest.—"Ja de boot vol, " zeide hij. Ik vroeg, hoeveel ? Hij telde op zijne vingers tot zeventien. Op mijne vraag wat er van hen geworden was, zeide hij: " Zij leven, zij wonen bij mijn volk. "
Friday described the boat to me well enough; but brought me better to understand him when he added with some warmth, “We save the white mans from drown.” Then I presently asked if there were any white mans, as he called them, in the boat. “Yes,” he said; “the boat full of white mans.” I asked him how many. He told upon his fingers seventeen. I asked him then what became of them. He told me, “They live, they dwell at my nation.”
Dit deed weder nieuwe gissingen bij mij ontstaan; ik geloofde thans, dat deze menschen misschien tot het schip behoord hadden, dat naar mijn eiland heengeslagen was, en dat nadat het schip op de rots gestooten had, en zij een onvermijdelijken dood voor oogen zagen, zij zich in de boot gered hadden en op de woeste kust onder de wilden geland waren. Ik vroeg vervolgens naauwkeuriger wat er van hen geworden was; hij verzekerde mij dat zij daar nog leefden, dat zij er ongeveer vier jaren geweest waren, dat de wilden hen geen leed deden en hun voedsel gaven. Ik vroeg hem hoe het kwam, dat zij hen niet dood sloegen en opaten. Hij zeide: " neen, zij maken broeders met hen, " waarmede hij een verbond of wapenstilstand, naar het scheen, wilde te kennen geven. " Zij eten geen mannen, als die niet in den oorlog zijn gevangen genomen. "
This put new thoughts into my head; for I presently imagined that these might be the men belonging to the ship that was cast away in the sight of my island, as I now called it; and who, after the ship was struck on the rock, and they saw her inevitably lost, had saved themselves in their boat, and were landed upon that wild shore among the savages. Upon this I inquired of him more critically what was become of them. He assured me they lived still there; that they had been there about four years; that the savages left them alone, and gave them victuals to live on. I asked him how it came to pass they did not kill them and eat them. He said, “No, they make brother with them;” that is, as I understood him, a truce; and then he added, “They no eat mans but when make the war fight;” that is to say, they never eat any men but such as come to fight with them and are taken in battle.
Eene geruime poos daarna waren wij op den top van den heuvel aan de oostzijde des eilands, vanwaar, gelijk ik verhaald heb, ik op een helderen dag weder het vaste land van Amerika gezien had. Vrijdag zag met inspanning eene poos derwaarts, en in eene vlaag van verrukking begon hij te dansen en te springen, en mij te roepen, want ik was een eind weegs vandaar. Ik vroeg hem wat het was. " O vreugde, o blijdschap ! " riep hij uit. " Dáár mijn land, dáár mijn volk zien ! " Ik bespeurde, dat het genoegen uit zijne trekken blonk, en zijne oogen fonkelden, en uit zijn geheele voorkomen scheen te blijken, dat hij naar zijn vaderland verlangde. Dit bragt mij op ernstige gedachten, zoodat ik in den beginne niet zoo gerust omtrent hem was als vroeger, en ik twijfelde niet of, als hij weder tot zijn eigen natie kon terugkeeren, hij niet alleen al zijne godsdienst zou vergeten, maar ook zijne verpligtingen jegens mij, en welligt ondankbaar genoeg zijn om met een paar honderd wilden terug te keeren, om mij op te eten, en een feest te houden, zoo als hij gewoon was met zoodanige vijanden, als zij in den oorlog krijgsgevangen maakten. Maar ik deed den armen eerlijken jongen groot ongelijk, hetgeen mij naderhand genoeg speet; daar echter mijn argwaan aangroeide, en eenige weken stand hield, was ik wat omzigtiger en niet zoo gemeenzaam en vriendelijk jegens hem, waaraan ik gewis groot onregt deed; want de eerlijke brave knaap, had geene andere dan de beste voornemens, en was zoowel een opregt Christen als een dankbare vriend, gelijk mij naderhand ten duidelijkste bleek.
It was after this some considerable time, that being upon the top of the hill at the east side of the island, from whence, as I have said, I had, in a clear day, discovered the main or continent of America, Friday, the weather being very serene, looks very earnestly towards the mainland, and, in a kind of surprise, falls a jumping and dancing, and calls out to me, for I was at some distance from him. I asked him what was the matter. “Oh, joy!” says he; “Oh, glad! there see my country, there my nation!” I observed an extraordinary sense of pleasure appeared in his face, and his eyes sparkled, and his countenance discovered a strange eagerness, as if he had a mind to be in his own country again. This observation of mine put a great many thoughts into me, which made me at first not so easy about my new man Friday as I was before; and I made no doubt but that, if Friday could get back to his own nation again, he would not only forget all his religion but all his obligation to me, and would be forward enough to give his countrymen an account of me, and come back, perhaps with a hundred or two of them, and make a feast upon me, at which he might be as merry as he used to be with those of his enemies when they were taken in war. But I wronged the poor honest creature very much, for which I was very sorry afterwards. However, as my jealousy increased, and held some weeks, I was a little more circumspect, and not so familiar and kind to him as before: in which I was certainly wrong too; the honest, grateful creature having no thought about it but what consisted with the best principles, both as a religious Christian and as a grateful friend, as appeared afterwards to my full satisfaction.
Terwijl mijn argwaan jegens hem stand hield, was ik elken dag bezig hem uit te hooren, om te zien of hij ook eenige dier denkbeelden koesterde, waarvan ik hem verdacht hield; maar alles wat hij zeide was zoo opregt en zoo onschuldig, dat ik niets vond wat mijne achterdocht voedsel kon geven, en in weerwil mijner ongerustheid werd ik weder jegens hem even als vroeger; ook had hij niets van mijnen argwaan bespeurd, zoo dat er aan geene veinzerij van zijn kant te denken viel.
While my jealousy of him lasted, you may be sure I was every day pumping him to see if he would discover any of the new thoughts which I suspected were in him; but I found everything he said was so honest and so innocent, that I could find nothing to nourish my suspicion; and in spite of all my uneasiness, he made me at last entirely his own again; nor did he in the least perceive that I was uneasy, and therefore I could not suspect him of deceit.
Toen wij op zekeren dag weder op dienzelfden heuvel waren, maar met mistig weder, zoodat wij het vaste land niet zien konden, riep ik hem en zeide: " Vrijdag, zoudt gij niet gaarne in uw land, onder uw eigen volk willen terugzijn ? " — " Ja, " zeide hij. " O hoe blijd zou ik weer bij mijn volk zijn."—"Wat zoudt gij daar doen, " zeide ik, " zoudt gij weder een wilde worden, gelijk te voren, en menschenvleesch eten ? " — Hij zette een ernstig gelaat en schudde het hoofd, zeggende: " Neen, Vrijdag zou hun zeggen braaf te leven, hun zeggen God te bidden, hun zeggen brood te bakken, vleesch van dieren te eten, melk te drinken, geen menschenvleesch eten."—"Maar, " hernam ik, " dan zouden zij u doodslaan. " Hij zette weder een ernstig gezigt, en zeide: " Neen, zij mij niet dooden, willen gaarne leeren. " Hij voegde er verder bij, dat zij veel leerden van de mannen met baarden uit de boot. Daarop vroeg ik hem of hij naar hen terug wilde keeren. Glimlagchend zeide hij, dat hij zoo ver niet zwemmen kon. Ik zeide, dat ik eene kanoe voor hem wilde maken. Hij antwoordde wel te willen gaan als ik mede ging. " Ik ! " zeide ik; " wel zij zouden mij opeten als ik daar kwam."—"Neen, neen, " zeide hij, " ik zal maken dat zij u niet eten, maken, dat zij u veel liefhebben. " Hij zou hun zeggen, voegde hij er bij, hoe ik zijne vijanden gedood en hem het leven gered had, en zoo zou hij maken dat zij mij liefhadden. Daarop verhaalde hij mij zoo goed hij kon, hoe welgezind zij waren jegens die zeventien blanken of gebaarde mannen, gelijk hij ze noemde, die daar op het strand schipbreuk hadden geleden. Ik moet bekennen, dat ik, van dit oogenblik af begon te verlangen om een overtogt te wagen, en te zien of ik welligt bij die gebaarde mannen komen kon, die ik niet twijfelde, dat Spanjaarden of Portugezen waren. Ik begreep, dat wij welligt daar, op het vaste land en met gezelschap, beter eenig middel zouden vinden om te ontkomen, dan ik alleen, op een eiland, en veertig (Eng. ) mijlen van den vasten wal en zonder hulp. Na eenige dagen bragt ik het gesprek met Vrijdag weder hierop, en zeide hem, dat ik hem eene boot wilde geven om naar zijn volk terug te keeren, en bragt hem daarop naar mijne boot, die aan de andere zijde van het eiland lag, en na het water er uit geschept te hebben (want ik liet die altijd onder water liggen ) haalde ik ze uit, wees ze hem en wij gingen er beide in.
One day, walking up the same hill, but the weather being hazy at sea, so that we could not see the continent, I called to him, and said, “Friday, do not you wish yourself in your own country, your own nation?” “Yes,” he said, “I be much O glad to be at my own nation.” “What would you do there?” said I. “Would you turn wild again, eat men’s flesh again, and be a savage as you were before?” He looked full of concern, and shaking his head, said, “No, no, Friday tell them to live good; tell them to pray God; tell them to eat corn-bread, cattle flesh, milk; no eat man again.” “Why, then,” said I to him, “they will kill you.” He looked grave at that, and then said, “No, no, they no kill me, they willing love learn.” He meant by this, they would be willing to learn. He added, they learned much of the bearded mans that came in the boat. Then I asked him if he would go back to them. He smiled at that, and told me that he could not swim so far. I told him I would make a canoe for him. He told me he would go if I would go with him. “I go!” says I; “why, they will eat me if I come there.” “No, no,” says he, “me make they no eat you; me make they much love you.” He meant, he would tell them how I had killed his enemies, and saved his life, and so he would make them love me. Then he told me, as well as he could, how kind they were to seventeen white men, or bearded men, as he called them who came on shore there in distress. From this time, I confess, I had a mind to venture over, and see if I could possibly join with those bearded men, who I made no doubt were Spaniards and Portuguese; not doubting but, if I could, we might find some method to escape from thence, being upon the continent, and a good company together, better than I could from an island forty miles off the shore, alone and without help. So, after some days, I took Friday to work again by way of discourse, and told him I would give him a boat to go back to his own nation; and, accordingly, I carried him to my frigate, which lay on the other side of the island, and having cleared it of water (for I always kept it sunk in water), I brought it out, showed it him, and we both went into it. I found he was a most dexterous fellow at managing it, and would make it go almost as swift again as I could.
Ik zag, dat hij er zeer goed mede te regt kon, en ze bijkans zoo snel roeide als ik; toen hij er dus in was, zeide ik: " Wel, Vrijdag, willen wij nu naar uwe natie gaan ? " Hij scheen over dit gezegde zeer verslagen, naar het schijnt, omdat hij begreep, dat de boot daartoe te klein was. " Ik heb nog een grooter, " zeide ik, en dus bragt ik hem den volgenden dag naar de boot, die ik het eerst gemaakt had, maar welke ik niet te water had kunnen brengen. Hij zeide, dat deze groot genoeg was, maar daar ik er geen zorg voor gedragen had, en zij daar drieëntwintig jaren gelegen had, was zij door de zon vaneen gespleten, uitgedroogd en half vermolmd. Vrijdag zeide, dat zulk eene boot goed was, en genoeg eten en drinken kon meenemen, zoo als hij zich uitdrukte.
So when he was in, I said to him, “Well, now, Friday, shall we go to your nation?” He looked very dull at my saying so; which it seems was because he thought the boat was too small to go so far. I then told him I had a bigger; so the next day I went to the place where the first boat lay which I had made, but which I could not get into the water. He said that was big enough; but then, as I had taken no care of it, and it had lain two or three and twenty years there, the sun had so split and dried it, that it was rotten. Friday told me such a boat would do very well, and would carry “much enough vittle, drink, bread;” this was his way of talking.
CHAPTER XVI—RESCUE OF PRISONERS FROM CANNIBALS
Mijn voornemen om met hem naar het vaste land over te steken, had thans zoo diep wortel bij mij geschoten, dat ik hem zeide, dat wij er eene zouden maken, die even groot was, en dat hij daarmede vertrekken kon. Hij antwoordde niet, maar zag er zeer bedrukt uit. Ik vroeg wat hem deerde. Hij antwoordde met de vraag waarom ik boos op Vrijdag was ? Wat hij mij gedaan had ? Ik vroeg wat hij hiermede bedoelde, en zeide, dat ik in het geheel niet boos op hem was. " Niet boos ! niet boos ! " herhaalde hij verscheidene malen, " waarom wilt gij dan Vrijdag naar zijn volk terugzenden ? " — " Wel, " zeide ik, " hebt gij niet gezegd, dat gij wenschte daar te zijn, Vrijdag ? " — " Ja, ja, " zeide hij, " ik wenschte, dat wij beiden daar waren, Vrijdag daar niet, als meester daar niet is."—Kortom, hij wilde er niet aan denken daarheen te gaan zonder mij. " Zou ik daarheen gaan, Vrijdag ? " hernam ik, " wat zou ik daar doen ? " Driftig keerde hij zich naar mij toe, en zeide: " Gij daar zeer veel goed doen, gij leeren de wilden goede, brave menschen zijn, gij hun leeren God kennen, God bidden en een nieuw leven leiden."—"Helaas, gij weet niet wat gij zegt, Vrijdag, " hernam ik, " ik ben zelf een onwetend mensch."—"Ja, ja, " vervolgde hij, " gij mij goed leeren, gij hun ook goed leeren."—"Neen, " zeide ik, " gij zult zonder mij gaan Vrijdag, en mij hier alleen laten leven, gelijk vroeger. " Hij zag er zeer verslagen uit, en daarop spoedig eene bijl halende, die hij gewoonlijk bij zich droeg, gaf hij mij die in de hand. " Wat moet ik daarmede doen ? " vroeg ik. " Gij Vrijdag doodslaan, " zeide hij. " Waarom zou ik u doodslaan ? " vroeg ik weder. Hij antwoordde driftig: " Waarom gij Vrijdag wegzenden ? Vrijdag doodslaan, Vrijdag niet wegzenden. " Dit sprak hij zoo ernstig, dat ik een traan in zijne oogen zag. Kortom, ik ontdekte zoo duidelijk in hem de uiterste genegenheid jegens mij en zijn vast besluit, dat ik hem toen zeide, en naderhand dikwijls herhaalde, dat ik hem nimmer zou wegzenden als hij bij mij wilde blijven.
Upon the whole, I was by this time so fixed upon my design of going over with him to the continent that I told him we would go and make one as big as that, and he should go home in it. He answered not one word, but looked very grave and sad. I asked him what was the matter with him. He asked me again, “Why you angry mad with Friday?—what me done?” I asked him what he meant. I told him I was not angry with him at all. “No angry!” says he, repeating the words several times; “why send Friday home away to my nation?” “Why,” says I, “Friday, did not you say you wished you were there?” “Yes, yes,” says he, “wish we both there; no wish Friday there, no master there.” In a word, he would not think of going there without me. “I go there, Friday?” says I; “what shall I do there?” He turned very quick upon me at this. “You do great deal much good,” says he; “you teach wild mans be good, sober, tame mans; you tell them know God, pray God, and live new life.” “Alas, Friday!” says I, “thou knowest not what thou sayest; I am but an ignorant man myself.” “Yes, yes,” says he, “you teachee me good, you teachee them good.” “No, no, Friday,” says I, “you shall go without me; leave me here to live by myself, as I did before.” He looked confused again at that word; and running to one of the hatchets which he used to wear, he takes it up hastily, and gives it to me. “What must I do with this?” says I to him. “You take kill Friday,” says he. “What must kill you for?” said I again. He returns very quick—“What you send Friday away for? Take kill Friday, no send Friday away.” This he spoke so earnestly that I saw tears stand in his eyes. In a word, I so plainly discovered the utmost affection in him to me, and a firm resolution in him, that I told him then and often after, that I would never send him away from me if he was willing to stay with me.
Daar ik over het geheel in al zijne woorden zulk eene gehechtheid aan mij vond, en dat niets hem mij zou doen verlaten, begreep ik, dat de grondoorzaak van zijn verlangen om zijn vaderland terug te zien, uit de vurige liefde voor zijn volk en de hoop het wel te doen ontsproot; eene zaak tot welke ik niet den minsten lust of verlangen gevoelde. Mijne grootste zucht om derwaarts te vertrekken ontstond uit het berigt dat ik van hem vernomen had, dat namelijk zich daar zeventien blanken bevonden. Zonder verder dralen ging ik derhalve met Vrijdag aan het werk om een grooten boom te vinden, die geschikt was voor eene groote praauw of kanoe om de reis te ondernemen. Er was hout genoeg op het eiland om eene geheele vloot te bouwen, niet alleen van praauwen of kanoes, maar van groote schepen zelfs. De hoofdzaak echter waarnaar ik verlangde, was er een te vinden, die zoo digt bij het water stond, dat wij die, als zij af was, te water konden brengen, ten einde niet weder in denzelfden misslag als vroeger te vervallen.
Upon the whole, as I found by all his discourse a settled affection to me, and that nothing could part him from me, so I found all the foundation of his desire to go to his own country was laid in his ardent affection to the people, and his hopes of my doing them good; a thing which, as I had no notion of myself, so I had not the least thought or intention, or desire of undertaking it. But still I found a strong inclination to attempting my escape, founded on the supposition gathered from the discourse, that there were seventeen bearded men there; and therefore, without any more delay, I went to work with Friday to find out a great tree proper to fell, and make a large periagua, or canoe, to undertake the voyage. There were trees enough in the island to have built a little fleet, not of periaguas or canoes, but even of good, large vessels; but the main thing I looked at was, to get one so near the water that we might launch it when it was made, to avoid the mistake I committed at first.
Eindelijk wees Vrijdag mij een boom, want ik vond, dat hij veel beter wist dan ik welke soort van hout de geschiktste was. Ik weet nog niet tot welke soort de boom behoorde, die wij velden, behalve dat hij veel naar verwhout geleek. Vrijdag was er voor den stam met vuur uit te hollen, maar ik zeide hem dit liever met werktuigen te doen, en nadat ik hem het gebruik daarvan gewezen had, kon hij er spoedig goed mede te regt. Na eene maand harden arbeid, hadden wij hem af, en zeer goed gevormd, vooral toen wij met onze bijlen, die ik hem had leeren behandelen, er de goede gedaante van eene sloep aan hadden gegeven. Vervolgens kostte het ons nog wel veertien dagen tijds om haar als het ware duim voor duim, op groote rollen naar het water te brengen; maar toen zij er in was, had zij zeer goed twintig man kunnen dragen.
At last Friday pitched upon a tree; for I found he knew much better than I what kind of wood was fittest for it; nor can I tell to this day what wood to call the tree we cut down, except that it was very like the tree we call fustic, or between that and the Nicaragua wood, for it was much of the same colour and smell. Friday wished to burn the hollow or cavity of this tree out, to make it for a boat, but I showed him how to cut it with tools; which, after I had showed him how to use, he did very handily; and in about a month’s hard labour we finished it and made it very handsome; especially when, with our axes, which I showed him how to handle, we cut and hewed the outside into the true shape of a boat. After this, however, it cost us near a fortnight’s time to get her along, as it were inch by inch, upon great rollers into the water; but when she was in, she would have carried twenty men with great ease.
Toen de sloep te water was, zag ik met genoegen hoe vlug en behendig Vrijdag haar, in weêrwil van hare grootte, kon behandelen, doen voortgaan en wenden. Ik vroeg hem dus of hij er thans mede zou willen en durven oversteken ? " Ja, " zeide hij, " ik er zeer goed mede overkomen, al waait het ook harden wind ! " Maar ik had een ander voornemen, waarvan hij niets wist, en dat was om een mast en zeil te maken, en haar van een anker en ankertouw te voorzien. Een mast was gemakkelijk te vinden, ik koos hiertoe een jongen, regten cederboom, dien ik daar digt bij vond, en waarvan er op het eiland eene menigte waren, en ik liet Vrijdag dien vellen, en wees hem hoe hij dien afkappen en in orde brengen moest. Met het zeil hield ik mij zelf onledig. Ik wist, dat ik oude zeilen of liever stukken van oude zeilen genoeg had, maar daar ik die nu zesentwintig jaren lang gehad en niet zeer zorgvuldig bewaard had, omdat ik mij niet verbeeld had ze ooit op die wijze te kunnen gebruiken, twijfelde ik niet of zij zouden allen verrot zijn, hetgeen ook met de meesten het geval was. Ik vond echter twee stukken, die nog vrij gaaf waren, en met deze ging ik aan het werk, en na vrij wat moeite, en naaijen, dat, gelijk men denken kan, bij gebrek aan naalden uiterst links en vervelend van de hand ging, maakte ik eindelijk een leelijk driehoekig zeil, met een gaffel en een giek, gelijk onze sloepen gewoonlijk voeren, en waarmede ik het best wist om te gaan, omdat ik zulk een gebruikt had in de boot, waarmede ik uit Barbarije vlugtte, gelijk ik hiervoor verhaald heb.
When she was in the water, though she was so big, it amazed me to see with what dexterity and how swift my man Friday could manage her, turn her, and paddle her along. So I asked him if he would, and if we might venture over in her. “Yes,” he said, “we venture over in her very well, though great blow wind.” However I had a further design that he knew nothing of, and that was, to make a mast and a sail, and to fit her with an anchor and cable. As to a mast, that was easy enough to get; so I pitched upon a straight young cedar-tree, which I found near the place, and which there were great plenty of in the island, and I set Friday to work to cut it down, and gave him directions how to shape and order it. But as to the sail, that was my particular care. I knew I had old sails, or rather pieces of old sails, enough; but as I had had them now six-and-twenty years by me, and had not been very careful to preserve them, not imagining that I should ever have this kind of use for them, I did not doubt but they were all rotten; and, indeed, most of them were so. However, I found two pieces which appeared pretty good, and with these I went to work; and with a great deal of pains, and awkward stitching, you may be sure, for want of needles, I at length made a three-cornered ugly thing, like what we call in England a shoulder-of-mutton sail, to go with a boom at bottom, and a little short sprit at the top, such as usually our ships’ long-boats sail with, and such as I best knew how to manage, as it was such a one as I had to the boat in which I made my escape from Barbary, as related in the first part of my story.
Ik bragt bijkans twee maanden zoek aan het in orde brengen van mijn mast en zeilen; want ik maakte ook nog een kleine vlieger en een fok er bij, om te helpen als wij door den wind moesten gaan, en ik maakte er van achteren een roer aan om te sturen; en schoon dit er vrij onbehouwen uitzag, kende ik echter het nuttige en noodzakelijke er te goed van, om mij niet zoo veel moeite te geven, dat het eindelijk tot stand kwam, schoon, als ik bedenk hoe dikwijls mijne proefnemingen hiertoe mislukten, ik geloof, dat het mij schier even veel moeite kostte als de boot zelve.
I was near two months performing this last work, viz. rigging and fitting my masts and sails; for I finished them very complete, making a small stay, and a sail, or foresail, to it, to assist if we should turn to windward; and, what was more than all, I fixed a rudder to the stern of her to steer with. I was but a bungling shipwright, yet as I knew the usefulness and even necessity of such a thing, I applied myself with so much pains to do it, that at last I brought it to pass; though, considering the many dull contrivances I had for it that failed, I think it cost me almost as much labour as making the boat.
Nadat dit gedaan was moest ik Vrijdag leeren hoe met de boot te zeilen, want schoon hij zeer goed eene kanoe wist te roeijen, begreep hij van zeil en roer niets en stond niet weinig verbaasd toen hij mij mijne boot bij den wind zag brengen, en weder afvallen, door behulp van mijn roer, en hoe het zeil over dezen of dien boeg vol stond, naarmate ik van koers veranderde. Toen hij, zeg ik, dit zag, stond hij van verbazing verstomd, weldra echter geraakte hij door eenige oefening er gemeenzaam mede, en hij werd een vlug matroos, behalve ten aanzien van het kompas, dat ik hem nimmer goed kon doen begrijpen; aan den anderen kant, daar het zeer zelden bewolkte lucht en bijkans nimmer nevelachtig in deze streken was, was er weinig behoefte aan een kompas, daar bij nacht altijd de sterren, en over dag het strand zigtbaar was, behalve in het regensaizoen, en dan verlangde niemand buiten's huis te zijn, noch te land noch ter zee.
After all this was done, I had my man Friday to teach as to what belonged to the navigation of my boat; though he knew very well how to paddle a canoe, he knew nothing of what belonged to a sail and a rudder; and was the most amazed when he saw me work the boat to and again in the sea by the rudder, and how the sail jibed, and filled this way or that way as the course we sailed changed; I say when he saw this he stood like one astonished and amazed. However, with a little use, I made all these things familiar to him, and he became an expert sailor, except that of the compass I could make him understand very little. On the other hand, as there was very little cloudy weather, and seldom or never any fogs in those parts, there was the less occasion for a compass, seeing the stars were always to be seen by night, and the shore by day, except in the rainy seasons, and then nobody cared to stir abroad either by land or sea.
Ik was nu het zevenentwintigste jaar mijner gevangenschap op deze plaats ingetreden, schoon de drie laatste jaren van mijn verblijf eigenlijk met de vorige niet kunnen vergeleken worden, daar het in dien tijd geheel anders was geworden dan vroeger. Ik vierde dit jaarfeest van mijne komst alhier met dezelfde dankbaarheid jegens God, voor zijne goedheid, als het eerste; en had ik toen reeds zoo veel stof tot dankbaarheid, nu was dit nog veel meer het geval, daar ik zoo veel meer blijken van Gods vaderlijke zorg voor mij had ontvangen, en de hoop op eene spoedige bevrijding koesterde, want ik hield mij vast overtuigd, dat mijne bevrijding spoedig op handen was, en ik geen volgende verjaring mijner komst aldaar zou vieren. Ik bleef echter even zoo voor mijne huishouding zorgen als te voren; ik spitte en plantte en omheinde, droogde mijne druiven, en deed al wat noodig was, als te voren.
I was now entered on the seven-and-twentieth year of my captivity in this place; though the three last years that I had this creature with me ought rather to be left out of the account, my habitation being quite of another kind than in all the rest of the time. I kept the anniversary of my landing here with the same thankfulness to God for His mercies as at first: and if I had such cause of acknowledgment at first, I had much more so now, having such additional testimonies of the care of Providence over me, and the great hopes I had of being effectually and speedily delivered; for I had an invincible impression upon my thoughts that my deliverance was at hand, and that I should not be another year in this place. I went on, however, with my husbandry; digging, planting, and fencing as usual. I gathered and cured my grapes, and did every necessary thing as before.
Middelerwijl viel het regensaizoen in, waarin ik meer binnen ' s huis bleef dan anders; dus had ik onze boot zoo goed mogelijk geborgen, door haar in de kreek te brengen, waar ik, gelijk ik gezegd heb, in den beginne mijne vlotten van het schip aan land bragt. Nadat ik haar bij hoog water op den wal gehaald had, deed ik Vrijdag een klein dok graven, dat juist groot en diep genoeg was om de sloep te bevatten, en toen het water afliep, sloten wij het met een stevigen dam af om er het water uit te houden; dus lag zij droog, en om den regen af te keeren, maakten wij er met zware takken eene soort van stevig afdak over heen; en aldus wachtten wij de maanden November en December af, waarin ik besloten had het avontuur te ondernemen.
The rainy season was in the meantime upon me, when I kept more within doors than at other times. We had stowed our new vessel as secure as we could, bringing her up into the creek, where, as I said in the beginning, I landed my rafts from the ship; and hauling her up to the shore at high-water mark, I made my man Friday dig a little dock, just big enough to hold her, and just deep enough to give her water enough to float in; and then, when the tide was out, we made a strong dam across the end of it, to keep the water out; and so she lay, dry as to the tide from the sea: and to keep the rain off we laid a great many boughs of trees, so thick that she was as well thatched as a house; and thus we waited for the months of November and December, in which I designed to make my adventure.
Toen het weder gestadig werd, en de gedachte aan mijn voornemen, met de schoone dagen tegelijk terug kwam, maakte ik dagelijks toebereidselen tot onze reis. Het eerste wat ik deed, was een aantal levensmiddelen, voor de reis bestemd, bijeen te brengen; met oogmerk, om een of twee weken later het dok te openen en onze boot te water te brengen. Op een morgen was ik aan iets hiertoe bezig, toen ik Vrijdag riep en hem gelastte naar het strand te gaan, om te zien of hij een schildpad vinden kon, iets waarnaar wij gewoonlijk alle weken eens zochten, zoowel om de eijeren als om het vleesch. Vrijdag was nog niet lang weg geweest, toen hij terug kwam loopen, over mijn buitensten wal vloog als iemand, die den grond onder zijne voeten niet voelt, en voor ik den tijd had hem toe te spreken, riep hij: " O meester, meester ! o verdriet ! o kwaad ! " — " Wat is het, Vrijdag ? " zeide ik.—"O, ginder, " zeide hij, " ginder een, twee, drie kanoes, een, twee, drie kanoes ! " Uit zijne wijs van zich uit te drukken maakte ik op, dat er zes waren; maar bij verdere navraag hoorde ik, dat er slechts drie waren. " Nu goed, Vrijdag, wees niet bang, " zeide ik, en zoo trachtte ik hem een riem onder het hart te steken. Ik zag echter, dat de arme knaap doodelijk beangst was, want hij had zich in het hoofd gezet, dat zij alleen gekomen waren om hem te zoeken, en dat zij hem in stukken zouden houwen. Hij beefde zoo, dat ik niet wist wat ik met hem zou beginnen. Ik stelde hem gerust zooveel ik kon, en zeide, dat ik even veel gevaar liep als hij, en dat zij mij zoowel als hem zouden opeten. " Maar, " zeide ik, " Vrijdag, wij moeten besluiten, met hen te vechten. Kunt gij vechten, Vrijdag ? " — " Ik kan schieten, " zeide hij, " maar er zijn er zooveel."—"Wees daar niet bang voor, " hernam ik, " die wij niet doodschieten zullen door ons vuur bevreesd geworden zijn. " Ik vroeg hem daarop, als ik besloot hem te verdedigen, of hij mij zou bijstaan en stipt doen wat ik hem gelastte. Hij zeide: " Ik sterven zal als gij mij gelast te sterven, meester. " Ik ging daarop heen en nam een goeden slok rum en gaf hem ook een borrel; want ik had met mijn rum zoo zuinig huis gehouden, dat er nog vrij wat over was. Daarop liet ik hem de twee jagtgeweren, die wij altoos bij ons hadden, geven, en laadde die met groven ganzenhagel, die bijkans zoo zwaar was als pistoolkogels; daarop nam ik vier geweren, en laadde die ieder met twee patronen en vijf kogels, en op mijne twee pistolen deed ik ook twee kogels op ieder. Volgens gewoonte hing ik mijne groote sabel op zijde en gaf Vrijdag zijne bijl. Na ons aldus uitgerust te hebben, nam ik mijn kijker en klom den heuvel op, om te zien wat ik ontdekken kon. Weldra bemerkte ik, dat er eenentwintig wilden waren, drie gevangenen en drie kanoes; en dat hunne geheele bezigheid scheen te zijn om van deze drie mannen een gastmaal te houden—een barbaarsch feest waarlijk, maar dat bij hen niets ongewoons was. Ik bemerkte ook, dat zij niet geland waren op de plek waar Vrijdag ontsnapt was, maar digter bij mijne kreek, waar het strand laag was, en een digt bosch zich tot vlak bij de zee uitstrekte. Deze omstandigheid en de afschuw van het onmenschelijk oogmerk dezer barbaren, maakten mijne verontwaardiging zoo gaande, dat ik naar Vrijdag terugkeerde en hem zeide, dat ik besloten had op hen af te gaan, en hen allen dood te schieten, en hem vroeg of hij mij wilde bijstaan. Zijn angst was thans bedaard, en zijn moed door den sterken drank wat opgewekt, zoodat hij zeer wel gemoed was, en mij zeide, even als vroeger, dat hij wilde sterven als ik hem gelastte te sterven.
When the settled season began to come in, as the thought of my design returned with the fair weather, I was preparing daily for the voyage. And the first thing I did was to lay by a certain quantity of provisions, being the stores for our voyage; and intended in a week or a fortnight’s time to open the dock, and launch out our boat. I was busy one morning upon something of this kind, when I called to Friday, and bid him to go to the sea-shore and see if he could find a turtle or a tortoise, a thing which we generally got once a week, for the sake of the eggs as well as the flesh. Friday had not been long gone when he came running back, and flew over my outer wall or fence, like one that felt not the ground or the steps he set his foot on; and before I had time to speak to him he cries out to me, “O master! O master! O sorrow! O bad!”—“What’s the matter, Friday?” says I. “O yonder there,” says he, “one, two, three canoes; one, two, three!” By this way of speaking I concluded there were six; but on inquiry I found there were but three. “Well, Friday,” says I, “do not be frightened.” So I heartened him up as well as I could. However, I saw the poor fellow was most terribly scared, for nothing ran in his head but that they were come to look for him, and would cut him in pieces and eat him; and the poor fellow trembled so that I scarcely knew what to do with him. I comforted him as well as I could, and told him I was in as much danger as he, and that they would eat me as well as him. “But,” says I, “Friday, we must resolve to fight them. Can you fight, Friday?” “Me shoot,” says he, “but there come many great number.” “No matter for that,” said I again; “our guns will fright them that we do not kill.” So I asked him whether, if I resolved to defend him, he would defend me, and stand by me, and do just as I bid him. He said, “Me die when you bid die, master.” So I went and fetched a good dram of rum and gave him; for I had been so good a husband of my rum that I had a great deal left. When we had drunk it, I made him take the two fowling-pieces, which we always carried, and loaded them with large swan-shot, as big as small pistol-bullets. Then I took four muskets, and loaded them with two slugs and five small bullets each; and my two pistols I loaded with a brace of bullets each. I hung my great sword, as usual, naked by my side, and gave Friday his hatchet. When I had thus prepared myself, I took my perspective glass, and went up to the side of the hill, to see what I could discover; and I found quickly by my glass that there were one-and-twenty savages, three prisoners, and three canoes; and that their whole business seemed to be the triumphant banquet upon these three human bodies: a barbarous feast, indeed! but nothing more than, as I had observed, was usual with them. I observed also that they had landed, not where they had done when Friday made his escape, but nearer to my creek, where the shore was low, and where a thick wood came almost close down to the sea. This, with the abhorrence of the inhuman errand these wretches came about, filled me with such indignation that I came down again to Friday, and told him I was resolved to go down to them and kill them all; and asked him if he would stand by me. He had now got over his fright, and his spirits being a little raised with the dram I had given him, he was very cheerful, and told me, as before, he would die when I bid die.
In deze eerste vlaag van woede deelde ik de wapens, die ik geladen had zoo als ik verhaald heb, tusschen ons; ik gaf Vrijdag eene pistool om in zijn gordel te steken en drie geweren op zijne schouders; ik nam zelf eene pistool en ook drie geweren, en aldus trokken wij op weg. Ik stak een fleschje rum bij mij, en gaf Vrijdag een zak met kruid en lood te dragen. Ik gelastte hem digt achter mij te blijven, en niet vooruit te gaan, noch te schieten noch iets te doen buiten mijn orders, en tevens geen enkel woord te spreken. Aldus uitgerust, maakte ik een omweg van bijkans eene (Eng. ) mijl, zoo wel om de kreek over te trekken als om in het bosch te komen; opdat ik hen binnen bereik van mijn schot mogt bekomen, zonder dat zij mij ontdekten, hetgeen naar ik met mijn kijker gezien had, gemakkelijk te doen was.
In this fit of fury I divided the arms which I had charged, as before, between us; I gave Friday one pistol to stick in his girdle, and three guns upon his shoulder, and I took one pistol and the other three guns myself; and in this posture we marched out. I took a small bottle of rum in my pocket, and gave Friday a large bag with more powder and bullets; and as to orders, I charged him to keep close behind me, and not to stir, or shoot, or do anything till I bid him, and in the meantime not to speak a word. In this posture I fetched a compass to my right hand of near a mile, as well to get over the creek as to get into the wood, so that I could come within shot of them before I should be discovered, which I had seen by my glass it was easy to do.
Terwijl ik op weg was, kwamen mijne vroegere bezwaren bij mij op en mijn besluit begon te wankelen. Ik wil niet zeggen, dat ik eenige vrees voor hun aantal voedde; want daar zij naakt en ongewapend waren, was ik gewis de overhand te hebben, al ware ik geheel alleen geweest. Maar ik bedacht welke roeping, welke reden ik had, laat staan welke noodzakelijkheid er bestond, dat ik mijne handen in bloed zou doopen, en heden aantasten, die mij nimmer eenig leed hadden gedaan, en hiertoe ook geen voornemen hadden; die ten mijnen aanzien schuldeloos waren, en wier barbaarsche zeden hun eigen ongeluk waren, daar dit een teeken was, dat God hen met andere volken van dit werelddeel aan diepe onwetendheid ten prooi had gelaten. Maar dit gaf mij geen regt om over hunne daden het vonnis uit te spreken, veel minder mij tot uitvoerder der goddelijke geregtigheid op te werpen; want zoo God het goedvond zou Hij zelf hen straffen, en door rampen over hun geheele volk te brengen, de zonden des volks bestraffen; maar dit was geenszins eene taak, die mij toekwam. Wel is waar, in Vrijdag kon dit verschoonbaar zijn, omdat hij hun verklaarde vijand en als het ware in staat van oorlog met deze natie was; maar zoo het hem vrijstond hen aan te vallen, was dit niet bij mij het geval. Deze gedachten kwamen mij zoo levendig voor den geest, terwijl ik op weg naar hen toe was, dat ik besloot in hunne nabijheid post te vatten, en dan te handelen zoo als God mij zou aanwijzen; maar zoo ik geen duidelijker roeping dan thans ontving, mij niet met hen in te laten.
While I was making this march, my former thoughts returning, I began to abate my resolution: I do not mean that I entertained any fear of their number, for as they were naked, unarmed wretches, it is certain I was superior to them—nay, though I had been alone. But it occurred to my thoughts, what call, what occasion, much less what necessity I was in to go and dip my hands in blood, to attack people who had neither done or intended me any wrong? who, as to me, were innocent, and whose barbarous customs were their own disaster, being in them a token, indeed, of God’s having left them, with the other nations of that part of the world, to such stupidity, and to such inhuman courses, but did not call me to take upon me to be a judge of their actions, much less an executioner of His justice—that whenever He thought fit He would take the cause into His own hands, and by national vengeance punish them as a people for national crimes, but that, in the meantime, it was none of my business—that it was true Friday might justify it, because he was a declared enemy and in a state of war with those very particular people, and it was lawful for him to attack them—but I could not say the same with regard to myself. These things were so warmly pressed upon my thoughts all the way as I went, that I resolved I would only go and place myself near them that I might observe their barbarous feast, and that I would act then as God should direct; but that unless something offered that was more a call to me than yet I knew of, I would not meddle with them.
Met dit besluit trad ik het bosch in, en trok met de meeste stilte en omzigtigheid, terwijl Vrijdag mij digt op de hielen volgde, tot aan den zoom van het bosch, aan den kant, die het digtst bij hen was, behalve, dat een uithoek van het bosch mij van hen afscheidde. Hier gekomen riep ik Vrijdag zachtjes bij mij, en hem een grooten boom, die juist aan den hoek stond, wijzende, gelastte ik hem daarin te klimmen, en mij tijding te brengen als hij duidelijk zien kon wat zij verrigtten. Dit deed hij en kwam onmiddellijk terug, zeggende, dat men ze vandaar duidelijk zien kon; dat zij allen om het vuur zaten, het vleesch van een hunner gevangenen etende, terwijl een ander, niet ver van hen af, gebonden op het zand lag, die zij volgens zijn zeggen, daarna zouden doodslaan; hetgeen mij buiten mij zelven van drift maakte. Hij zeide mij, dat het niet een van zijne natie was, maar een dier witte gebaarde mannen, die bij zijn volk in de boot waren gekomen. Dit berigt, dat het een blanke was, deed mijn afschuw ten top stijgen, en naar den boom gaande zag ik door mijn kijker duidelijk den blanke, die op het strand lag, aan handen en voeten gekneveld met eene soort van biezen, en dat hij een Europeër was, en kleederen aanhad.
With this resolution I entered the wood, and, with all possible wariness and silence, Friday following close at my heels, I marched till I came to the skirts of the wood on the side which was next to them, only that one corner of the wood lay between me and them. Here I called softly to Friday, and showing him a great tree which was just at the corner of the wood, I bade him go to the tree, and bring me word if he could see there plainly what they were doing. He did so, and came immediately back to me, and told me they might be plainly viewed there—that they were all about their fire, eating the flesh of one of their prisoners, and that another lay bound upon the sand a little from them, whom he said they would kill next; and this fired the very soul within me. He told me it was not one of their nation, but one of the bearded men he had told me of, that came to their country in the boat. I was filled with horror at the very naming of the white bearded man; and going to the tree, I saw plainly by my glass a white man, who lay upon the beach of the sea with his hands and his feet tied with flags, or things like rushes, and that he was an European, and had clothes on.
Er was nog een andere boom met eenig struikgewas er om heen, ongeveer vijftig schreden digter bij hen dan de plek waar ik stond, en door een kleinen omweg te maken kon ik zonder gezien te worden, daar komen, en dan was ik op een half geweerschot afstands van hen. Ik bedwong mijne drift derhalve, ofschoon die ten hoogsten top gestegen was, en ongeveer twintig schreden teruggaande, begaf ik mij achter eenig kreupelhout, dat zich uitstrekte tot aan den anderen boom, en toen kwam ik aan eene kleine hoogte, die mij op ongeveer tachtig schreden afstands, een duidelijk gezigt van hen opleverde.
There was another tree and a little thicket beyond it, about fifty yards nearer to them than the place where I was, which, by going a little way about, I saw I might come at undiscovered, and that then I should be within half a shot of them; so I withheld my passion, though I was indeed enraged to the highest degree; and going back about twenty paces, I got behind some bushes, which held all the way till I came to the other tree, and then came to a little rising ground, which gave me a full view of them at the distance of about eighty yards.
Ik had geen tijd te verliezen, want negentien dier rampzaligen zaten op den grond allen digt bij elkander, en hadden juist de twee anderen afgezonden om den armen Christen te slagten, en hem misschien aan stukken gehouwen, naar hun vuur te brengen, en zij bukten om de banden aan zijne voeten los te maken. Ik keerde mij tot Vrijdag. " Doe nu zoo als ik gelast heb, " zeide ik. Hij antwoordde van ja, en ik herhaalde: " Vrijdag, doe juist wat gij mij ziet doen, en geef wel acht. " Ik zette een der musketten en het jagtgeweer op den grond, en Vrijdag deed hetzelfde. Met het andere geweer legde ik op de wilden aan, waarin hij mij navolgde. Ik vroeg daarop of hij gereed was. " Ja, " was zijn antwoord. " Geef dan vuur, " zeide ik, en op hetzelfde oogenblik brandde ik ook los.
I had now not a moment to lose, for nineteen of the dreadful wretches sat upon the ground, all close huddled together, and had just sent the other two to butcher the poor Christian, and bring him perhaps limb by limb to their fire, and they were stooping down to untie the bands at his feet. I turned to Friday. “Now, Friday,” said I, “do as I bid thee.” Friday said he would. “Then, Friday,” says I, “do exactly as you see me do; fail in nothing.” So I set down one of the muskets and the fowling-piece upon the ground, and Friday did the like by his, and with the other musket I took my aim at the savages, bidding him to do the like; then asking him if he was ready, he said, “Yes.” “Then fire at them,” said I; and at the same moment I fired also.
Vrijdag had veel beter gemikt dan ik, aan den kant waar bij heenschoot had hij twee man gedood en drie gekwetst, en ik had aan mijne zijde een gedood en twee gekwetst. De wilden geraakten in vreesselijke opschudding, gelijk men wel denken kan; allen, die niet gekwetst waren, sprongen dadelijk op de been, maar zij wisten niet waarheen zij vlugten noch waarheen zij uitzien moesten; want zij zagen niet vanwaar het verderf hen naderde. Vrijdag hield mij gestadig in het oog, ten einde, gelijk ik hem gelast had, te zien wat ik deed; onmiddellijk na het eerste schot liet ik dus het geweer vallen en nam het jagtgeweer op, en Vrijdag deed hetzelfde; hij zag mij den haan overhalen en deed evenzoo. " Zijt gij gereed, Vrijdag ? " vroeg ik. " Ja, " hernam hij. " Vuur dan, in Gods naam, " zeide ik, en ik brandde weder los op de verbijsterde wilden, en Vrijdag deed evenzoo, en daar onze geweren nu met groven ganzenhagel of kleine pistoolkogels geladen waren, zagen wij slechts twee vallen, maar eene groote menigte waren gewond, die als razenden heen en weder liepen, gillende en schreeuwende, terwijl spoedig daarna er nog drie of vier, die zwaar gekwetst waren, nederstortten.
Friday took his aim so much better than I, that on the side that he shot he killed two of them, and wounded three more; and on my side I killed one, and wounded two. They were, you may be sure, in a dreadful consternation: and all of them that were not hurt jumped upon their feet, but did not immediately know which way to run, or which way to look, for they knew not from whence their destruction came. Friday kept his eyes close upon me, that, as I had bid him, he might observe what I did; so, as soon as the first shot was made, I threw down the piece, and took up the fowling-piece, and Friday did the like; he saw me cock and present; he did the same again. “Are you ready, Friday?” said I. “Yes,” says he. “Let fly, then,” says I, “in the name of God!” and with that I fired again among the amazed wretches, and so did Friday; and as our pieces were now loaded with what I call swan-shot, or small pistol-bullets, we found only two drop; but so many were wounded that they ran about yelling and screaming like mad creatures, all bloody, and most of them miserably wounded; whereof three more fell quickly after, though not quite dead.
" Volg mij nu, Vrijdag, " zeide ik, het afgeschoten geweer nederleggende, en het nog geladen musket opnemende. Hij deed het moedig, en ik kwam het bosch uit en vertoonde mij, met Vrijdag vlak achter mij. Zoodra ik bemerkte, dat zij mij zagen schreeuwde ik zoo luid als ik kon, en gelastte Vrijdag dit ook te doen; en zoo hard als ik loopen kon, hetgeen in het voorbijgaan gezegd, door de wapens waarmede ik beladen was, niet zeer snel ging, begaf ik mij regt naar den armen mensch toe, die gelijk ik zeide, op het strand lag, tusschen de plaats waar zij zaten en de zee. De twee wilden, die hem juist hadden willen slagten, hadden de vlugt genomen in den schrik voor ons eerste vuur, en waren in eene kanoe gesprongen, en nog drie begaven zich ook daarheen. Ik keerde mij naar Vrijdag, gelastte hem verder te gaan en op hen vuur te geven. Hij begreep mij dadelijk, en ongeveer veertig schreden vooruitgaande, om te digter bij hen te zijn, gaf hij vuur op hen, en ik meende, dat hij hen allen gedood had; want ik zag ze allen over elkander in de boot tuimelen, doch twee hunner stonden spoedig weder op. Hij had echter twee er van gedood en den derde gekwetst, zoodat deze als dood op den bodem van de kanoe lag.
“Now, Friday,” says I, laying down the discharged pieces, and taking up the musket which was yet loaded, “follow me,” which he did with a great deal of courage; upon which I rushed out of the wood and showed myself, and Friday close at my foot. As soon as I perceived they saw me, I shouted as loud as I could, and bade Friday do so too, and running as fast as I could, which, by the way, was not very fast, being loaded with arms as I was, I made directly towards the poor victim, who was, as I said, lying upon the beach or shore, between the place where they sat and the sea. The two butchers who were just going to work with him had left him at the surprise of our first fire, and fled in a terrible fright to the seaside, and had jumped into a canoe, and three more of the rest made the same way. I turned to Friday, and bade him step forwards and fire at them; he understood me immediately, and running about forty yards, to be nearer them, he shot at them; and I thought he had killed them all, for I saw them all fall of a heap into the boat, though I saw two of them up again quickly; however, he killed two of them, and wounded the third, so that he lay down in the bottom of the boat as if he had been dead.
Terwijl Vrijdag op hen vuurde haalde ik mijn mes uit, en sneed de banden door, waarmede de arme mensch gebonden was; hielp hem op de been en vroeg hem in het Portugeesch wie hij was. Hij antwoordde mij in het Latijn een Christen; maar was zoo zwak en flaauw, dat hij naauwelijks staan of spreken kon. Ik haalde mijne flesch uit den zak en wenkte hem, dat hij drinken zou, hetgeen hij deed; en ik gaf hem een stuk brood, hetgeen hij opat. Toen vroeg ik hem wat landsman hij was, en hij zeide een Spanjaard, en zich een weinig hersteld hebbende, gaf hij mij door alle mogelijke teekens te kennen hoezeer hij mij dankbaar was voor zijne bevrijding. " Sennor, " zeide ik, in zoo goed Spaansch als ik bijeen kon brengen, " daar zullen wij later over spreken, maar nu moeten wij vechten, als uwe krachten het toelaten, neem dus deze pistool en die sabel, en weer u daarmede. " Hij nam ze met dankzegging aan, en naauwelijks had hij de wapens in de hand, of hij scheen nieuwe kracht te krijgen, vloog als woedend op zijne moordenaars aan, en had twee hunner in een oogenblik neergeveld; want om de waarheid te zeggen, de arme schepsels, wien dit alles zoo onverwachts overkwam, waren zoo verschrikt van de losbranding onzer geweren, dat zij van verbazing en angst nederstortten, en even weinig in staat waren op de vlugt te denken, als om onze kogels af te weren, en zoo ging het ook met de vijf, die in de boot waren, want toen Vrijdag schoot en er drie die getroffen waren, nedervielen, stortten de andere twee van blooten schrik neder.
While my man Friday fired at them, I pulled out my knife and cut the flags that bound the poor victim; and loosing his hands and feet, I lifted him up, and asked him in the Portuguese tongue what he was. He answered in Latin, Christianus; but was so weak and faint that he could scarce stand or speak. I took my bottle out of my pocket and gave it him, making signs that he should drink, which he did; and I gave him a piece of bread, which he ate. Then I asked him what countryman he was: and he said, Espagniole; and being a little recovered, let me know, by all the signs he could possibly make, how much he was in my debt for his deliverance. “Seignior,” said I, with as much Spanish as I could make up, “we will talk afterwards, but we must fight now: if you have any strength left, take this pistol and sword, and lay about you.” He took them very thankfully; and no sooner had he the arms in his hands, but, as if they had put new vigour into him, he flew upon his murderers like a fury, and had cut two of them in pieces in an instant; for the truth is, as the whole was a surprise to them, so the poor creatures were so much frightened with the noise of our pieces that they fell down for mere amazement and fear, and had no more power to attempt their own escape than their flesh had to resist our shot; and that was the case of those five that Friday shot at in the boat; for as three of them fell with the hurt they received, so the other two fell with the fright.
Ik hield mijn geweer nog in de hand, maar zonder vuur te geven, omdat ik mijn schot bewaren wilde, daar ik den Spanjaard mijne pistool en sabel had gegeven; ik riep Vrijdag dus, en zond hem terug naar den boom vanwaar wij het eerst gevuurd hadden, om de ongeladen geweren te halen, die wij daar hadden laten liggen, hetgeen hij met groote vlugheid deed; en na hem mijn geweer gegeven te hebben, ging ik zitten om de anderen weder te laden; en gelastte hem naar mij toe te komen als hij ze noodig had. Terwijl ik ze laadde geraakte de Spanjaard in een fel gevecht met een der wilden, die hem met een dier houten zwaarden aanviel, hetzelfde wapen, waarmede hij zou geslagt zijn geworden, als ik het niet belet had. De Spanjaard, die ofschoon zwak, zoo moedig was als een leeuw, had dezen Indiaan eene geruime poos bevochten en hem twee wonden aan het hoofd toegebragt; maar de wilde, een kloeke sterke kerel zijnde, had den afgematten man nedergeworpen en trachtte hem mijne sabel uit de hand te wringen, toen de Spanjaard, hoewel onderliggende, wijsselijk de sabel losliet, mijne pistool uit zijn gordel trok en den Indiaan door het ligchaam schoot, zoodat hij op de plek dood bleef, alvorens ik, die hem te hulp kwam, bij hem was gekomen.
I kept my piece in my hand still without firing, being willing to keep my charge ready, because I had given the Spaniard my pistol and sword: so I called to Friday, and bade him run up to the tree from whence we first fired, and fetch the arms which lay there that had been discharged, which he did with great swiftness; and then giving him my musket, I sat down myself to load all the rest again, and bade them come to me when they wanted. While I was loading these pieces, there happened a fierce engagement between the Spaniard and one of the savages, who made at him with one of their great wooden swords, the weapon that was to have killed him before, if I had not prevented it. The Spaniard, who was as bold and brave as could be imagined, though weak, had fought the Indian a good while, and had cut two great wounds on his head; but the savage being a stout, lusty fellow, closing in with him, had thrown him down, being faint, and was wringing my sword out of his hand; when the Spaniard, though undermost, wisely quitting the sword, drew the pistol from his girdle, shot the savage through the body, and killed him upon the spot, before I, who was running to help him, could come near him.
Vrijdag, die nu naar eigen willekeur handelen kon, vervolgde de vlugtende wilden met geen ander wapen dan zijne bijl, en hiermede maakte hij de drie af, die gelijk ik gezegd heb, bij het eerste schot gevallen waren, en al die hij verder bereiken kon. Den Spanjaard, die mij om een geweer vroeg, gaf ik een der jagtgeweren, waarmede hij twee wilden vervolgde, en ze beide kwetste; maar daar hij bezwaarlijk loopen kon, ontsnapten zij hem beide in het bosch, waar Vrijdag ze vervolgde, en er een van doodde; maar de andere was hem te vlug af; en ofschoon gewond, sprong hij echter in zee, en zwom uit al zijne magt naar de twee, die nog in de kanoe waren, welke drie personen, waaronder een gekwetste, die wij niet wisten of hij leven kon of niet, alles was wat ons van de eenentwintig ontsnapte. Zie hier den uitslag van het gevecht. 3 Gedood bij ons eerste vuur van den boom. 2 Gedood bij het volgende schot. 2 Door Vrijdag in de kanoe gedood. 2 Gekwetsten, door Vrijdag afgemaakt. 1 Door hem in het bosch gedood. 3 Door den Spanjaard gedood. 4 Dooden, hier en daar gevonden, aan hunne wonden gestorven of door Vrijdag afgemaakt. 4 Ontsnapt in de boot, waaronder een gewond of dood. — — 21 in het geheel.
Friday, being now left to his liberty, pursued the flying wretches, with no weapon in his hand but his hatchet: and with that he despatched those three who as I said before, were wounded at first, and fallen, and all the rest he could come up with: and the Spaniard coming to me for a gun, I gave him one of the fowling-pieces, with which he pursued two of the savages, and wounded them both; but as he was not able to run, they both got from him into the wood, where Friday pursued them, and killed one of them, but the other was too nimble for him; and though he was wounded, yet had plunged himself into the sea, and swam with all his might off to those two who were left in the canoe; which three in the canoe, with one wounded, that we knew not whether he died or no, were all that escaped our hands of one-and-twenty. The account of the whole is as follows: Three killed at our first shot from the tree; two killed at the next shot; two killed by Friday in the boat; two killed by Friday of those at first wounded; one killed by Friday in the wood; three killed by the Spaniard; four killed, being found dropped here and there, of the wounds, or killed by Friday in his chase of them; four escaped in the boat, whereof one wounded, if not dead—twenty-one in all.
Die in de kanoe waren roeiden zoo hard zij konden om buiten ons schot te komen, en hoewel Vrijdag twee of drie schoten op hen deed, kon ik niet bespeuren, dat hij een hunner getroffen had. Vrijdag had wel gewild, dat ik een hunner kanoes genomen en hen vervolgd had; hunne ontvlugting baarde mij ook veel zorg, uit vrees, dat zij, na hunnen landslieden deze tijding gebragt te hebben, misschien met twee of driehonderd kanoes terug mogten keeren, en ons door hun aantal overweldigen. Ik gaf dus mijn toestemming hen op zee te vervolgen, sprong in een der kanoes en gelastte Vrijdag mij te volgen; maar in de kanoe gekomen stond ik niet weinig verwonderd daar nog een levend wezen in te vinden, even als de Spanjaard aan handen en voeten gebonden om geslagt te worden, en schier dood van schrik, niet wetende wat er gebeurde, daar hij niet over de zijde der kanoe heen had kunnen zien; hij was zoo stijf gebonden, en zoo lang gekneveld geweest, dat er schier geen leven meer in hem was.
Those that were in the canoe worked hard to get out of gun-shot, and though Friday made two or three shots at them, I did not find that he hit any of them. Friday would fain have had me take one of their canoes, and pursue them; and indeed I was very anxious about their escape, lest, carrying the news home to their people, they should come back perhaps with two or three hundred of the canoes and devour us by mere multitude; so I consented to pursue them by sea, and running to one of their canoes, I jumped in and bade Friday follow me: but when I was in the canoe I was surprised to find another poor creature lie there, bound hand and foot, as the Spaniard was, for the slaughter, and almost dead with fear, not knowing what was the matter; for he had not been able to look up over the side of the boat, he was tied so hard neck and heels, and had been tied so long that he had really but little life in him.
Oogenblikkelijk sneed ik de gestrengelde biezen los, waarmede zij hem gebonden hadden; en wilde hem ophelpen; maar hij kon niet staan of spreken; maar kermde jammerlijk, meenende naar het schijnt, dat hij alleen losgemaakt werd om geslagt te worden. Toen Vrijdag er bij kwam, gelastte ik dezen hem zijne bevrijding bekend te maken, en mijne flesch uithalende, gaf ik den armen drommel een slok, hetwelk, met de tijding van zijne bevrijding, hem weder bij bragt, en hij ging in de kanoe zitten; maar toen Vrijdag hem hoorde spreken en hem in het gelaat zag, zou het iedereen tot tranen bewogen hebben, die gezien had hoe Vrijdag hem kuste, omhelsde en troetelde, hoe hij schreeuwde, lachte, juichte, sprong, danste, zong, dan weder schreeuwde, de handen wrong, zich op het gelaat en de borst sloeg, en dan weder als een razende danste en sprong. Het duurde eene geruime poos eer ik het zoo ver brengen kon, dat hij tot mij sprak en mij zeide wat er van de zaak was, maar toen hij een weinig tot zichzelven kwam verhaalde hij mij, dat dit zijn vader was.
I immediately cut the twisted flags or rushes which they had bound him with, and would have helped him up; but he could not stand or speak, but groaned most piteously, believing, it seems, still, that he was only unbound in order to be killed. When Friday came to him I bade him speak to him, and tell him of his deliverance; and pulling out my bottle, made him give the poor wretch a dram, which, with the news of his being delivered, revived him, and he sat up in the boat. But when Friday came to hear him speak, and look in his face, it would have moved any one to tears to have seen how Friday kissed him, embraced him, hugged him, cried, laughed, hallooed, jumped about, danced, sang; then cried again, wrung his hands, beat his own face and head; and then sang and jumped about again like a distracted creature. It was a good while before I could make him speak to me or tell me what was the matter; but when he came a little to himself he told me that it was his father.
Ik zou moeijelijk kunnen uitdrukken hoe het mij trof, toen ik zag hoe krachtig de verrukking en kinderliefde waren bij dezen wilde, toen hij zijn vader, en dat wel van den dood gered wederzag; ik kan inderdaad niet half al de volgende uitsporige blijken zijner kinderlijke liefde beschrijven, want hij was nu eens in de kanoe en dan weder er uit. Als hij er in kwam, ging hij naast zijn vader zitten en hield diens hoofd tegen zijne borst gedrukt, gelijk eene moeder haren zuigeling, een half uur achtereen om hem te koesteren; dan nam hij zijne armen en beenen, die geschaafd en stijf van het binden waren, en verwarmde en wreef die met zijne handen; en ik dit ziende gaf hem wat rum uit mijne flesch om ze te wrijven, hetgeen ze zeer veel goed deed.
It is not easy for me to express how it moved me to see what ecstasy and filial affection had worked in this poor savage at the sight of his father, and of his being delivered from death; nor indeed can I describe half the extravagances of his affection after this: for he went into the boat and out of the boat a great many times: when he went in to him he would sit down by him, open his breast, and hold his father’s head close to his bosom for many minutes together, to nourish it; then he took his arms and ankles, which were numbed and stiff with the binding, and chafed and rubbed them with his hands; and I, perceiving what the case was, gave him some rum out of my bottle to rub them with, which did them a great deal of good.
Dit maakte een einde aan onze vervolging van de andere kanoe met de wilden, die thans genoegzaam uit het gezigt geraakt was, en dit was een geluk voor ons, want twee uren later woei het zoo hard, terwijl zij nog geen kwartier ver konden zijn, en het bleef den geheelen nacht zoo hard uit het noordwesten doorstormen, dat ik niet onderstellen kon, dat bij dien zwaren tegenwind hunne kanoe zee kon bouwen noch zij hunne kust bereiken konden.
This affair put an end to our pursuit of the canoe with the other savages, who were now almost out of sight; and it was happy for us that we did not, for it blew so hard within two hours after, and before they could be got a quarter of their way, and continued blowing so hard all night, and that from the north-west, which was against them, that I could not suppose their boat could live, or that they ever reached their own coast.
Doch om tot Vrijdag terug te keeren: hij had het zoo druk met zijn vader, dat het mij eenigen tijd niet van het hart kon hem te roepen, maar eindelijk deed ik het, en hij kwam lagchende en dansende naar mij toe. Ik vroeg hem of hij zijn vader wat brood had gegeven. Hij schudde het hoofd, en zeide: " Neen, ik slechte kerel, alles opgegeten heb. " Ik gaf hem dus een stuk, dat ik nog in mijn zak had, voor zijn vader en een slok rum voor hem, maar hij wilde het niet drinken maar bragt het ook aan zijn vader. Ik had twee of drie trossen rozijnen in mijn zak, die ik hem ook gaf voor hem en zijn vader. Maar naauwelijks had hij dit gedaan, of ik zag hem uit de kanoe springen en wegloopen alsof hij dol was. Hij liep zoo vlug (ik heb nimmer iemand gezien, die zoo snel kon loopen als hij ) dat hij in een oogenblik uit het gezigt was, en of ik hem toeriep en naschreeuwde, het hielp niet. Een kwartier daarna zag ik hem terugkomen, schoon niet zoo snel als vroeger, omdat hij iets droeg, en naderbij gekomen, zag ik, dat het eene pot met water was. Toen hij bij mij kwam zag ik, dat hij een aarden pot of pan gehaald had om zijn vader wat zoet water te brengen, en hij had ook een paar koeken of brooden medegebragt. Het brood gaf hij mij, maar het water bragt hij aan zijn vader, hoewel ik, die zeer dorstig was, er ook een slokje van nam.
But to return to Friday; he was so busy about his father that I could not find in my heart to take him off for some time; but after I thought he could leave him a little, I called him to me, and he came jumping and laughing, and pleased to the highest extreme: then I asked him if he had given his father any bread. He shook his head, and said, “None; ugly dog eat all up self.” I then gave him a cake of bread out of a little pouch I carried on purpose; I also gave him a dram for himself; but he would not taste it, but carried it to his father. I had in my pocket two or three bunches of raisins, so I gave him a handful of them for his father. He had no sooner given his father these raisins but I saw him come out of the boat, and run away as if he had been bewitched, for he was the swiftest fellow on his feet that ever I saw: I say, he ran at such a rate that he was out of sight, as it were, in an instant; and though I called, and hallooed out too after him, it was all one—away he went; and in a quarter of an hour I saw him come back again, though not so fast as he went; and as he came nearer I found his pace slacker, because he had something in his hand. When he came up to me I found he had been quite home for an earthen jug or pot, to bring his father some fresh water, and that he had got two more cakes or loaves of bread: the bread he gave me, but the water he carried to his father; however, as I was very thirsty too, I took a little of it. The water revived his father more than all the rum or spirits I had given him, for he was fainting with thirst.
Het water verkwikte zijn vader meer dan al de sterke drank, dien ik hem gegeven had, want hij bezweek schier van dorst. Toen zijn vader gedronken had, riep ik hem of er nog water over was, en daar hij ja zeide, gelastte ik hem dit aan den armen Spanjaard te geven, die het even hoog noodig had als zijn vader, en ik zond tevens een stuk brood naar dien man, die zeer afgemat was, en in de schaduw van een boom lag uit te rusten, en wiens leden ook zeer stijf en gezwollen waren van het zware knevelen, dat men hem gedaan had. Ik zag, dat toen Vrijdag met het water bij hem kwam, hij overeind ging zitten en dronk en ook een stuk brood at; ik ging dus naar hem toe en gaf hem ook een tros rozijnen. Hij zag mij aan met een gelaat, waarop de dankbaarheid ten duidelijkste te lezen stond, maar was zoo zwak, niettegenstaande hij zich in het gevecht zoo dapper geweerd had, dat hij niet opstaan kon; hij beproefde het twee of drie malen, maar kon niet op de been komen; zijne enkels waren zoo gezwollen en zoo pijnlijk, dat ik hem verzocht te blijven zitten en Vrijdag gelastte zijne beenen te wrijven en met rum te wasschen, gelijk hij zijn vader gedaan had.
When his father had drunk, I called to him to know if there was any water left. He said, “Yes”; and I bade him give it to the poor Spaniard, who was in as much want of it as his father; and I sent one of the cakes that Friday brought to the Spaniard too, who was indeed very weak, and was reposing himself upon a green place under the shade of a tree; and whose limbs were also very stiff, and very much swelled with the rude bandage he had been tied with. When I saw that upon Friday’s coming to him with the water he sat up and drank, and took the bread and began to eat, I went to him and gave him a handful of raisins. He looked up in my face with all the tokens of gratitude and thankfulness that could appear in any countenance; but was so weak, notwithstanding he had so exerted himself in the fight, that he could not stand up upon his feet—he tried to do it two or three times, but was really not able, his ankles were so swelled and so painful to him; so I bade him sit still, and caused Friday to rub his ankles, and bathe them with rum, as he had done his father’s.
Gedurende al den tijd, dat hij dit deed, vergingen er geen twee minuten of de arme jonge keerde het hoofd om, om te zien of zijn vader nog op dezelfde plaats en in dezelfde houding zat, waarin hij hem verlaten had, en toen hij eindelijk hem eens niet zag, sprong hij, zonder een woord te spreken op, en liep er zoo snel naar toe, dat het scheen alsof zijne voeten den grond niet raakten, maar bij hem komende bespeurde hij, dat hij alleen gemakshalve was gaan liggen. Dus kwam hij tot mij terug, en ik zeide den Spanjaard, dat Vrijdag hem zou helpen om als hij kon naar de boot te gaan, en dan zou ik hem naar onze woning voeren om verder voor hem te zorgen; maar Vrijdag, die een sterke knaap was, nam den Spanjaard op zijn rug en droeg hem zoo naar de boot, zette hem voorzigtig op het boord van de kanoe, met zijne voeten er in, ligtte hem vervolgens er geheel in en zette hem naast zijn vader, en vervolgens de boot afzettende, pagaaide hij die langs de kust sneller dan ik loopen kon, schoon het vrij hard woei. Zoo bragt hij ze behouden in de kreek, en hen in de boot latende, liep hij heen om de andere kanoe te halen. Terwijl hij mij voorbij liep vroeg ik waar hij heenging. Hij zeide: " Meer boot halen, " en weg vloog hij als de wind, want nimmer liep een mensch of paard harder, en hij was met de andere kanoe bijkans zoo spoedig aan de kreek als ik er over land kwam, dus haalde hij mij over, en ging toen onze nieuwe gasten uit de boot halen, maar zij waren geen van beide in staat om te loopen, dus wist de arme Vrijdag niet wat hij doen zou.
I observed the poor affectionate creature, every two minutes, or perhaps less, all the while he was here, turn his head about to see if his father was in the same place and posture as he left him sitting; and at last he found he was not to be seen; at which he started up, and, without speaking a word, flew with that swiftness to him that one could scarce perceive his feet to touch the ground as he went; but when he came, he only found he had laid himself down to ease his limbs, so Friday came back to me presently; and then I spoke to the Spaniard to let Friday help him up if he could, and lead him to the boat, and then he should carry him to our dwelling, where I would take care of him. But Friday, a lusty, strong fellow, took the Spaniard upon his back, and carried him away to the boat, and set him down softly upon the side or gunnel of the canoe, with his feet in the inside of it; and then lifting him quite in, he set him close to his father; and presently stepping out again, launched the boat off, and paddled it along the shore faster than I could walk, though the wind blew pretty hard too; so he brought them both safe into our creek, and leaving them in the boat, ran away to fetch the other canoe. As he passed me I spoke to him, and asked him whither he went. He told me, “Go fetch more boat;” so away he went like the wind, for sure never man or horse ran like him; and he had the other canoe in the creek almost as soon as I got to it by land; so he wafted me over, and then went to help our new guests out of the boat, which he did; but they were neither of them able to walk; so that poor Friday knew not what to do. To remedy this, I went to work in my thought, and calling to Friday to bid them sit down on the bank while he came to me, I soon made a kind of hand-barrow to lay them on, and Friday and I carried them both up together upon it between us.
Om hier te helpen, spande ik mijne hersens in, en toen Vrijdag roepende, zeide ik hem hen te verzoeken op het strand te blijven zitten. Spoedig had ik daarop eene soort van draagbaar gemaakt en Vrijdag en ik droegen hen daarop tusschen ons in. Maar aan onzen buitenwal gekomen, waren wij nog meer in verlegenheid, want het was ons onmogelijk hen er over te helpen, en ik wilde die niet gaarne afbreken. Vrijdag en ik gingen dus weder aan het werk, en binnen een paar uren hadden wij een vrij knappe tent opgeslagen, met oude zeilen en daarover takken bedekt, op de opene plek, tusschen mijn buitenste schans en de streek jong hout, door mij geplant, en hier maakten wij hun twee bedden van hetgeen ik had, namelijk van rijsten stroo, met dekens er over om op te liggen, en op ieder bed een deken om hen te dekken.
But when we got them to the outside of our wall, or fortification, we were at a worse loss than before, for it was impossible to get them over, and I was resolved not to break it down; so I set to work again, and Friday and I, in about two hours’ time, made a very handsome tent, covered with old sails, and above that with boughs of trees, being in the space without our outward fence and between that and the grove of young wood which I had planted; and here we made them two beds of such things as I had—viz. of good rice-straw, with blankets laid upon it to lie on, and another to cover them, on each bed.
Nu was mijn eiland bevolkt, en ik achtte mij reeds ruim voorzien van onderdanen, en verheugde mij thans dikwijls met het denkbeeld hoeveel ik van een koning had. In de eerste plaats was het eiland geheel en al mijn eigendom, zoodat mijn regt van heerschappij onbetwistbaar was. Ten tweede was mijn volk mij volkomen onderdanig; ik was hun oppermagtig heer en wetgever; zij hadden allen hun leven aan mij te danken, en waren bereidwillig hun leven voor mij op te offeren, als daartoe de gelegenheid zich opdeed. Het was ook opmerkelijk, dat hoewel ik slechts drie onderdanen had, deze allen een verschillend geloof hadden. Vrijdag was een Protestant, zijn vader een Heiden en Kannibaal, en de Spanjaard een Roomschgezinde. Ik liet echter door mijn geheele gebied, volkomen vrijheid van godsdienst heerschen. Doch dit in het voorbijgaan.
My island was now peopled, and I thought myself very rich in subjects; and it was a merry reflection, which I frequently made, how like a king I looked. First of all, the whole country was my own property, so that I had an undoubted right of dominion. Secondly, my people were perfectly subjected—I was absolutely lord and lawgiver—they all owed their lives to me, and were ready to lay down their lives, if there had been occasion for it, for me. It was remarkable, too, I had but three subjects, and they were of three different religions—my man Friday was a Protestant, his father was a Pagan and a cannibal, and the Spaniard was a Papist. However, I allowed liberty of conscience throughout my dominions. But this is by the way.
Naauwelijks had ik mijne twee verloste, zwakke gevangenen te huis gebragt, en hun huisvesting en eene slaapplaats verschaft, of ik begon aan eenigen leeftogt voor hen te denken. Het eerste wat ik deed was Vrijdag te gelasten een halfwassen, eenjarige geit uit mijne kudde, te dooden; ik nam daarop het achterdeel, en hakte dat aan kleine stukjes; daarop zette ik Vrijdag aan het koken en braden, en maakte hun een zeer goeden maaltijd van vleesch en soep gereed; in welke laatste ik ook eenige rijst en wat koren gedaan had; en na het buiten's huis gekookt te hebben, want ik stookte nimmer vuur binnen mijne schans, bragt ik het eten naar de nieuwe tent. Na eene tafel voor hen geplaatst te hebben, ging ik met hen het middagmaal houden, en sprak hen zooveel mogelijk moed in, met behulp van Vrijdag, die mijn tolk was bij zijn vader, en ook bij den Spanjaard, want deze sprak de taal der wilden zeer goed.
As soon as I had secured my two weak, rescued prisoners, and given them shelter, and a place to rest them upon, I began to think of making some provision for them; and the first thing I did, I ordered Friday to take a yearling goat, betwixt a kid and a goat, out of my particular flock, to be killed; when I cut off the hinder-quarter, and chopping it into small pieces, I set Friday to work to boiling and stewing, and made them a very good dish, I assure you, of flesh and broth; and as I cooked it without doors, for I made no fire within my inner wall, so I carried it all into the new tent, and having set a table there for them, I sat down, and ate my own dinner also with them, and, as well as I could, cheered them and encouraged them. Friday was my interpreter, especially to his father, and, indeed, to the Spaniard too; for the Spaniard spoke the language of the savages pretty well.
Na gegeten te hebben, gelastte ik Vrijdag eene kanoe te nemen en onze geweren en andere wapens te halen, die wij in de haast op het slagveld hadden laten liggen, en den volgenden dag zond ik hem uit om de lijken der gedoode wilden te gaan begraven, die thans in de zon lagen, en tevens de overblijfselen van hun afschuwelijk gastmaal onder den grond te bedelven. Ik kon er niet aan denken dit zelf te doen, noch zelfs het aan te zien als ik dien kant uitging. Dit alles volbragt hij zeer stipt, en deed zelfs alle sporen, dat hier wilden geweest waren, verdwijnen, zoodat toen ik weder dien kant uitkwam, ik niet vinden kon waar het geweest was, dan aan den hoek van het bosch, die zich naar het strand uitstrekte.
After we had dined, or rather supped, I ordered Friday to take one of the canoes, and go and fetch our muskets and other firearms, which, for want of time, we had left upon the place of battle; and the next day I ordered him to go and bury the dead bodies of the savages, which lay open to the sun, and would presently be offensive. I also ordered him to bury the horrid remains of their barbarous feast, which I could not think of doing myself; nay, I could not bear to see them if I went that way; all which he punctually performed, and effaced the very appearance of the savages being there; so that when I went again, I could scarce know where it was, otherwise than by the corner of the wood pointing to the place.
Ik begon toen mij een weinig te onderhouden met mijne twee nieuwe onderdanen, en het eerst deed ik Vrijdag aan zijn vader vragen wat hij dacht van de vlugt dier wilden in de kanoe, en of wij mogten verwachten hen te zien terugkeeren met eene overmagt, die wij niet zouden kunnen wederstaan. Zijne eerste meening was, dat de wilden nimmer den storm zouden hebben kunnen doorstaan, die des avonds, nadat zij vertrokken waren, was opgestoken, maar dat zij noodwendig verdronken of zuidwaarts verder op de kust moesten geslagen zijn, en dan zouden zij even zeker geslagt worden. Maar wat zij doen zouden als zij behouden aan hunne kust kwamen, wist hij niet, maar hij was van meening, dat de wijze waarop zij overvallen waren geworden, dat de schoten en het vuur hun zooveel schrik zouden aangejaagd hebben, dat zij hunnen landslieden zouden zeggen, dat zij door donder en bliksem en niet door menschenhanden gedood waren; en dat de twee, die zij gezien hadden (namelijk Vrijdag en ik ) geen gewapende menschen, maar twee hemelsche of helsche geesten waren, gekomen om hen te verdelgen. Dit wist hij, zeide hij, omdat hij hen dit in hunne taal elkander had hooren toeroepen, want het was hun onmogelijk te begrijpen, dat een man vuur spuwen en donder spreken en van uit de verte dooden kon, zonder de hand op te heffen, gelijk thans geschied was.—De oude wilde had gelijk, want gelijk ik naderhand langs een anderen weg vernam, de wilden uit die streek hebben nimmer weder beproefd het eiland te naderen. Zij waren zoo ontzet door het verhaal van die vier menschen, (want deze waren naar het schijnt, niet op zee vergaan ) dat zij geloofden, dat ieder, die zich op dit betooverd eiland waagde, door de goden met vuur zou verdelgd worden. Ik, die dit echter niet wist, bleef een geruimen tijd in aanhoudende vrees, en was altijd op mijne hoede, met mijn geheele leger, en daar wij nu met ons vieren waren, zou ik mij altijd tegen honderd van hen in het open veld gewaagd hebben.
I then began to enter into a little conversation with my two new subjects; and, first, I set Friday to inquire of his father what he thought of the escape of the savages in that canoe, and whether we might expect a return of them, with a power too great for us to resist. His first opinion was, that the savages in the boat never could live out the storm which blew that night they went off, but must of necessity be drowned, or driven south to those other shores, where they were as sure to be devoured as they were to be drowned if they were cast away; but, as to what they would do if they came safe on shore, he said he knew not; but it was his opinion that they were so dreadfully frightened with the manner of their being attacked, the noise, and the fire, that he believed they would tell the people they were all killed by thunder and lightning, not by the hand of man; and that the two which appeared—viz. Friday and I—were two heavenly spirits, or furies, come down to destroy them, and not men with weapons. This, he said, he knew; because he heard them all cry out so, in their language, one to another; for it was impossible for them to conceive that a man could dart fire, and speak thunder, and kill at a distance, without lifting up the hand, as was done now: and this old savage was in the right; for, as I understood since, by other hands, the savages never attempted to go over to the island afterwards, they were so terrified with the accounts given by those four men (for it seems they did escape the sea), that they believed whoever went to that enchanted island would be destroyed with fire from the gods. This, however, I knew not; and therefore was under continual apprehensions for a good while, and kept always upon my guard, with all my army: for, as there were now four of us, I would have ventured upon a hundred of them, fairly in the open field, at any time.
CHAPTER XVII—VISIT OF MUTINEERS
Daar er echter na eene poos geene kanoes kwamen opdagen, sleet de vrees voor hunne komst uit, en ik begon mijne vroegere denkbeelden van een togt naar het vaste land weder op te vatten, daar nu ook Vrijdags vader mij verzekerd had, dat ik door hem op een goed onthaal bij zijn volk mogt rekenen als ik daarheen ging. Echter schorste ik mijn voornemen eenigen tijd op, na een ernstig gesprek met den Spanjaard, en toen ik vernam, dat er nog zestien zijner landslieden en Portugezen, in den storm daar het leven gered hadden, en daar wel in vrede met de wilden leefden, maar niets meer ontvingen dan hoog noodig was om niet van honger te sterven. Ik vroeg hem al de bijzonderheden zijner reis, en vernam, dat zij op een Spaansch schip behoord hadden van Rio de la Plata naar Havanna bestemd, met last om daar hunne lading, die hoofdzakelijk uit huiden en zilver bestond, te lossen, en zoodanige Europesche goederen als zij daar konden vinden, terug te brengen; dat zij vijf Portugesche matrozen aan boord hadden gehad, die door hen van een ander wrak gered waren; dat bij het vergaan van hun schip vijf man van hun eigen volk verdronken waren, en dat de geredden onnoemelijke gevaren hadden doorgestaan, en half dood van honger op de Kannibaalsche kust gekomen waren, waar zij verwachtten elk oogenblik vermoord te zullen worden.
In a little time, however, no more canoes appearing, the fear of their coming wore off; and I began to take my former thoughts of a voyage to the main into consideration; being likewise assured by Friday’s father that I might depend upon good usage from their nation, on his account, if I would go. But my thoughts were a little suspended when I had a serious discourse with the Spaniard, and when I understood that there were sixteen more of his countrymen and Portuguese, who having been cast away and made their escape to that side, lived there at peace, indeed, with the savages, but were very sore put to it for necessaries, and, indeed, for life. I asked him all the particulars of their voyage, and found they were a Spanish ship, bound from the Rio de la Plata to the Havanna, being directed to leave their loading there, which was chiefly hides and silver, and to bring back what European goods they could meet with there; that they had five Portuguese seamen on board, whom they took out of another wreck; that five of their own men were drowned when first the ship was lost, and that these escaped through infinite dangers and hazards, and arrived, almost starved, on the cannibal coast, where they expected to have been devoured every moment. He told me they had some arms with them, but they were perfectly useless, for that they had neither powder nor ball, the washing of the sea having spoiled all their powder but a little, which they used at their first landing to provide themselves with some food.
Hij verhaalde mij, dat zij eenige wapens hadden, die hun echter volstrekt van geen nut waren, omdat zij kruid noch lood hadden; het zeewater had al hun kruid bedorven, op een klein weinig na, dat zij gebruikt hadden toen zij het eerst aan land waren gekomen, om zich eenig voedsel te verschaffen. Ik vroeg hem wat hij dacht, dat er daar van hen worden zou, en of zij geen plan tot ontvlugting ooit gemaakt hadden. Hierover zeide hij, hadden zij dikwijls beraadslaagd, maar daar zij noch vaartuigen, noch werktuigen om ze te bouwen, bezaten, noch eenigen voorraad hoegenaamd, was hunne overlegging altijd in wanhoop en tranen geëindigd. Ik vroeg hem hoe hij dacht, dat een voorstel van mij ten aanzien van hunne redding, zou opgenomen worden, en of dit niet geschieden kon als zij allen hier waren. Ik zeide hem ronduit, dat ik bovenal vreesde voor verraad en mishandeling van hunnentwege, als ik mijn leven in hunne handen stelde, want dat de dankbaarheid geene aangeboren deugd der menschen is; en dewijl de menschen niet alleen handelen naar gelang van hunne verpligtingen, maar veeleer naar het voordeel, dat zij verwachten. Ik zeide hem, dat het zeer hard zou zijn, als ik de bewerker hunner bevrijding was, en dat zij mij naderhand in Nieuw-Spanje tot hun gevangene maakten, waar een Engelschman van zijn dood zeker was, welke nooddwang of welk toeval hem ook derwaarts voerde, en dat ik liever aan de wilden overgeleverd en geslagt wilde worden, dan in de onbarmhartige handen der inquisitie te vallen. Ik voegde er bij, dat ik mij overigens overtuigd hield, dat zoo zij allen hier waren, wij een boot konden bouwen, groot genoeg om ons allen of zuidwaarts naar Brazilië of de eilanden, of noordwaarts naar de Spaansche kust te voeren; maar, dat als zij ter vergelding, als ik hen eens wapens in de hand had gegeven, mij met geweld naar hun eigen land voerden, mijne goedheid jegens hen slecht beloond worden, en ik er erger aan toe zijn zou dan vroeger.
I asked him what he thought would become of them there, and if they had formed any design of making their escape. He said they had many consultations about it; but that having neither vessel nor tools to build one, nor provisions of any kind, their councils always ended in tears and despair. I asked him how he thought they would receive a proposal from me, which might tend towards an escape; and whether, if they were all here, it might not be done. I told him with freedom, I feared mostly their treachery and ill-usage of me, if I put my life in their hands; for that gratitude was no inherent virtue in the nature of man, nor did men always square their dealings by the obligations they had received so much as they did by the advantages they expected. I told him it would be very hard that I should be made the instrument of their deliverance, and that they should afterwards make me their prisoner in New Spain, where an Englishman was certain to be made a sacrifice, what necessity or what accident soever brought him thither; and that I had rather be delivered up to the savages, and be devoured alive, than fall into the merciless claws of the priests, and be carried into the Inquisition. I added that, otherwise, I was persuaded, if they were all here, we might, with so many hands, build a barque large enough to carry us all away, either to the Brazils southward, or to the islands or Spanish coast northward; but that if, in requital, they should, when I had put weapons into their hands, carry me by force among their own people, I might be ill-used for my kindness to them, and make my case worse than it was before.
Hij antwoordde met veel openhartigheid en verstand, dat hun toestand zoo jammerlijk was, en zij dit zoo zeer inzagen, dat hij geloofde, dat zij het denkbeeld van iemand, die iets tot hunne bevrijding had bijgedragen, ondankbaar te behandelen, zouden verafschuwen; en dat hij, als ik het verkoos, met den ouden man naar hen toe zou gaan, er met hen over spreken, en mij hun antwoord terug komen brengen; dat hij hen een plegtigen eed zou afeischen, dat zij zich geheel onder mijn bevel stelden, als hun kapitein en bevelhebber; en dat zij mij op de Heilige Sacramenten en het Evangelie trouw zouden zweren, en naar zoodanig Christenland gaan als ik verlangde, en naar geen ander; dat zij zich geheel en volkomen onder mijne orders zouden beschouwen tot wij behouden geland waren, in zoodanig land als ik verkoos, en dat hij een contract daarover, door hen onderteekend, zou medebrengen. Vervolgens zeide hij, dat hij zelf eerst wilde zweren mij nimmer, zoolang hij leefde, te zullen verlaten, zonder mijn bevel, en dat hij zijn laatsten druppel bloed voor mij zou vergieten; als zijne landslieden zich aan de minste verbreking hunner beloften schuldig maakten. Hij verhaalde mij, dat het allen zeer beschaafde, brave lieden waren, die zich in den jammerlijksten toestand bevonden, dien men zich kan verbeelden, daar zij noch wapens, noch kleederen, noch eenig voedsel hadden, maar geheel van de genade der wilden afhingen, en dat hij verzekerd was, dat, als ik ondernam hen te verlossen, ik in leven en dood op hen kon rekenen.
He answered, with a great deal of candour and ingenuousness, that their condition was so miserable, and that they were so sensible of it, that he believed they would abhor the thought of using any man unkindly that should contribute to their deliverance; and that, if I pleased, he would go to them with the old man, and discourse with them about it, and return again and bring me their answer; that he would make conditions with them upon their solemn oath, that they should be absolutely under my direction as their commander and captain; and they should swear upon the holy sacraments and gospel to be true to me, and go to such Christian country as I should agree to, and no other; and to be directed wholly and absolutely by my orders till they were landed safely in such country as I intended, and that he would bring a contract from them, under their hands, for that purpose. Then he told me he would first swear to me himself that he would never stir from me as long as he lived till I gave him orders; and that he would take my side to the last drop of his blood, if there should happen the least breach of faith among his countrymen. He told me they were all of them very civil, honest men, and they were under the greatest distress imaginable, having neither weapons nor clothes, nor any food, but at the mercy and discretion of the savages; out of all hopes of ever returning to their own country; and that he was sure, if I would undertake their relief, they would live and die by me.
Op deze verzekeringen besloot ik het te wagen hen zoo mogelijk te verlossen, en den ouden wilde en den Spanjaard naar hen toe te zenden, om met hen te onderhandelen. Maar toen de Spanjaard gereed stond om te vertrekken, maakte hij zelf mij een zwarigheid, die aan den eenen kant zoo gegrond was, en aan den anderen kant zoo van zijne opregtheid getuigde, dat ik niet anders dan met hem instemmen kon, en naar zijn raad, de bevrijding zijner makkers, ten minste een half jaar uitstelde. Het geval was namelijk dit. Hij was nu ongeveer eene maand bij mij geweest, gedurende welke ik hem had laten zien hoe ik, met bijstand der Voorzienigheid, voor mijn levensonderhoud gezorgd had; en hij zag toen mijn voorraad van rijst en graan, die hoewel meer dan genoeg voor mij zelven, echter niet voldoende was, ten minste slechts schraal, voor mijn nieuw gezin, nu dit uit vier personen bestond; maar nog veel minder zou het genoeg zijn als zijne landslieden, waarvan, gelijk hij zeide, nog veertien in leven waren, overkwamen, en nog veel minder was er genoeg om ons vaartuig te provianderen, als wij er een gebouwd hadden, voor eene reis naar een der vestigingen in Amerika. Dus zeide hij mij, dat hij het raadzamer achtte, als ik hem en de twee anderen nog eenig land liet omspitten en bezaaijen, met zooveel zaaikoren als ik thans besparen kon, opdat wij genoeg graan in voorraad mogten hebben voor zijne landslieden, als die komen mogten; want het gebrek mogt hen in verzoeking brengen om hunne belofte te verbreken, en zij zich slechts uit de eene ongelegenheid in de andere gestort zien. " Gij weet, " zeide hij, " dat schoon de kinderen Israëls zich eerst verheugden over hunne verlossing uit Egypte, zij echter tegen God zelf, die hun verlost had, opstonden, toen zij in de woestijn aan brood gebrek leden. "
Upon these assurances, I resolved to venture to relieve them, if possible, and to send the old savage and this Spaniard over to them to treat. But when we had got all things in readiness to go, the Spaniard himself started an objection, which had so much prudence in it on one hand, and so much sincerity on the other hand, that I could not but be very well satisfied in it; and, by his advice, put off the deliverance of his comrades for at least half a year. The case was thus: he had been with us now about a month, during which time I had let him see in what manner I had provided, with the assistance of Providence, for my support; and he saw evidently what stock of corn and rice I had laid up; which, though it was more than sufficient for myself, yet it was not sufficient, without good husbandry, for my family, now it was increased to four; but much less would it be sufficient if his countrymen, who were, as he said, sixteen, still alive, should come over; and least of all would it be sufficient to victual our vessel, if we should build one, for a voyage to any of the Christian colonies of America; so he told me he thought it would be more advisable to let him and the other two dig and cultivate some more land, as much as I could spare seed to sow, and that we should wait another harvest, that we might have a supply of corn for his countrymen, when they should come; for want might be a temptation to them to disagree, or not to think themselves delivered, otherwise than out of one difficulty into another. “You know,” says he, “the children of Israel, though they rejoiced at first for their being delivered out of Egypt, yet rebelled even against God Himself, that delivered them, when they came to want bread in the wilderness.”
Zijne omzigtigheid was zoo prijsselijk en zijn raad zoo goed, dat ik niet dan genoegen in zijn voorstel kon nemen, zoowel als voldaan zijn over zijne getrouwheid. Dus gingen wij alle vier aan het spitten, zoo goed als dit met onze houten spaden ging, en ongeveer na eene maand, wanneer het zaaitijd was, hadden wij zooveel land ontgind, dat wij tweeëntwintig schepels graan en zestien potten rijst zaaiden, hetwelk al het zaaikoren was, dat wij missen konden, zelfs hielden wij naauwelijks genoeg graan over voor ons eigen voedsel, voor de zes maanden, waarin wij op onzen oogst moesten wachten, dat wil zeggen, te rekenen van den tijd, dat wij ons zaaikoren hadden afgezonderd, want men moet niet onderstellen, dat het daar te lande zes maanden in den grond bleef.
His caution was so seasonable, and his advice so good, that I could not but be very well pleased with his proposal, as well as I was satisfied with his fidelity; so we fell to digging, all four of us, as well as the wooden tools we were furnished with permitted; and in about a month’s time, by the end of which it was seed-time, we had got as much land cured and trimmed up as we sowed two-and-twenty bushels of barley on, and sixteen jars of rice, which was, in short, all the seed we had to spare: indeed, we left ourselves barely sufficient, for our own food for the six months that we had to expect our crop; that is to say reckoning from the time we set our seed aside for sowing; for it is not to be supposed it is six months in the ground in that country.
Daar ik nu gezelschap had, en wij ook talrijk genoeg waren om niets te vreezen van de wilden, als die gekomen waren, tenzij hun aantal bovenmate groot was, gingen wij zoo dikwijls wij er den tijd toe hadden, het geheele eiland door; en daar nu onze bevrijding ons steeds voor den geest zweefde, was het ons, althans mij, onmogelijk niet telkens de middelen daartoe te overdenken. Te dien einde merkte ik verscheidene boomen, die ik voor ons werk geschikt achtte, en zette Vrijdag en zijn vader aan het vellen daarvan, en dan liet ik den Spanjaard, wien ik mijne gedachten daaromtrent mededeelde, hun werk nagaan en bestieren. Ik wees hem met wat onvermoeiden arbeid ik zware boomen tot planken had gekapt, en liet hem hetzelfde verrigten, tot zij ongeveer een dozijn eikenhouten planken bijeen hadden, van bijkans twee voet breed, vijfendertig voet lang en van twee tot vier duim dik. Welke ontzettende arbeid dit vereischte, zal iedereen ligt begrijpen.
Having now society enough, and our numbers being sufficient to put us out of fear of the savages, if they had come, unless their number had been very great, we went freely all over the island, whenever we found occasion; and as we had our escape or deliverance upon our thoughts, it was impossible, at least for me, to have the means of it out of mine. For this purpose I marked out several trees, which I thought fit for our work, and I set Friday and his father to cut them down; and then I caused the Spaniard, to whom I imparted my thoughts on that affair, to oversee and direct their work. I showed them with what indefatigable pains I had hewed a large tree into single planks, and I caused them to do the like, till they made about a dozen large planks, of good oak, near two feet broad, thirty-five feet long, and from two inches to four inches thick: what prodigious labour it took up any one may imagine.
Te gelijker tijd trachtte ik mijne kudde van tamme geiten zooveel mogelijk te vermenigvuldigen, en te dien einde gingen Vrijdag en de Spanjaard den eenen dag, en Vrijdag en ik den anderen dag, beurtelings uit, en vingen ongeveer twintig jonge geiten, om bij de overigen op te kweeken, want als wij de moeder doodschoten, spaarden wij de jongen en voegden die bij onze kudde. Maar vooral deed ik, toen de tijd tot het droogen van druiven gekomen was, zulk eene groote menigte in de zon hangen, dat ik geloof, als wij te Alicante, waar men de druiven in de zon droogt, geweest waren, wij zestig tot tachtig vaten gevuld zouden hebben. Deze maakten met ons brood, grootendeels onze spijs uit; en het was een zeer goed voedsel, dat kan ik verzekeren, want zij zijn zeer voedzaam.
At the same time I contrived to increase my little flock of tame goats as much as I could; and for this purpose I made Friday and the Spaniard go out one day, and myself with Friday the next day (for we took our turns), and by this means we got about twenty young kids to breed up with the rest; for whenever we shot the dam, we saved the kids, and added them to our flock. But above all, the season for curing the grapes coming on, I caused such a prodigious quantity to be hung up in the sun, that, I believe, had we been at Alicant, where the raisins of the sun are cured, we could have filled sixty or eighty barrels; and these, with our bread, formed a great part of our food—very good living too, I assure you, for they are exceedingly nourishing.
Het was nu herfst en de oogst stond zeer goed. Wel was hij niet zoo overvloedig als ik wel eens beleefd had, maar toch voor ons oogmerk voldoende, want van de tweeëntwintig schepels zaaikoorn, oogstten en dorschten wij ongeveer tweehonderd-en-twintig schepels, en van de rijst naar evenredigheid; hetwelk voor ons voedsel genoeg was tot aan den volgenden oogst, al waren ook al de zestien Spanjaarden bij mij geweest, of zoo wij tot eene reis gereed waren hadden wij hiermede ons ruim kunnen provianderen voor eene reis naar iedere plaats, dat is te zeggen van Amerika. Toen wij aldus ons koorn te huis gehaald hadden, gingen wij aan het vlechten van groote manden om het in te bewaren, waarin de Spanjaard vooral zeer handig was, die mij dikwijls laakte, dat ik hiervan geene verdedigingsmiddelen maakte, maar ik zag er de noodzakelijkheid niet van in.
It was now harvest, and our crop in good order: it was not the most plentiful increase I had seen in the island, but, however, it was enough to answer our end; for from twenty-two bushels of barley we brought in and thrashed out above two hundred and twenty bushels; and the like in proportion of the rice; which was store enough for our food to the next harvest, though all the sixteen Spaniards had been on shore with me; or, if we had been ready for a voyage, it would very plentifully have victualled our ship to have carried us to any part of the world; that is to say, any part of America. When we had thus housed and secured our magazine of corn, we fell to work to make more wicker-ware, viz. great baskets, in which we kept it; and the Spaniard was very handy and dexterous at this part, and often blamed me that I did not make some things for defence of this kind of work; but I saw no need of it.
Nu ik voor al de gasten, die ik verwachtte, genoeg te eten had, gaf ik den Spanjaard verlof den overtogt te doen en te zien, wat hij kon doen met de achtergeblevenen. Ik gaf hem een schriftelijken last, niemand mede te brengen, die niet eerst in tegenwoordigheid van hem en den ouden wilde gezworen had, dat hij op geenerlei wijze den persoon, dien hij op het eiland vinden zou, die zoo goed was hen te hunner bevrijding af te halen, zou beleedigen, bevechten of aanvallen, maar dat zij hem zouden bijstaan en verdedigen tegen al zoodanige ondernemingen, en dat waar zij ook gingen, zij geheel en al onder zijn bevel en gezag zouden staan, en dat dit in schrift gesteld en door hen onderteekend zou worden. Hoe dat laatste zou geschieden, daar ik wist, dat zij pen noch inkt hadden, was eene zaak daar wij in het geheel niet over gedacht hadden. Met deze lastgevingen vertrokken de Spanjaard en de oude wilde, de vader van Vrijdag, in een der kanoes, waarmede zij gekomen of liever gebragt waren door de wilden om verslonden te worden. Ik gaf ieder een geweer en zes of acht scherpe patronen mede, met last hiermede zuinig te zijn en ze niet dan bij dringende noodzakelijkheid te gebruiken.
And now, having a full supply of food for all the guests I expected, I gave the Spaniard leave to go over to the main, to see what he could do with those he had left behind him there. I gave him a strict charge not to bring any man who would not first swear in the presence of himself and the old savage that he would in no way injure, fight with, or attack the person he should find in the island, who was so kind as to send for them in order to their deliverance; but that they would stand by him and defend him against all such attempts, and wherever they went would be entirely under and subjected to his command; and that this should be put in writing, and signed in their hands. How they were to have done this, when I knew they had neither pen nor ink, was a question which we never asked. Under these instructions, the Spaniard and the old savage, the father of Friday, went away in one of the canoes which they might be said to have come in, or rather were brought in, when they came as prisoners to be devoured by the savages. I gave each of them a musket, with a firelock on it, and about eight charges of powder and ball, charging them to be very good husbands of both, and not to use either of them but upon urgent occasions.
Dit was voor mij eene aangename verrigting, want het waren de eerste maatregelen, die ik sedert meer dan zeven-en-twintig jaren, ter mijner bevrijding genomen had. Ik gaf hun zooveel brood en rozijnen mede, als niet alleen genoeg was voor hen gedurende een geruimen tijd, maar ook voor al hunne landslieden voor acht dagen; en na hun goede reis gewenscht te hebben, liet ik hen vertrekken, na een sein met hen afgesproken te hebben, dat zij bij hunne terugkomst zouden laten waaijen, en waaraan ik hen op een afstand en vóór zij aan den wal kwamen, kon herkennen. Zij vertrokken bij gunstigen wind en met volle maan, volgens mijne rekening in de maand October, doch nadat eens mijne rekening van de dagen in de war was geraakt, kon ik die nimmer weder in orde brengen; zelfs wist ik niet zeker, of ik de jaren wel volkomen juist had berekend, doch naderhand bleek het, dat mijne rekening van de jaren volkomen juist was.
This was a cheerful work, being the first measures used by me in view of my deliverance for now twenty-seven years and some days. I gave them provisions of bread and of dried grapes, sufficient for themselves for many days, and sufficient for all the Spaniards—for about eight days’ time; and wishing them a good voyage, I saw them go, agreeing with them about a signal they should hang out at their return, by which I should know them again when they came back, at a distance, before they came on shore. They went away with a fair gale on the day that the moon was at full, by my account in the month of October; but as for an exact reckoning of days, after I had once lost it I could never recover it again; nor had I kept even the number of years so punctually as to be sure I was right; though, as it proved when I afterwards examined my account, I found I had kept a true reckoning of years.
Het was nu acht dagen, dat ik reeds op hen wachtte, toen een zeldzaam en onverwacht voorval, en welks gelijken welligt niet in de geschiedenis is vermeld, gebeurde. Ik lag op een morgen gerust te slapen toen Vrijdag kwam binnenstuiven, luidkeels roepende: " Meester, meester, daar komen zij, daar komen zij ! " — Ik sprong op, en zonder om eenig gevaar te denken, ging ik, zoodra ik mijne kleederen aangeschoten had, door mijn boschje, dat thans een dik bosch geworden was, ik zeg, zonder aan eenig gevaar te denken, ging ik zonder wapens uit, hetgeen anders mijne gewoonte niet was; maar ik zag verbaasd op, toen ik, zeewaarts ziende, op ongeveer een half uur afstands, eene boot naar den wal zag zeilen, met eene gunstige koelte, zoodat zij spoedig moest aankomen. Ook merkte ik thans op, dat zij niet van dien kant kwam waar het vaste land lag, maar van het zuidelijkste einde van het eiland.
It was no less than eight days I had waited for them, when a strange and unforeseen accident intervened, of which the like has not, perhaps, been heard of in history. I was fast asleep in my hutch one morning, when my man Friday came running in to me, and called aloud, “Master, master, they are come, they are come!” I jumped up, and regardless of danger I went, as soon as I could get my clothes on, through my little grove, which, by the way, was by this time grown to be a very thick wood; I say, regardless of danger I went without my arms, which was not my custom to do; but I was surprised when, turning my eyes to the sea, I presently saw a boat at about a league and a half distance, standing in for the shore, with a shoulder-of-mutton sail, as they call it, and the wind blowing pretty fair to bring them in: also I observed, presently, that they did not come from that side which the shore lay on, but from the southernmost end of the island.
Hierom riep ik Vrijdag en gelastte hem zich te verbergen, want dat dit niet de lieden waren, die wij verwachtten; en wij nog niet wisten of dit vrienden of vijanden waren. In de eerste plaats ging ik mijn kijker halen, om te zien wat ik van hen ontdekken kon, en na de ladder opgezet te hebben, klom ik naar den top van den heuvel, gelijk ik gewoon was als ik ergens voor vreesde, en goed wenschte te zien zonder ontdekt te worden. Ik had naauwelijks mijn voet op den heuvel gezet, of ik ontdekte duidelijk een schip, dat op twee en een halve mijl van mij af, maar slechts anderhalve mijl van het strand in het Z. Z. O. voor anker lag, en scherper toeziende bemerkte ik duidelijk, dat het een Engelsch schip, en de boot eene Engelsche sloep was.
Upon this I called Friday in, and bade him lie close, for these were not the people we looked for, and that we might not know yet whether they were friends or enemies. In the next place I went in to fetch my perspective glass to see what I could make of them; and having taken the ladder out, I climbed up to the top of the hill, as I used to do when I was apprehensive of anything, and to take my view the plainer without being discovered. I had scarce set my foot upon the hill when my eye plainly discovered a ship lying at anchor, at about two leagues and a half distance from me, SSE., but not above a league and a half from the shore. By my observation it appeared plainly to be an English ship, and the boat appeared to be an English long-boat.
Ik kan niet zeggen, hoezeer mij dit verraste; schoon de vreugde van een schip te zien, hetwelk ik reden had te gelooven, dat door landgenooten en dus bevriend volk van mij, bemand was, onbeschrijfelijk was, werd ik echter door eene geheime en onverklaarbare angstvalligheid aangedreven, om op mijne hoede te zijn. In de eerste plaats begreep ik niet wat een Engelsch schip in dit oord kon komen doen, daar dit niet de weg was naar of van eenig deel der wereld, waarop de Engelschen handel dreven; en ik wist, dat er geen stormen geheerscht hadden, die hen daarheen hadden kunnen slaan; zoodat als zij werkelijk Engelschen waren, zij met geen goed oogmerk hier waren, en ik beter deed te blijven waar ik was dan in de handen van dieven en moordenaars te vallen.
I cannot express the confusion I was in, though the joy of seeing a ship, and one that I had reason to believe was manned by my own countrymen, and consequently friends, was such as I cannot describe; but yet I had some secret doubts hung about me—I cannot tell from whence they came—bidding me keep upon my guard. In the first place, it occurred to me to consider what business an English ship could have in that part of the world, since it was not the way to or from any part of the world where the English had any traffic; and I knew there had been no storms to drive them in there in distress; and that if they were really English it was most probable that they were here upon no good design; and that I had better continue as I was than fall into the hands of thieves and murderers.
Laat niemand dit geheime voorgevoel van gevaar verachten, dat hij somwijlen ontvangt, als hij zelfs aan de mogelijkheid van het gevaar geen geloof kan slaan. Weinigen geloof ik, die gewoon zijn gade te slaan wat er om hen heen gebeurt, kunnen ontkennen, dat ons zulke waarschuwingen gegeven worden; wij kunnen niet dan die aan de werking van eene onzigtbare magt, buiten ons, toeschrijven, en waarom zouden wij niet onderstellen, dat die ons tot ons bestwil gegeven worden.
Let no man despise the secret hints and notices of danger which sometimes are given him when he may think there is no possibility of its being real. That such hints and notices are given us I believe few that have made any observation of things can deny; that they are certain discoveries of an invisible world, and a converse of spirits, we cannot doubt; and if the tendency of them seems to be to warn us of danger, why should we not suppose they are from some friendly agent (whether supreme, or inferior and subordinate, is not the question), and that they are given for our good?
Hetgeen er thans voorviel, levert hiervan een blijk op, want zoo deze geheime stem mij niet tot behoedzaamheid had aangedreven, ware ik mijn verderf in den mond geloopen, en in veel erger toestand dan te voren geraakt, gelijk men zien zal. Ik was niet lang op den heuvel geweest, of ik zag de sloep digt langs het strand komen, alsof men naar eene kreek zocht om haar in te brengen, om gemakkelijker aan land te kunnen komen. Daar zij echter niet ver genoeg gingen, zagen zij den kleinen inham niet, waar ik vroeger mijne vlotten aan land gebragt had, maar zetten de boot op het strand op eene halve (Eng. ) mijl van mij af, hetgeen zeer gelukkig was, want anders zouden zij als het ware voor mijne deur geland, en mij spoedig uit mijn kasteel gejaagd, en welligt van alles beroofd hebben wat ik had.
The present question abundantly confirms me in the justice of this reasoning; for had I not been made cautious by this secret admonition, come it from whence it will, I had been done inevitably, and in a far worse condition than before, as you will see presently. I had not kept myself long in this posture till I saw the boat draw near the shore, as if they looked for a creek to thrust in at, for the convenience of landing; however, as they did not come quite far enough, they did not see the little inlet where I formerly landed my rafts, but ran their boat on shore upon the beach, at about half a mile from me, which was very happy for me; for otherwise they would have landed just at my door, as I may say, and would soon have beaten me out of my castle, and perhaps have plundered me of all I had.
Toen zij aan wal waren zag ik duidelijk, dat het Engelschen waren, althans de meesten; een of twee hield ik voor Hollanders, maar dit was zoo niet. Er waren in het geheel elf mannen, waarvan drie ongewapend, en naar ik meende, gebonden; en toen er vier of vijf van de eersten op strand gesprongen waren, deden zij de drie gevangenen uit de boot gaan. Een van de drie stelde zich aan als een wanhopige, de beide anderen hieven slechts een paar malen de handen hemelwaarts, en schenen zeer neêrslagtig, schoon niet zoo ontsteld als de eerste. Ik was geheel verbaasd over hetgeen ik zag, en wist niet wat ik er van begrijpen moest. Vrijdag riep mij toe: " O meester, gij ziet, dat de Engelsche mannen ook hunne gevangenen opeten, zoo goed als de wilden ! " — " Denkt gij, dat zij hen zullen opeten, Vrijdag ? " vroeg ik.—"Ja, " zeide hij, " zij zullen hen opeten."—"Neen, neen, Vrijdag, " hernam ik, " ik vrees wel, dat zij hen zullen vermoorden, maar gij kunt er op aan, dat zij hen niet zullen opeten. "
When they were on shore I was fully satisfied they were Englishmen, at least most of them; one or two I thought were Dutch, but it did not prove so; there were in all eleven men, whereof three of them I found were unarmed and, as I thought, bound; and when the first four or five of them were jumped on shore, they took those three out of the boat as prisoners: one of the three I could perceive using the most passionate gestures of entreaty, affliction, and despair, even to a kind of extravagance; the other two, I could perceive, lifted up their hands sometimes, and appeared concerned indeed, but not to such a degree as the first. I was perfectly confounded at the sight, and knew not what the meaning of it should be. Friday called out to me in English, as well as he could, “O master! you see English mans eat prisoner as well as savage mans.” “Why, Friday,” says I, “do you think they are going to eat them, then?” “Yes,” says Friday, “they will eat them.” “No no,” says I, “Friday; I am afraid they will murder them, indeed; but you may be sure they will not eat them.”
Al dien tijd wist ik niet wat ik denken moest, maar stond te beven van afschuw, daar ik ieder oogenblik verwachtte, dat de gevangenen vermoord zouden worden; en zelfs zag ik, dat een der schurken zijn sabel ophief, om een der gevangenen te dreigen, en ik verwachtte ieder oogenblik, hem te zien toeslaan, bij welk gezigt mij het bloed in de aderen verstijfde. Ik wenschte thans hartelijk, dat de Spanjaard en de oude wilde, die met hem vertrokken was, bij mij waren, of dat ik eenig middel wist, om, zonder ontdekt te worden, hen binnen bereik van mijn geweer te brengen, om de drie mannen te verlossen, want ik zag geen vuurwapenen bij hen; maar mij werd eene andere gelegenheid hiertoe verschaft. Nadat de matrozen deze drie lieden zoo mishandeld hadden, zag ik, dat zij hier en daar heenzwierven, als om het land te gaan bezien. Ik bemerkte ook, dat de drie mannen konden gaan, waar zij wilden, maar zij bleven alle drie op het strand zitten in een allerneêrslagtigste houding.
All this while I had no thought of what the matter really was, but stood trembling with the horror of the sight, expecting every moment when the three prisoners should be killed; nay, once I saw one of the villains lift up his arm with a great cutlass, as the seamen call it, or sword, to strike one of the poor men; and I expected to see him fall every moment; at which all the blood in my body seemed to run chill in my veins. I wished heartily now for the Spaniard, and the savage that had gone with him, or that I had any way to have come undiscovered within shot of them, that I might have secured the three men, for I saw no firearms they had among them; but it fell out to my mind another way. After I had observed the outrageous usage of the three men by the insolent seamen, I observed the fellows run scattering about the island, as if they wanted to see the country. I observed that the three other men had liberty to go also where they pleased; but they sat down all three upon the ground, very pensive, and looked like men in despair.
Dit herinnerde mij hoe ik voor de eerste maal aan land kwam en in het rond zag; hoe ik mij verloren achtte, hoe ik verwilderd in het rond staarde, welken schrikkelijken angst ik uitstond, en hoe ik, uit vrees voor wilde dieren, den geheelen nacht op een boom doorbragt. Even als ik dien nacht niets wist van den onderstand, dien ik ontvangen zou, doordien wind en tij het schip digter bij het land drijven zouden, waardoor ik sedert zoo lang voedsel en kleederen had erlangd, evenzoo wisten deze drie wanhopigen niet, hoe gewis zij op bijstand en bevrijding konden rekenen, en hoe zij werkelijk in veiligheid Waren, toen zij zich verloren en hunne zaak wanhopig achtten. Zoo weinig kunnen wij in de wereld vooruitzien, en zooveel reden hebben wij om welgemoed van onzen Schepper te vertrouwen, dat hij zijne schepselen niet zoo geheel zal verlaten, maar dat zij in de ongelukkigste omstandigheden altijd stof tot dankbaarheid hebben, en somtijds nader bij hunne redding zijn dan zij zich verbeelden, ja hunne redding zelfs te danken hebben aan de middelen, die zij als oorzaak van hun verderf beschouwen.
This put me in mind of the first time when I came on shore, and began to look about me; how I gave myself over for lost; how wildly I looked round me; what dreadful apprehensions I had; and how I lodged in the tree all night for fear of being devoured by wild beasts. As I knew nothing that night of the supply I was to receive by the providential driving of the ship nearer the land by the storms and tide, by which I have since been so long nourished and supported; so these three poor desolate men knew nothing how certain of deliverance and supply they were, how near it was to them, and how effectually and really they were in a condition of safety, at the same time that they thought themselves lost and their case desperate. So little do we see before us in the world, and so much reason have we to depend cheerfully upon the great Maker of the world, that He does not leave His creatures so absolutely destitute, but that in the worst circumstances they have always something to be thankful for, and sometimes are nearer deliverance than they imagine; nay, are even brought to their deliverance by the means by which they seem to be brought to their destruction.
Het water was juist op zijn hoogst toen deze lieden aan den wal kwamen, en terwijl zij gedeeltelijk stonden te spreken met de gevangenen, die zij medegebragt hadden, en gedeeltelijk rondzwierven om te zien, op welke soort van plaats zij waren, hadden zij zorgeloos getoefd, totdat de eb was doorgekomen, en hunne sloep hoog en droog op het strand zat. Zij hadden twee man in de boot achtergelaten, die, gelijk ik naderhand bevond, wat te veel brandewijn gedronken hadden en vast in slaap gevallen waren. Een van hen echter ontwaakte, en vindende, dat hij de boot niet in beweging kon brengen, riep hij zijne kameraden, die in de nabijheid rondzwierven, maar zij waren met hun allen niet sterk genoeg, om de sloep, die zeer zwaar was, vlot te krijgen, daar het strand aldaar uit fijn en los zand bestond. In dezen staat van zaken gaven zij het op, als echte zeelieden, die van alle menschen misschien het minste gewoon zijn aan voorzorgen te denken, en gingen weder landwaarts in, en ik hoorde een hunner luid tot een ander roepen, terwijl hij hem uit de boot riep: " Kom, Jack, laat haar liggen; het volgende tij zal haar vlot maken. " Hierdoor wist ik thans zeker van welke natie zij waren.
It was just at high-water when these people came on shore; and while they rambled about to see what kind of a place they were in, they had carelessly stayed till the tide was spent, and the water was ebbed considerably away, leaving their boat aground. They had left two men in the boat, who, as I found afterwards, having drunk a little too much brandy, fell asleep; however, one of them waking a little sooner than the other and finding the boat too fast aground for him to stir it, hallooed out for the rest, who were straggling about: upon which they all soon came to the boat: but it was past all their strength to launch her, the boat being very heavy, and the shore on that side being a soft oozy sand, almost like a quicksand. In this condition, like true seamen, who are, perhaps, the least of all mankind given to forethought, they gave it over, and away they strolled about the country again; and I heard one of them say aloud to another, calling them off from the boat, “Why, let her alone, Jack, can’t you? she’ll float next tide;” by which I was fully confirmed in the main inquiry of what countrymen they were.
Al dien tijd hield ik mij verborgen, en durfde zelfs niet verder dan mijn schuilhoek op den heuvel, mijn kasteel verlaten, en ik was blijde als ik bedacht, hoe goed het versterkt was. Ik wist, dat de sloep niet dan na tien uren vlot kon komen, en dan zou het duister zijn, en ik hunne bewegingen gade slaan, en hunne gesprekken, als zij die voerden, afluisteren. Middelerwijl maakte ik mij tot een gevecht gereed, even als vroeger, maar met meer behoedzaamheid, daar ik wist, dat ik thans met een geheel ander slag van vijanden dan de vorige te doen had. Ik gelastte Vrijdag, die thans een zeer goed schutter was geworden, zich te wapenen. Ik nam twee jagtgeweren en gaf hem drie geweren. Mijn voorkomen was waarlijk schrikbarend genoeg. Ik had mijn rok van geitenvellen aan, en mijne muts op, waarvan ik vroeger gesproken heb, een bloote sabel in de hand, twee pistolen in mijn gordel, en op ieder schouder een geweer.
All this while I kept myself very close, not once daring to stir out of my castle any farther than to my place of observation near the top of the hill: and very glad I was to think how well it was fortified. I knew it was no less than ten hours before the boat could float again, and by that time it would be dark, and I might be at more liberty to see their motions, and to hear their discourse, if they had any. In the meantime I fitted myself up for a battle as before, though with more caution, knowing I had to do with another kind of enemy than I had at first. I ordered Friday also, whom I had made an excellent marksman with his gun, to load himself with arms. I took myself two fowling-pieces, and I gave him three muskets. My figure, indeed, was very fierce; I had my formidable goat-skin coat on, with the great cap I have mentioned, a naked sword by my side, two pistols in my belt, and a gun upon each shoulder.
Het was gelijk ik hiervoor zeide, mijn oogmerk, niets te ondernemen voor het duister was, maar tegen twee ure, op het heetste van den dag, vond ik, dat zij allen het bosch ingegaan, en waarschijnlijk in slaap gevallen waren. De drie ongelukkigen, te ongerust over hunnen toestand om te slapen, waren echter in de schaduw van een grooten boom gaan zitten, ongeveer een kwartier van mij af, en naar ik meende, buiten het gezigt van een der overigen. Ik besloot hierop mij aan hen te ontdekken, en iets naders omtrent hunnen toestand te vernemen. Onmiddellijk trok ik, in bovengemelde uitrusting op weg; en Vrijdag een eind weegs achter mij, die om zijne wapens ontzag genoeg moest inboezemen, maar niet zulk een schrikbarende spookgestalte als ik was. Ik naderde hen zonder opgemerkt te worden, en toen, voor een hunner mij bespeurd had, riep ik hen luid in het Spaansch toe: " Wie zijt gij, heeren ? "
It was my design, as I said above, not to have made any attempt till it was dark; but about two o’clock, being the heat of the day, I found that they were all gone straggling into the woods, and, as I thought, laid down to sleep. The three poor distressed men, too anxious for their condition to get any sleep, had, however, sat down under the shelter of a great tree, at about a quarter of a mile from me, and, as I thought, out of sight of any of the rest. Upon this I resolved to discover myself to them, and learn something of their condition; immediately I marched as above, my man Friday at a good distance behind me, as formidable for his arms as I, but not making quite so staring a spectre-like figure as I did. I came as near them undiscovered as I could, and then, before any of them saw me, I called aloud to them in Spanish, “What are ye, gentlemen?”
Zij sprongen verbaasd op, maar stonden tienmaal meer verbijsterd, toen zij mijn schrikbaarlijke gestalte zagen. Zij gaven geen antwoord, maar ik verbeeldde mij, dat zij de vlugt wilden nemen, waarop ik hen in het Engelsch toesprak: " Ontstel u niet, heeren; misschien vindt gij in mij een vriend, naderbij u dan gij verwachtte."—"Dan moet gij regtstreeks van den hemel gezonden zijn, " zeide een hunner ernstig, en te gelijk den hoed afnemende, " want menschelijke bijstand kan ons niet baten."—"Alle bijstand komt van den hemel, " zeide ik. " Maar kunt gij een vreemdeling onderrigten, hoe hij u helpen kan, want gij schijnt in groote ongelegenheid te zijn ? Ik zag u toen gij aan land kwaamt, en toen gij de kerels, die u hier bragten, iets scheent af te smeeken, zag ik, dat een hunner zijne sabel tegen u ophief. "
They started up at the noise, but were ten times more confounded when they saw me, and the uncouth figure that I made. They made no answer at all, but I thought I perceived them just going to fly from me, when I spoke to them in English. “Gentlemen,” said I, “do not be surprised at me; perhaps you may have a friend near when you did not expect it.” “He must be sent directly from heaven then,” said one of them very gravely to me, and pulling off his hat at the same time to me; “for our condition is past the help of man.” “All help is from heaven, sir,” said I, “but can you put a stranger in the way to help you? for you seem to be in some great distress. I saw you when you landed; and when you seemed to make application to the brutes that came with you, I saw one of them lift up his sword to kill you.”
De arme man, wien de tranen over het gelaat biggelden, stond geheel verbijsterd, en zeide: " Spreek ik tot een mensch of tot een engel ? " — " Wees daar niet ontsteld over, " zeide ik. " Zoo God u een engel toegezonden had, zoude deze beter gekleed en anders gewapend zijn dan ik. Leg uwe vrees af; ik ben een mensch, een Engelschman, en geneigd u van dienst te zijn, dat ziet gij. Ik heb maar een knecht, doch wij hebben kruid en lood. Zeg ons ronduit: kunnen wij u van dienst zijn ? Wat is het geval ? " " Ons geval, " zeide hij, " is te lang om u te verhalen, mijnheer, terwijl onze moordenaars zoo nabij zijn; doch in korte woorden, ik was kapitein op gindsch schip; mijn volk is aan het muiten geslagen; zij zijn met moeite overgehaald om mijn leven te sparen, en hebben mij eindelijk op dit woeste eiland aan land gezet, met deze twee lieden, mijn stuurman is de eene, en de andere is een passagier, waar wij den dood verwachtten, daar wij niet wisten, dat het eiland bewoond was, en nog niet weten wat er van te denken. " " Waar zijn die schelmen, uwe vijanden ? " vroeg ik. " Weet gij waar zij heengegaan zijn ? " — " Daar zijn zij, mijnheer, " zeide hij, naar een bosch wijzende. " Ik beef van angst, dat zij ons gezien en u hebben hooren spreken, want dan zullen zij ons zeker allen vermoorden. " " Hebben zij vuurwapenen ? " vroeg ik. Hij zeide, dat zij slechts twee geweren hadden, waarvan een in de sloep was gebleven. " Welnu, laat dan alles aan mij over, " zeide ik. " Het is gemakkelijk hen allen te dooden, maar willen wij ze niet liever gevangen maken ? " Hij zeide, dat er twee aartsschurken onder hen waren, wien het ongeraden was genade te verleenen, maar dat hij geloofde, dat zoo zij vermeesterd waren, de overigen wel tot hunnen pligt zouden terugkeeren. Ik vroeg hem wie dat waren. Hij zeide, dat hij ze mij op dien afstand niet uitduiden kon, maar dat hij bereid was, mij in alles te gehoorzamen.—"Welnu, " zeide ik, " laat ons dan buiten hun gehoor gaan, om hen niet wakker te maken, en dan zullen wij verder zien. " Zij gingen daarop met mij terug tot de boomen, om voor hen verborgen te zijn. " Nu, mijnheer, " zeide ik, " als ik het waag u te bevrijden, zult gij dan twee voorwaarden met mij willen aangaan ? " Hij kwam mijn voorstel voor door mij te verzekeren, dat hij en zijn schip, als hij bevrijd werd, geheel tot mijn bevel, en volkomen tot mijne beschikking waren, en dat zoo het schip niet weder bekomen mogt worden, hij met mij wilde leven en sterven, in welk werelddeel ik hem ook wilde voeren, en de twee anderen zeiden hetzelfde.
The poor man, with tears running down his face, and trembling, looking like one astonished, returned, “Am I talking to God or man? Is it a real man or an angel?” “Be in no fear about that, sir,” said I; “if God had sent an angel to relieve you, he would have come better clothed, and armed after another manner than you see me; pray lay aside your fears; I am a man, an Englishman, and disposed to assist you; you see I have one servant only; we have arms and ammunition; tell us freely, can we serve you? What is your case?” “Our case, sir,” said he, “is too long to tell you while our murderers are so near us; but, in short, sir, I was commander of that ship—my men have mutinied against me; they have been hardly prevailed on not to murder me, and, at last, have set me on shore in this desolate place, with these two men with me—one my mate, the other a passenger—where we expected to perish, believing the place to be uninhabited, and know not yet what to think of it.” “Where are these brutes, your enemies?” said I; “do you know where they are gone? There they lie, sir,” said he, pointing to a thicket of trees; “my heart trembles for fear they have seen us and heard you speak; if they have, they will certainly murder us all.” “Have they any firearms?” said I. He answered, “They had only two pieces, one of which they left in the boat.” “Well, then,” said I, “leave the rest to me; I see they are all asleep; it is an easy thing to kill them all; but shall we rather take them prisoners?” He told me there were two desperate villains among them that it was scarce safe to show any mercy to; but if they were secured, he believed all the rest would return to their duty. I asked him which they were. He told me he could not at that distance distinguish them, but he would obey my orders in anything I would direct. “Well,” says I, “let us retreat out of their view or hearing, lest they awake, and we will resolve further.” So they willingly went back with me, till the woods covered us from them.
" Welnu, " zeide ik, " ik heb slechts twee voorwaarden. Vooreerst, dat zoolang gij hier op het eiland vertoeft, gij op geenerlei gezag hier aanspraak maakt, en dat zoo ik u wapens ter hand stel, gij die bij alle gelegenheden, mij zult teruggeven, en mij noch het mijne op dit eiland eenige schade toebrengen, en middelerwijl mijne bevelen gehoorzamen. " Ten tweede, dat als het schip hernomen mogt worden, gij mij en mijne goederen, zonder passagegeld te vorderen, naar Engeland zult medenemen. "
“Look you, sir,” said I, “if I venture upon your deliverance, are you willing to make two conditions with me?” He anticipated my proposals by telling me that both he and the ship, if recovered, should be wholly directed and commanded by me in everything; and if the ship was not recovered, he would live and die with me in what part of the world soever I would send him; and the two other men said the same. “Well,” says I, “my conditions are but two; first, that while you stay in this island with me, you will not pretend to any authority here; and if I put arms in your hands, you will, upon all occasions, give them up to me, and do no prejudice to me or mine upon this island, and in the meantime be governed by my orders; secondly, that if the ship is or may be recovered, you will carry me and my man to England passage free.”
Hij gaf mij alle verzekeringen van zijne trouw, die hij slechts kon bedenken, en dat hij aan deze allerbillijkste eischen zou voldoen, en bovendien zoolang hij leefde erkennen zou, dat hij zijn leven aan mij te danken had. " Welnu dan, " zeide ik, " hier zijn drie geweren voor u met kruid en lood. Zeg mij nu wat gij thans geraden acht te doen. " Hij herhaalde zijne betuigingen, maar bood aan, zich geheel door mij te laten leiden. Ik zeide hem, dat het altijd gevaarlijk was wat wij ook ondernamen, maar dat het best wat ik bedenken kon was, te gelijk op hen vuur te geven, in hunnen slaap, en dat, als sommigen hunner bij deze eerste losbranding niet gedood werden, en om genade vroegen, wij hen dan konden sparen, en aldus aan de Voorzienigheid over te laten hoedanig onze kogels te rigten. Hij antwoordde zeer menschlievend, dat hij ongaarne menschenbloed zou vergieten, maar dat die twee lieden onverbeterlijke schurken en de aanleggers der geheele muiterij waren; dat zoo zij gespaard werden, zij zeker aan boord zouden terugkeeren en al het scheepsvolk medebrengen en ons allen vermoorden. " Welnu, " zeide ik, " dan wettigt de noodzakelijkheid, hetgeen ik geraden heb, want het is het eenigste middel om ons leven te sparen. " Daar ik echter zag, dat hij nog huiverde voor bloedvergieten, zeide ik, dat ik alles aan hem overliet, en dat zij konden handelen, zoo als zij goed vonden.
He gave me all the assurances that the invention or faith of man could devise that he would comply with these most reasonable demands, and besides would owe his life to me, and acknowledge it upon all occasions as long as he lived. “Well, then,” said I, “here are three muskets for you, with powder and ball; tell me next what you think is proper to be done.” He showed all the testimonies of his gratitude that he was able, but offered to be wholly guided by me. I told him I thought it was very hard venturing anything; but the best method I could think of was to fire on them at once as they lay, and if any were not killed at the first volley, and offered to submit, we might save them, and so put it wholly upon God’s providence to direct the shot. He said, very modestly, that he was loath to kill them if he could help it; but that those two were incorrigible villains, and had been the authors of all the mutiny in the ship, and if they escaped, we should be undone still, for they would go on board and bring the whole ship’s company, and destroy us all. “Well, then,” says I, “necessity legitimates my advice, for it is the only way to save our lives.” However, seeing him still cautious of shedding blood, I told him they should go themselves, and manage as they found convenient.
Onder dit gesprek hoorden wij, dat eenigen hunner ontwaakten, en kort daarna zagen wij twee man vertrekken. Ik vroeg hem of een van deze ook onder de belhamels behoorde. Hij zeide: " neen. " " Welnu, " zeide ik, " laat hen dan gaan, de Voorzienigheid schijnt het, heeft hen doen ontwaken, om hun leven te sparen. Zoo de overigen u nu ontgaan, is het uwe eigene schuld. " Hierdoor aangemoedigd nam hij het geweer op, dat ik hem gegeven had, en stak een pistool in zijn gordel, en ging met zijne twee makkers, ieder met een geweer in de hand, heen. De twee mannen, die bij hem waren en vooruit gingen, maakten eenig gerucht, waardoor een der matrozen, die wakker was, zich omkeerde, en hen ziende naderen, de overige te hulp riep; maar het was te laat; want op het oogenblik, dat hij riep gaven zij vuur, terwijl de kapitein wijsselijk zijn schot bespaarde. Zij hadden zoo goed de mannen uitgekozen, die zij kenden, dat een hunner op de plek dood bleef, en de ander zwaar gewond was; maar toch overeind kwam, en de anderen luid te hulp riep. De kapitein echter trad naar hem toe, en zeide hem, dat het thans te laat was om hulp te vragen, dat hij God vergiffenis mogt vragen voor zijne euveldaden, en velde hem daarop met de kolf van zijn geweer neder, en sloot hem den mond voor altoos. Er waren nog drie over, waarvan een ligt gekwetst was. Thans was ik er bij gekomen en toen zij hun gevaar zagen, en dat alle tegenstand vruchteloos was, smeekten zij om genade. De kapitein zeide hun, dat hij hun leven sparen zou, als zij hem betuigden, dat zij hunne verraderij verfoeiden, en beloofden hem getrouw te zullen bijstaan in het hernemen van zijn schip, en het terug te voeren naar Jamaica, vanwaar hij kwam. Zij gaven hem alle beloften, die hij verlangde, en hij wilde gaarne hun leven sparen, waar ik niet tegen was, evenwel ried ik hem hen aan handen en voeten gebonden, te bewaren, zoolang hij op het eiland was.
In the middle of this discourse we heard some of them awake, and soon after we saw two of them on their feet. I asked him if either of them were the heads of the mutiny? He said, “No.” “Well, then,” said I, “you may let them escape; and Providence seems to have awakened them on purpose to save themselves. Now,” says I, “if the rest escape you, it is your fault.” Animated with this, he took the musket I had given him in his hand, and a pistol in his belt, and his two comrades with him, with each a piece in his hand; the two men who were with him going first made some noise, at which one of the seamen who was awake turned about, and seeing them coming, cried out to the rest; but was too late then, for the moment he cried out they fired—I mean the two men, the captain wisely reserving his own piece. They had so well aimed their shot at the men they knew, that one of them was killed on the spot, and the other very much wounded; but not being dead, he started up on his feet, and called eagerly for help to the other; but the captain stepping to him, told him it was too late to cry for help, he should call upon God to forgive his villainy, and with that word knocked him down with the stock of his musket, so that he never spoke more; there were three more in the company, and one of them was slightly wounded. By this time I was come; and when they saw their danger, and that it was in vain to resist, they begged for mercy. The captain told them he would spare their lives if they would give him an assurance of their abhorrence of the treachery they had been guilty of, and would swear to be faithful to him in recovering the ship, and afterwards in carrying her back to Jamaica, from whence they came. They gave him all the protestations of their sincerity that could be desired; and he was willing to believe them, and spare their lives, which I was not against, only that I obliged him to keep them bound hand and foot while they were on the island.
Terwijl dit voorviel zond ik Vrijdag met den stuurman naar de sloep, met last die vast te leggen, en de riemen en het zeil er uit te nemen, hetgeen zij deden, en kort daarop kwamen drie knapen, die, gelukkig voor hen, van hunne rondzwervende makkers afgeraakt waren, terug op het hooren der geweerschoten, en ziende, dat hun kapitein van hun gevangene nu hun overwinnaar geworden was, onderwierpen zij zich om op dezelfde wijze als de anderen gebonden te worden, en dus was onze overwinning voltooid.
While this was doing, I sent Friday with the captain’s mate to the boat with orders to secure her, and bring away the oars and sails, which they did; and by-and-by three straggling men, that were (happily for them) parted from the rest, came back upon hearing the guns fired; and seeing the captain, who was before their prisoner, now their conqueror, they submitted to be bound also; and so our victory was complete.
Nu bleef er slechts over, dat de kapitein en ik elkander mededeelden wat ons overkomen was. Ik begon het eerst en verhaalde hem mijne geheele geschiedenis, die hij met opmerkzame verbazing aanhoorde, bijzonder over de wondervolle wijze, waarop ik met levensmiddelen en kruid en lood voorzien was geworden; en daar inderdaad mijne geheele geschiedenis eene reeks van wonderen is, trof dezelve hem diep; maar wanneer hij vervolgens om zichzelven dacht, en hoe ik scheen gespaard te zijn om hem het leven te redden, liepen de tranen hem over het gelaat, en hij was niet in staat een woord te uiten. Na deze mededeeling bragt ik hem en zijne twee makkers in mijn vertrek, langs denzelfden weg, waarop ik er uitgekomen was, zette hun zoodanige verkwikkingen voor als ik had, en wees hun al de inrigtingen, die ik gedurende mijn lang, lang verblijf in deze plaats had tot stand gebragt.
It now remained that the captain and I should inquire into one another’s circumstances. I began first, and told him my whole history, which he heard with an attention even to amazement—and particularly at the wonderful manner of my being furnished with provisions and ammunition; and, indeed, as my story is a whole collection of wonders, it affected him deeply. But when he reflected from thence upon himself, and how I seemed to have been preserved there on purpose to save his life, the tears ran down his face, and he could not speak a word more. After this communication was at an end, I carried him and his two men into my apartment, leading them in just where I came out, viz. at the top of the house, where I refreshed them with such provisions as I had, and showed them all the contrivances I had made during my long, long inhabiting that place.
Zij verwonderden zich over al wat ik hun aanwees, al wat ik hun verhaalde, maar bovenal stond de kapitein verbaasd over mijne verschansingen, en hoe volkomen ik mijn verblijf had verborgen door eene reeks van boomen, die daar zij nu omstreeks twintig jaren gestaan hadden, en het hout hier veel sneller groeide dan in Engeland, een klein bosch en zoo digt was geworden, dat het overal ondoordringbaar was geworden, behalve op die plaats waar een smal kronkelend pad liep. Ik verhaalde hem, dat dit mijn kasteel en residentie was; maar dat ik, gelijk de meeste vorsten een landverblijf had, waar ik nu en dan heentrok, en dat ik hem bij gelegenheid zou aanwijzen, maar thans was het zaak te bedenken hoe wij ons weder van het schip zouden meester maken. Hij stemde zulks toe, maar bekende, dat hij volstrekt niet wist wat maatregelen te nemen, want dat er nog zesentwintig man aan boord waren, die daar zij in eene muiterij hadden deel genomen, waardoor zij volgens de wet het leven verbeurd hadden, thans door wanhoop gedreven, daarin zouden volharden, wetende, dat als zij zich onderwierpen, de galg hun lot zou zijn, zoodra zij in Engeland of een der Engelsche koloniën kwamen, en dat het derhalve ongeraden zou zijn hen met ons klein getal aan te tasten.
All I showed them, all I said to them, was perfectly amazing; but above all, the captain admired my fortification, and how perfectly I had concealed my retreat with a grove of trees, which having been now planted nearly twenty years, and the trees growing much faster than in England, was become a little wood, so thick that it was impassable in any part of it but at that one side where I had reserved my little winding passage into it. I told him this was my castle and my residence, but that I had a seat in the country, as most princes have, whither I could retreat upon occasion, and I would show him that too another time; but at present our business was to consider how to recover the ship. He agreed with me as to that, but told me he was perfectly at a loss what measures to take, for that there were still six-and-twenty hands on board, who, having entered into a cursed conspiracy, by which they had all forfeited their lives to the law, would be hardened in it now by desperation, and would carry it on, knowing that if they were subdued they would be brought to the gallows as soon as they came to England, or to any of the English colonies, and that, therefore, there would be no attacking them with so small a number as we were.
Ik dacht eenigen tijd na over hetgeen hij gezegd had, en vond zijne gevolgtrekking allezins gegrond, en dat er derhalve tot nog niets anders kon gedaan worden, dan het volk aan boord door verrassing in een valstrik te lokken, zoodat zij niet aan land kwamen en ons vermoordden. Het viel mij thans in, dat het scheepsvolk, niet begrijpende wat er van hunne makkers en van de sloep geworden was, zeker binnen korten tijd in de andere boot aan land zou komen, om hen op te zoeken, en dat zij dan misschien gewapend en met te groote overmagt voor ons zouden komen; dit moest hij ook toestemmen. Ik zeide hem daarop, dat het eerst wat ons te doen stond, was, een gat in de sloep, die op het strand stond, te maken, en er alles uit te nemen, zoodat zij onbruikbaar werd en geen zee kon bouwen. Diensvolgens gingen wij er heen, namen er de wapens uit en wat wij er verder in vonden, hetgeen bestond uit eene flesch brandewijn en eene met rum, eenige scheepsbeschuiten, een kruidhoorn en een groot stuk suiker, in een zeildoekschen zak; het stuk suiker was vijf of zes pond zwaar; en dit alles was mij hoogst welkom, vooral de brandewijn en suiker, die ik sedert vele jaren niet geproefd had.
I mused for some time on what he had said, and found it was a very rational conclusion, and that therefore something was to be resolved on speedily, as well to draw the men on board into some snare for their surprise as to prevent their landing upon us, and destroying us. Upon this, it presently occurred to me that in a little while the ship’s crew, wondering what was become of their comrades and of the boat, would certainly come on shore in their other boat to look for them, and that then, perhaps, they might come armed, and be too strong for us: this he allowed to be rational. Upon this, I told him the first thing we had to do was to stave the boat which lay upon the beach, so that they might not carry her of, and taking everything out of her, leave her so far useless as not to be fit to swim. Accordingly, we went on board, took the arms which were left on board out of her, and whatever else we found there—which was a bottle of brandy, and another of rum, a few biscuit-cakes, a horn of powder, and a great lump of sugar in a piece of canvas (the sugar was five or six pounds): all which was very welcome to me, especially the brandy and sugar, of which I had had none left for many years.
Toen wij dit alles aan wal gebragt hadden (de riemen, mast, zeil en roer hadden wij, gelijk ik gezegd heb, er reeds vroeger uitgenomen ), hakten wij een groot gat in den bodem, zoodat als zij in te groot getal voor ons kwamen, om hen te overmeesteren, zij toch de boot niet konden medenemen. Ik had er weinig gedachten op, dat wij in staat zouden zijn het schip te herwinnen; maar ik begreep, dat als zij vertrokken zonder de boot mede te nemen, het ons gemakkelijk zou vallen die weder in staat te brengen, om ons naar de benedenwinds eilanden te brengen, en onze vrienden, de Spanjaarden, onder weg op te nemen, want ik had hen niet vergeten.
When we had carried all these things on shore (the oars, mast, sail, and rudder of the boat were carried away before), we knocked a great hole in her bottom, that if they had come strong enough to master us, yet they could not carry off the boat. Indeed, it was not much in my thoughts that we could be able to recover the ship; but my view was, that if they went away without the boat, I did not much question to make her again fit to carry as to the Leeward Islands, and call upon our friends the Spaniards in my way, for I had them still in my thoughts.
CHAPTER XVIII—THE SHIP RECOVERED
Terwijl wij aldus onze toebereidselen maakten, en met alle man de boot zoo hoog op het strand haalden, dat zij met hoog water niet weder vlot kon komen, en er bovendien een gat van onderen in gehakt hadden, te groot om gemakkelijk te stoppen, en zaten te overdenken wat ons thans te doen stond, hoorden wij van het schip een schot doen, en zagen het eene vlag hijschen, als een sein voor de boot om terug te keeren; maar er kwam geene boot opdagen, en zij deden verscheidene schoten en maakten andere seinen voor de boot. Toen eindelijk al hun seinen en schieten vruchteloos bleef, en hun boot onbewegelijk bleef, zagen wij door mijn kijker hen eene andere boot uitzetten, en naar den wal roeijen, en wij bespeurden, toen deze naderkwam, dat er niet minder dan tien man in waren, en dat deze vuurwapens bij zich hadden.
While we were thus preparing our designs, and had first, by main strength, heaved the boat upon the beach, so high that the tide would not float her off at high-water mark, and besides, had broke a hole in her bottom too big to be quickly stopped, and were set down musing what we should do, we heard the ship fire a gun, and make a waft with her ensign as a signal for the boat to come on board—but no boat stirred; and they fired several times, making other signals for the boat. At last, when all their signals and firing proved fruitless, and they found the boat did not stir, we saw them, by the help of my glasses, hoist another boat out and row towards the shore; and we found, as they approached, that there were no less than ten men in her, and that they had firearms with them.
Daar het schip bijkans twee mijlen van den wal aflag, hadden wij een goed gezigt van hen toen zij aankwamen, en wij konden zelfs hunne gelaatstrekken duidelijk zien, omdat, daar het getij hen een weinig oostelijk medegesleept had, zij onder het strand heenroeiden, om op dezelfde plaats, waar de andere boot lag, te landen. Hierdoor, zeide ik, konden wij hen duidelijk zien, en de kapitein, die al de personen en hun karakter kende, zeide, dat er drie brave knapen onder hen waren, die, hiervan was hij zeker, door de overigen door bedreigingen tot de zamenspanning gedwongen waren; maar dat de bootsman, die naar het scheen hun opperhoofd was, en al de overigen zoo slecht waren als het verdere scheepsvolk, en ongetwijfeld in hunnen aanslag zouden volharden. Hij beefde van angst, dat zij voor ons te sterk zouden zijn.
As the ship lay almost two leagues from the shore, we had a full view of them as they came, and a plain sight even of their faces; because the tide having set them a little to the east of the other boat, they rowed up under shore, to come to the same place where the other had landed, and where the boat lay; by this means, I say, we had a full view of them, and the captain knew the persons and characters of all the men in the boat, of whom, he said, there were three very honest fellows, who, he was sure, were led into this conspiracy by the rest, being over-powered and frightened; but that as for the boatswain, who it seems was the chief officer among them, and all the rest, they were as outrageous as any of the ship’s crew, and were no doubt made desperate in their new enterprise; and terribly apprehensive he was that they would be too powerful for us.
Ik lachte er om, en zeide, dat menschen in onzen toestand boven de vrees verheven waren; dat aangezien schier elke bedenkelijke toestand beter was dan die, waarin wij rekenen mogten te zijn, wij op bevrijding, hetzij dan levend of door den dood, behoorden bedacht te zijn. Ik vroeg hem wat hij van mijne lotgevallen dacht, en of hij niet meende, dat eene bevrijding wel verdiende, dat men er iets voor waagde. " En waar, " zeide ik, " blijft uw geloof, dat ik hier gespaard ben geworden, ten einde u het leven te redden, hetwelk u kort geleden zoo veel moeds gaf ? Wat mij betreft, ik vind in dit alles slechts eene zwarigheid."—"En welke is die ? " vroeg hij.—"Deze, " antwoordde ik, " dat er, gelijk gij mij gezegd hebt, drie of vier brave knapen onder hen zijn, die gespaard moeten worden; zoo zij allen tot het slechtste deel van het scheepsvolk behoord hadden, zou ik gedacht hebben, dat de Voorzienigheid hen uitgekozen had, om hen in uwe handen te leveren; want reken er op, dat ieder man, die aan wal komt, in onze magt is, en leven of sterven zal, naar gelang hij zich gedraagt. " Toen ik dit met eene krachtige stem en opgeruimd gelaat zeide, bemerkte ik, dat hij wat meer moed schepte, en dus gingen wij onverwijld aan het werk.
I smiled at him, and told him that men in our circumstances were past the operation of fear; that seeing almost every condition that could be was better than that which we were supposed to be in, we ought to expect that the consequence, whether death or life, would be sure to be a deliverance. I asked him what he thought of the circumstances of my life, and whether a deliverance were not worth venturing for? “And where, sir,” said I, “is your belief of my being preserved here on purpose to save your life, which elevated you a little while ago? For my part,” said I, “there seems to be but one thing amiss in all the prospect of it.” “What is that?” say he. “Why,” said I, “it is, that as you say there are three or four honest fellows among them which should be spared, had they been all of the wicked part of the crew I should have thought God’s providence had singled them out to deliver them into your hands; for depend upon it, every man that comes ashore is our own, and shall die or live as they behave to us.” As I spoke this with a raised voice and cheerful countenance, I found it greatly encouraged him; so we set vigorously to our business.
Zoodra wij de sloep van het schip hadden zien afsteken, hadden wij besloten de gevangenen afgescheiden van elkander en in veilige bewaring te houden. Twee hunner, waarop de kapitein het minste staat maakte, zond ik met Vrijdag en een der bevrijden naar mijne grot, waar zij goed bewaard waren, en buiten gevaar van gehoord of ontdekt te worden, of uit het bosch den weg te vinden als zij zich wisten los te maken. Hier lieten zij hen gebonden achter, maar met levensmiddelen, en onder belofte van, zoo zij zich stil hielden, binnen een dag of twee in vrijheid gesteld te worden, maar dat zoo zij poogden te ontsnappen, zij zonder genade ter dood gebragt zouden worden. Zij beloofden hunne gevangenschap geduldig te dragen, en waren zeer dankbaar, dat zij zulke goede levensmiddelen en licht hadden, want Vrijdag had hun eenige kaarsen gegeven, en zij wisten niet beter of hij stond als schildwacht aan den ingang.
We had, upon the first appearance of the boat’s coming from the ship, considered of separating our prisoners; and we had, indeed, secured them effectually. Two of them, of whom the captain was less assured than ordinary, I sent with Friday, and one of the three delivered men, to my cave, where they were remote enough, and out of danger of being heard or discovered, or of finding their way out of the woods if they could have delivered themselves. Here they left them bound, but gave them provisions; and promised them, if they continued there quietly, to give them their liberty in a day or two; but that if they attempted their escape they should be put to death without mercy. They promised faithfully to bear their confinement with patience, and were very thankful that they had such good usage as to have provisions and light left them; for Friday gave them candles (such as we made ourselves) for their comfort; and they did not know but that he stood sentinel over them at the entrance.
De andere gevangenen werden beter behandeld; wel werden twee hunner geboeid, omdat de kapitein hen niet vertrouwde, maar de beide anderen in mijne dienst genomen op zijne aanbeveling, en hunne plegtige belofte van met ons te leven en te sterven, dus waren wij met hen zeven man sterk, en ik twijfelde niet of wij zouden tegen de tien, die er kwamen, opgewassen zijn; vooral daar de kapitein zeide, dat er onder deze ook drie of vier brave knapen waren. Zoodra zij aan de plaats kwamen, waar de andere sloep lag, liepen zij met hunne boot op het strand, en kwamen allen aan wal, hetgeen mij zeer verheugde, want ik was bang, dat zij de boot op eenigen afstand, en met eenig volk er in, om er op te passen, zouden gelegd hebben; wij hadden in dat geval de boot niet kunnen vermeesteren. Het eerst, dat zij, aan den wal gekomen, deden, was, dat zij naar de andere sloep gingen, en wij zagen, dat zij zeer verbaasd stonden van haar zonder roer of riemen, en met een gat in den bodem terug te vinden. Na eenig nadenken begonnen zij uit alle magt te schreeuwen, ten einde hunne makkers hen zouden hooren, doch dit hielp niet, toen gingen zij allen bij elkander staan en gaven te gelijk vuur met hun klein geweer, zoodat het door het bosch weergalmde, doch dit was even vruchteloos; die in de grot waren konden het, dit wisten wij, niet hooren, en zij, die in onze bewaring waren, hoorden het wel zeer goed, maar durfden er geen antwoord op geven. Zij waren hierover zoo verbaasd, dat zij, gelijk zij naderhand ons verhaalden, besloten dadelijk naar boord terug te keeren, en daar te berigten, dat al hunne makkers vermoord, en in de boot een gat gemaakt was, derhalve gingen zij allen weder in de boot en staken onmiddellijk af.
The other prisoners had better usage; two of them were kept pinioned, indeed, because the captain was not able to trust them; but the other two were taken into my service, upon the captain’s recommendation, and upon their solemnly engaging to live and die with us; so with them and the three honest men we were seven men, well armed; and I made no doubt we should be able to deal well enough with the ten that were coming, considering that the captain had said there were three or four honest men among them also. As soon as they got to the place where their other boat lay, they ran their boat into the beach and came all on shore, hauling the boat up after them, which I was glad to see, for I was afraid they would rather have left the boat at an anchor some distance from the shore, with some hands in her to guard her, and so we should not be able to seize the boat. Being on shore, the first thing they did, they ran all to their other boat; and it was easy to see they were under a great surprise to find her stripped, as above, of all that was in her, and a great hole in her bottom. After they had mused a while upon this, they set up two or three great shouts, hallooing with all their might, to try if they could make their companions hear; but all was to no purpose. Then they came all close in a ring, and fired a volley of their small arms, which indeed we heard, and the echoes made the woods ring. But it was all one; those in the cave, we were sure, could not hear; and those in our keeping, though they heard it well enough, yet durst give no answer to them. They were so astonished at the surprise of this, that, as they told us afterwards, they resolved to go all on board again to their ship, and let them know that the men were all murdered, and the long-boat staved; accordingly, they immediately launched their boat again, and got all of them on board.
De kapitein was bij dit gezigt zeer ontsteld, daar hij geloofde, dat zij naar boord terugkeeren en onder zeil zouden gaan, en hunne makkers als verongelukt beschouwen; en hij het schip verliezen zou, dat hij nog hoopte te herkrijgen; doch spoedig nam zijne ontsteltenis eene andere rigting.
The captain was terribly amazed, and even confounded, at this, believing they would go on board the ship again and set sail, giving their comrades over for lost, and so he should still lose the ship, which he was in hopes we should have recovered; but he was quickly as much frightened the other way.
Zij waren niet lang weg geweest of wij zagen hen terugkeeren, maar ditmaal gingen zij anders te werk, gelijk zij naar het schijnt beraamd hadden, namelijk, zij lieten drie man in de boot, terwijl de anderen aan wal gingen en landwaarts in liepen om hunne makkers te zoeken. Dit was voor ons eene groote teleurstelling, want nu wisten wij niet wat wij doen zouden. Het zou ons niet gebaat hebben de zeven man, die aan land waren, te vatten, zoo wij de overige lieten ontsnappen, die dan zeker naar het schip roeijen zouden en onder zeil gaan, waardoor wij alle hoop zouden verliezen van het schip te hernemen. Er was echter niet aan te doen dan af te wachten, welken loop de zaken zouden nemen.
They had not been long put off with the boat, when we perceived them all coming on shore again; but with this new measure in their conduct, which it seems they consulted together upon, viz. to leave three men in the boat, and the rest to go on shore, and go up into the country to look for their fellows. This was a great disappointment to us, for now we were at a loss what to do, as our seizing those seven men on shore would be no advantage to us if we let the boat escape; because they would row away to the ship, and then the rest of them would be sure to weigh and set sail, and so our recovering the ship would be lost. However we had no remedy but to wait and see what the issue of things might present.
De zeven matrozen stapten aan wal, en de drie, die in de boot bleven, roeiden haar op een goeden afstand van den wal af, en gingen daar voor anker liggen, om hen af te wachten, zoodat het ons onmogelijk was hen te bereiken. Degenen, die geland waren, bleven digt bijeen en klommen op den top van den heuvel, waar onder mijne woning lag, en wij zagen hen duidelijk, schoon zij ons niet konden gewaar worden. Wij zouden gaarne gezien hebben, dat zij digterbij waren gekomen, zoodat wij op hen hadden kunnen vuren, of verder weggegaan, zoodat wij naar buiten konden komen. Toen zij echter op den heuvel geklommen waren, vanwaar zij een wijd uitzigt over de dalen en bosschen hadden, die aan de noord-oostzijde, en waar het eiland het laagste was, lagen, begonnen zij zoo hard te schreeuwen als zij konden, en daar zij, naar het schijnt, het niet durfden wagen te ver van de kust te gaan, of zich in kleine partijen te verdeelen, gingen zij onder een boom zitten om te raadplegen. Zoo zij goedgevonden hadden daar te gaan slapen, zoo als de anderen gedaan hadden, zouden zij ons ligt werk gemaakt hebben; maar zij vreesden te veel gevaar om te durven slapen, schoon zij niet wisten voor welk gevaar zij te vreezen hadden.
The seven men came on shore, and the three who remained in the boat put her off to a good distance from the shore, and came to an anchor to wait for them; so that it was impossible for us to come at them in the boat. Those that came on shore kept close together, marching towards the top of the little hill under which my habitation lay; and we could see them plainly, though they could not perceive us. We should have been very glad if they would have come nearer us, so that we might have fired at them, or that they would have gone farther off, that we might come abroad. But when they were come to the brow of the hill where they could see a great way into the valleys and woods, which lay towards the north-east part, and where the island lay lowest, they shouted and hallooed till they were weary; and not caring, it seems, to venture far from the shore, nor far from one another, they sat down together under a tree to consider it. Had they thought fit to have gone to sleep there, as the other part of them had done, they had done the job for us; but they were too full of apprehensions of danger to venture to go to sleep, though they could not tell what the danger was they had to fear.
Terwijl zij zaten te beraadslagen, deed de kapitein een zeer verstandig voorstel. Hij begreep namelijk, dat zij weder allen te gelijk hunne geweren zouden afvuren, ten einde hunne makkers dit zouden hooren, en dan stelde hij voor hen te overvallen, op het oogenblik, dat hun schietgeweer nog niet weder geladen was, wanneer zij zich waarschijnlijk zouden overgeven, en wij ons zonder bloedstorting van hen meester maken. Ik stemde hierin toe, mits het gebeuren kon als wij digt genoeg bij hen waren, om bij hen te zijn voor zij weder konden geladen hebben. Zij deden dit echter niet, en wij lagen nog een langen tijd, zonder te weten wat wij zouden doen. Eindelijk zeide ik, dat naar mijn gevoelen er niets kon gedaan worden voor het avond was, en dat als zij dan niet naar hunne boot terugkeerden, wij misschien tusschen hen en het strand konden komen, en door eene of andere list de matrozen in de boot aan land lokken. Wij wachtten eene lange poos, zeer ongerust en zeer verlangend hen te zien vertrekken. Eindelijk zagen wij hen na eene lange beraadslaging, allen opstaan en naar het strand gaan. Het schijnt, dat zij zoo bevreesd waren voor de gevaren van dit eiland, dat zij besloten hadden naar boord terug te keeren, hunne verloren makkers in de steek te laten en hunne voorgenomen reis met het schip te vervolgen.
The captain made a very just proposal to me upon this consultation of theirs, viz. that perhaps they would all fire a volley again, to endeavour to make their fellows hear, and that we should all sally upon them just at the juncture when their pieces were all discharged, and they would certainly yield, and we should have them without bloodshed. I liked this proposal, provided it was done while we were near enough to come up to them before they could load their pieces again. But this event did not happen; and we lay still a long time, very irresolute what course to take. At length I told them there would be nothing done, in my opinion, till night; and then, if they did not return to the boat, perhaps we might find a way to get between them and the shore, and so might use some stratagem with them in the boat to get them on shore. We waited a great while, though very impatient for their removing; and were very uneasy when, after long consultation, we saw them all start up and march down towards the sea; it seems they had such dreadful apprehensions of the danger of the place that they resolved to go on board the ship again, give their companions over for lost, and so go on with their intended voyage with the ship.
Zoodra ik hen naar het strand zag gaan, verbeeldde ik mij, gelijk het waarlijk was, dat zij hunne nasporingen hadden opgegeven, en terug wilden keeren, en de kapitein wien ik mijn vermoeden mededeelde, bezweek schier van angst. Ik had echter thans eene krijgslist bedacht om hen terug te lokken, die mij volmaakt gelukte. Ik gelastte Vrijdag en den stuurman, de kleine kreek westwaarts, waar de wilden met Vrijdag bij zich aan land waren gekomen, over te trekken, en zoodra zij op eene kleine hoogte op ongeveer een half kwartier uurs afstand gekomen waren, zoo hard te schreeuwen als zij konden, en te wachten of zij bespeurden, dat de matrozen hen hoorden, dat zoodra zij dezen hun hoorden antwoorden, zij weder moesten roepen, en dan steeds uit hun gezigt blijvende, in de rondte trekken, altijd op het geroep der anderen antwoordende, ten einde hen zoo ver landwaarts in en tusschen de bosschen te lokken, als mogelijk was, en dan weder op de wijze als ik hun voorschreef, tot mij terug keeren.
As soon as I perceived them go towards the shore, I imagined it to be as it really was that they had given over their search, and were going back again; and the captain, as soon as I told him my thoughts, was ready to sink at the apprehensions of it; but I presently thought of a stratagem to fetch them back again, and which answered my end to a tittle. I ordered Friday and the captain’s mate to go over the little creek westward, towards the place where the savages came on shore, when Friday was rescued, and so soon as they came to a little rising round, at about half a mile distant, I bid them halloo out, as loud as they could, and wait till they found the seamen heard them; that as soon as ever they heard the seamen answer them, they should return it again; and then, keeping out of sight, take a round, always answering when the others hallooed, to draw them as far into the island and among the woods as possible, and then wheel about again to me by such ways as I directed them.
Zij gingen juist in de boot toen Vrijdag en de stuurman begonnen te roepen. Zij hoorden en antwoordden hen en liepen westwaarts het strand langs, op de stemmen af, die zij gehoord hadden. Hier stuitten zij op de kreek, waar zij, daar het hoog water was, niet over konden, en de matrozen in de boot riepen om bij hen te komen en hen over te zetten, gelijk ik vermoed had. Nadat deze hen overgezet hadden, zag ik, dat zij de boot een goed eind weegs in de kreek, en dus als het ware in een haven gelegd hadden; zij namen dan ook een van de drie man er uit met hen mede, en lieten er slechts twee in de boot, die zij met een touw aan den stam van een boom hadden vastgemaakt. Dit was juist wat ik verlangde, en terwijl ik Vrijdag en den stuurman aan hunne taak liet, nam ik de overigen mede, en na de kreek buiten hun gezigt overgetrokken te zijn, verrasten wij de twee man, waarvan een op het strand en een in de boot zat, voor zij ons bemerkt hadden. Die aan den wal was half slapende, en wilde juist opspringen, toen de kapitein, die de voorste was hem nedervelde, en daarop den matroos in de boot gelastte zich over te geven als hij zijn leven lief had. Er was weinig aandrang noodig om den man te bewegen zich over te geven, toen hij zijn makker geveld, en vijf lieden voor zich zag; bovendien was dit, naar het schijnt, een van de drie, die niet zoo ijverig als de overigen in de muiterij had deel genomen, en derhalve werd hij niet alleen gemakkelijk overreed om zich over te geven, maar later ook om gemeene zaak met ons te maken.
They were just going into the boat when Friday and the mate hallooed; and they presently heard them, and answering, ran along the shore westward, towards the voice they heard, when they were stopped by the creek, where the water being up, they could not get over, and called for the boat to come up and set them over; as, indeed, I expected. When they had set themselves over, I observed that the boat being gone a good way into the creek, and, as it were, in a harbour within the land, they took one of the three men out of her, to go along with them, and left only two in the boat, having fastened her to the stump of a little tree on the shore. This was what I wished for; and immediately leaving Friday and the captain’s mate to their business, I took the rest with me; and, crossing the creek out of their sight, we surprised the two men before they were aware—one of them lying on the shore, and the other being in the boat. The fellow on shore was between sleeping and waking, and going to start up; the captain, who was foremost, ran in upon him, and knocked him down; and then called out to him in the boat to yield, or he was a dead man. They needed very few arguments to persuade a single man to yield, when he saw five men upon him and his comrade knocked down: besides, this was, it seems, one of the three who were not so hearty in the mutiny as the rest of the crew, and therefore was easily persuaded not only to yield, but afterwards to join very sincerely with us.
Middelerwijl hadden Vrijdag en den stuurman zich zoowel van hunne taak gekweten, dat zij de matrozen door hun geroep van den eenen heuvel naar den anderen, en van het eene boschje in het andere gelokt hadden, totdat zij hen niet alleen verschrikkelijk afgemat, maar ook verlaten hadden met de zekerheid, dat zij voor den donker den weg niet naar de boot zouden kunnen terugvinden, en zij zelven waren geheel afgemat toen zij bij ons terugkwamen. Wij hadden nu niets anders te doen dan hen in het duister te bespieden en te overvallen, om ligt werk met hen te hebben. Verscheidene uren, nadat Vrijdag bij mij teruggekomen was, kwamen zij weder bij hunne boot, en lang voor zij bij ons waren, hoorden wij de voorsten de achtersten van hen toeroepen: toch spoed te maken, en wij hoorden de laatsten antwoorden, en klagen hoe zij lam van vermoeijenis waren en niet harder voort konden, hetgeen voor ons eene aangename tijding was.
In the meantime, Friday and the captain’s mate so well managed their business with the rest that they drew them, by hallooing and answering, from one hill to another, and from one wood to another, till they not only heartily tired them, but left them where they were, very sure they could not reach back to the boat before it was dark; and, indeed, they were heartily tired themselves also, by the time they came back to us. We had nothing now to do but to watch for them in the dark, and to fall upon them, so as to make sure work with them. It was several hours after Friday came back to me before they came back to their boat; and we could hear the foremost of them, long before they came quite up, calling to those behind to come along; and could also hear them answer, and complain how lame and tired they were, and not able to come any faster: which was very welcome news to us.
Eindelijk kwamen zij aan de boot, maar onmogelijk is het hunne verbijstering te beschrijven, toen zij de boot vast zitten, het water afgeloopen en hunne twee makkers verdwenen vonden. Wij hoorden hoe zij elkander op den klagendsten toon toeschreeuwden, dat zij op een betooverd eiland waren, dat er of inwoners op waren, die hen allen zouden vermoorden, of dat het door duivels of helsche geesten bewoond was, die hen verscheuren of naar de hel slepen zouden. Zij begonnen weder te schreeuwen en hunne makkers herhaalde malen bij hunnen naam te roepen. Na eenigen tijd konden wij hen bij het weinige licht, dat er was, als wanhopigen en de handen wringende, heen en weder zien loopen; somwijlen gingen zij om wat te rusten in de boot zitten, dan weder sprongen zij op den wal en liepen heen en weder, en zoo telkens weder. Mijn volk had gaarne verlof van mij willen hebben, om hen in het duister te overvallen; maar ik wilde er zooveel van sparen, en zoo weinig van doodschieten als mogelijk, en vooral wilde ik niet gaarne een van ons volk aan het gevaar blootstellen van een kogel van hen te ontvangen; daar ik wist, dat zij zeer goed gewapend waren. Ik besloot af te wachten of zij zich niet zouden verdeelen, en om derhalve te beter de overmagt op hen te hebben, liet ik mijne hinderlaag naderbij rukken, en gelastte Vrijdag en den kapitein op handen en voeten, en zoo digt langs den grond als zij konden, naar hen toe te kruipen en hen zoo digt mogelijk te naderen, alvorens zij vuur gaven.
At length they came up to the boat: but it is impossible to express their confusion when they found the boat fast aground in the creek, the tide ebbed out, and their two men gone. We could hear them call one to another in a most lamentable manner, telling one another they were got into an enchanted island; that either there were inhabitants in it, and they should all be murdered, or else there were devils and spirits in it, and they should be all carried away and devoured. They hallooed again, and called their two comrades by their names a great many times; but no answer. After some time we could see them, by the little light there was, run about, wringing their hands like men in despair, and sometimes they would go and sit down in the boat to rest themselves: then come ashore again, and walk about again, and so the same thing over again. My men would fain have had me give them leave to fall upon them at once in the dark; but I was willing to take them at some advantage, so as to spare them, and kill as few of them as I could; and especially I was unwilling to hazard the killing of any of our men, knowing the others were very well armed. I resolved to wait, to see if they did not separate; and therefore, to make sure of them, I drew my ambuscade nearer, and ordered Friday and the captain to creep upon their hands and feet, as close to the ground as they could, that they might not be discovered, and get as near them as they could possibly before they offered to fire.
Niet lang waren zij in die houding gebleven of de bootsman, die de voornaamste belhamel van de muiterij was geweest, en die zich van allen het snoodst en laaghartigst gedragen had, kwam met nog twee van het volk naar hen toe. De kapitein werd woedend, toen hij den voornaamsten aanlegger zoo digt onder zijn bereik zag, dat hij zich naauwelijks tijd gunde om hem zoo digt te laten naderen, dat hij zeker van hem was, want hij had nog alleen zijne stem gehoord; maar toen zij naderkwamen sprongen de kapitein en Vrijdag op de been en gaven vuur op hen. De bootsman viel dood neder; de man, die bij hem was, had een kogel in het lijf gekregen en viel naast hem, schoon hij eerst een paar uur daarna stierf, en de derde liep weg. Toen ik het vuren hoorde, rukte ik onmiddellijk met mijn geheele leger op, dat thans uit acht man bestond, te weten, ik als generaal en chef, Vrijdag als mijn luitenant-generaal; de kapitein en zijne twee lieden, en de drie gevangenen, dien wij wapens hadden toevertrouwd. Wij overvielen hen in het duister, zoodat zij ons getal niet zien konden, en ik liet den man, dien zij in de boot hadden achtergelaten, en nu tot onze partij behoorde, hen bij hunne namen noemen, om te trachten met hen tot onderhandeling te komen, hetgeen volkomen naar wensch uitviel. Zoo riep hij, zoo hard hij kon, tot een hunner: " Thomas Smith ! Thomas Smith ! Thomas Smith ! " — Thomas Smith antwoordde dadelijk: " Wie is daar, is het Robinson ? " want hij scheen de stem te herkennen. De ander Antwoordde: " Ja, ja, om Gods wil, leg de wapens neder, Thomas Smith, en geef u over, of gij zijt allen kinderen des doods ! " " Aan wie moeten wij ons overgeven ? Waar zijn zij ? " riep Thomas Smith weder. " Hier zijn zij, " antwoordde de ander. " Hier is onze kapitein met vijftig man, die u twee uren lang heeft nagezeten. De bootsman is doodgeschoten, Willem Frije gewond en ik gevangen, en zoo gij u niet overgeeft, zijt gij allen verloren. " " Zal men ons dan kwartier geven als wij ons overgeven ? " vroeg Thomas Smith. " Ik zal heengaan en het vragen, als gij belooft u over te geven, " zeide Robinson. Hij vroeg het den kapitein, en deze riep: " Thomas Smith, gij kent mijne stem, zoo gij dadelijk de wapens nederlegt en u overgeeft, zal u allen het leven geschonken worden, behalve aan Willem Atkins. "
They had not been long in that posture when the boatswain, who was the principal ringleader of the mutiny, and had now shown himself the most dejected and dispirited of all the rest, came walking towards them, with two more of the crew; the captain was so eager at having this principal rogue so much in his power, that he could hardly have patience to let him come so near as to be sure of him, for they only heard his tongue before: but when they came nearer, the captain and Friday, starting up on their feet, let fly at them. The boatswain was killed upon the spot: the next man was shot in the body, and fell just by him, though he did not die till an hour or two after; and the third ran for it. At the noise of the fire I immediately advanced with my whole army, which was now eight men, viz. myself, generalissimo; Friday, my lieutenant-general; the captain and his two men, and the three prisoners of war whom we had trusted with arms. We came upon them, indeed, in the dark, so that they could not see our number; and I made the man they had left in the boat, who was now one of us, to call them by name, to try if I could bring them to a parley, and so perhaps might reduce them to terms; which fell out just as we desired: for indeed it was easy to think, as their condition then was, they would be very willing to capitulate. So he calls out as loud as he could to one of them, “Tom Smith! Tom Smith!” Tom Smith answered immediately, “Is that Robinson?” for it seems he knew the voice. The other answered, “Ay, ay; for God’s sake, Tom Smith, throw down your arms and yield, or you are all dead men this moment.” “Who must we yield to? Where are they?” says Smith again. “Here they are,” says he; “here’s our captain and fifty men with him, have been hunting you these two hours; the boatswain is killed; Will Fry is wounded, and I am a prisoner; and if you do not yield you are all lost.” “Will they give us quarter, then?” says Tom Smith, “and we will yield.” “I’ll go and ask, if you promise to yield,” said Robinson: so he asked the captain, and the captain himself then calls out, “You, Smith, you know my voice; if you lay down your arms immediately and submit, you shall have your lives, all but Will Atkins.”
— Dit hoorende, begon Willem Atkins te roepen: " Om Gods wil, kapitein, geef mij kwartier. Wat heb ik misdreven ? Zij zijn allen even slecht geweest als ik, " hetwelk eigenlijk niet waar was, want het schijnt, dat Willem Atkins de eerste was geweest, die de hand aan den kapitein had durven slaan, en hem ruw behandeld, de handen gebonden, en uitgescholden had. Echter zeide de kapitein hem, dat hij zich op genade of ongenade moest overgeven, en op de genade van den gouverneur hopen, waarmede hij mij meende, want allen noemden mij gouverneur. Om kort te gaan, allen legden de wapens neder en smeekten om lijfsgenade, en ik zond den man, die met hen gesproken had, met nog twee af, die hen allen bonden; en toen rukte mijn leger van vijftig man op, maar dat met die drie eigenlijk uit acht man bestond, en maakte zich van hen en van hunne boot meester, schoon ik mij met nog een man, uit staatkundige redenen, buiten gezigt hield.
Upon this Will Atkins cried out, “For God’s sake, captain, give me quarter; what have I done? They have all been as bad as I:” which, by the way, was not true; for it seems this Will Atkins was the first man that laid hold of the captain when they first mutinied, and used him barbarously in tying his hands and giving him injurious language. However, the captain told him he must lay down his arms at discretion, and trust to the governor’s mercy: by which he meant me, for they all called me governor. In a word, they all laid down their arms and begged their lives; and I sent the man that had parleyed with them, and two more, who bound them all; and then my great army of fifty men, which, with those three, were in all but eight, came up and seized upon them, and upon their boat; only that I kept myself and one more out of sight for reasons of state.
Ons eerste werk was thans de boot weder in orde te brengen, en te denken om de herovering van het schip, en de kapitein, die nu den tijd had om met hen te onderhandelen, haalde hen scherp door over hun schelmsch gedrag jegens hem, en vervolgens over hunne verdere snoode oogmerken, en hoe dit alles op het laatst hen gewis tot ellende en armoede en misschien tot de galg moest leiden. Zij schenen allen vol berouw en smeekten ootmoedig om genade. Hierop zeide hij, dat zij niet zijn gevangenen, maar van den kommandant van het eiland waren; dat zij gedacht hadden hen in een woest onbewoond eiland aan wal te zetten, maar dat het God behaagd had dit anders te beschikken, dat het eiland bewoond en de gouverneur een Engelschman was; dat hij hen allen kon ophangen als hij het goed vond; maar dat, daar hij hun allen lijfsgenade geschonken had, hij begreep, dat hij hen naar Engeland zou zenden om daar aan de justitie overgeleverd te worden; behalve Atkins, dat de gouverneur hem gelast had dezen aan te zeggen, dat hij zich ter dood moest bereiden, want dat hij met den morgenstond zou opgehangen worden.
Our next work was to repair the boat, and think of seizing the ship: and as for the captain, now he had leisure to parley with them, he expostulated with them upon the villainy of their practices with him, and upon the further wickedness of their design, and how certainly it must bring them to misery and distress in the end, and perhaps to the gallows. They all appeared very penitent, and begged hard for their lives. As for that, he told them they were not his prisoners, but the commander’s of the island; that they thought they had set him on shore in a barren, uninhabited island; but it had pleased God so to direct them that it was inhabited, and that the governor was an Englishman; that he might hang them all there, if he pleased; but as he had given them all quarter, he supposed he would send them to England, to be dealt with there as justice required, except Atkins, whom he was commanded by the governor to advise to prepare for death, for that he would be hanged in the morning.
Schoon dit alles slechts een verdichtsel van hem was, had het echter de gewenschte uitwerking, Atkins viel op zijne knieën om des kapiteins voorspraak bij den gouverneur om zijn leven, en al de overigen smeekten hem, om Gods wil, niet naar Engeland gezonden te worden.
Though this was all but a fiction of his own, yet it had its desired effect; Atkins fell upon his knees to beg the captain to intercede with the governor for his life; and all the rest begged of him, for God’s sake, that they might not be sent to England.
Thans begreep ik, dat het tijdstip onzer bevrijding naderde, en dat het gemakkelijk zou zijn, deze knapen tot een aanslag op het schip over te halen. Dus sloop ik in het duister vandaar weg, opdat zij niet zien zouden wat slag van een gouverneur zij hadden, en ontbood den kapitein tot mij. Toen ik op een afstand was, werd een der mannen bevolen als voren te spreken, en te zeggen: " kapitein, de kommandant laat u roepen ! " De kapitein antwoordde: " zeg aan zijne excellentie, dat ik oogenblikkelijk kom. " Dit bragt hen geheel in den waan, dat ik met mijne vijftig man vlak in de nabijheid stond.
It now occurred to me that the time of our deliverance was come, and that it would be a most easy thing to bring these fellows in to be hearty in getting possession of the ship; so I retired in the dark from them, that they might not see what kind of a governor they had, and called the captain to me; when I called, at a good distance, one of the men was ordered to speak again, and say to the captain, “Captain, the commander calls for you;” and presently the captain replied, “Tell his excellency I am just coming.” This more perfectly amazed them, and they all believed that the commander was just by, with his fifty men.
Toen de kapitein bij mij kwam, deelde ik hem mijn ontwerp om het schip te overmeesteren mede, waarmede hij van harten instemde, en wij besloten het den volgenden morgen ten uitvoer te brengen. Ten einde het echter te geruster en goed doordacht te verrigten, zeide ik hem, dat wij de gevangenen moesten verdeelen, en dat hij Atkins en nog twee van de ergsten gebonden naar de grot moest laten brengen. Dit werd aan Vrijdag en de twee mannen, die met den kapitein aan wal gekomen waren, toevertrouwd. Zij bragten hen naar de grot, alsof dit de gevangenis was, en werkelijk was het eene treurige plaats, vooral voor lieden in hunnen toestand. De anderen liet ik naar mijne buitenplaats brengen, die ik hiervoor uitvoerig genoeg beschreven heb, en daar deze omheind en zij gekneveld waren, was de plaats sterk genoeg om hen te bewaren.
Upon the captain coming to me, I told him my project for seizing the ship, which he liked wonderfully well, and resolved to put it in execution the next morning. But, in order to execute it with more art, and to be secure of success, I told him we must divide the prisoners, and that he should go and take Atkins, and two more of the worst of them, and send them pinioned to the cave where the others lay. This was committed to Friday and the two men who came on shore with the captain. They conveyed them to the cave as to a prison: and it was, indeed, a dismal place, especially to men in their condition. The others I ordered to my bower, as I called it, of which I have given a full description: and as it was fenced in, and they pinioned, the place was secure enough, considering they were upon their behaviour.
Naar deze zond ik in den ochtend den kapitein om met hen in onderhandeling te treden, namelijk hen te toetsen en mij te zeggen, of hij het geraden achtte hen mede naar boord te nemen om het schip te verrassen. Hij sprak hen aan over hunne handelwijze jegens hem, den toestand, waarin zij zich gebragt hadden, en zeide, dat schoon de gouverneur hen allen voor het oogenblik, lijfsgenade geschonken had, zij allen naar Engeland gevoerd en daar ongetwijfeld in ketens opgehangen zouden worden; maar, dat als zij mede wilden werken tot het heroveren van het schip, hij den gouverneur zou overhalen hun pardon te geven.
To these in the morning I sent the captain, who was to enter into a parley with them; in a word, to try them, and tell me whether he thought they might be trusted or not to go on board and surprise the ship. He talked to them of the injury done him, of the condition they were brought to, and that though the governor had given them quarter for their lives as to the present action, yet that if they were sent to England they would all be hanged in chains; but that if they would join in so just an attempt as to recover the ship, he would have the governor’s engagement for their pardon.
Iedereen kan begrijpen, hoe gretig menschen in hunnen toestand zulk een voorstel aannemen, zij vielen voor den kapitein op de knieën, en beloofden hem met de krachtigste betuigingen, dat zij hem tot den laatsten druppel bloeds zouden bijstaan, hun leven lang hem zouden dankbaar zijn en hem door de geheele wereld volgen, en zoolang zij leefden zijn gedrag als dat van eenen vader jegens hen beschouwen. " Nu, " zeide de kapitein, " ik zal den gouverneur mededeelen, wat gij zegt, en zien wat ik doen kan, om hem over te halen. " Hij verhaalde mij daarop hunne gemoedsgesteldheid, en dat hij geloofde, dat zij inderdaad getrouw zouden zijn. Om echter zeker te gaan, zeide ik hem, dat hij terugkeeren zou en vijf van hen uitkiezen, en zeggen, dat zij zien zouden, dat wij hunne hulp niet noodig hadden; maar dat hij deze vijf zou medenemen om hem bij te staan, en dat de gouverneur de andere twee benevens de drie, die als gevangenen naar het kasteel (mijne grot ) gezonden waren, als gijzelaars zou houden, en dat zoo zij hunnen pligt niet getrouw volbragten, deze vijf gijzelaars allen in ketens op het strand zouden opgehangen worden.—Dit zag er ernstig uit, en overtuigde hen, dat de gouverneur het ernstig meende; er schoot hun echter niet anders over dan het aan te nemen, en het was thans evenzeer het belang van de achterblijvende gevangenen als van den kapitein, de anderen te overreden, zich trouw van hunnen pligt te kwijten.
Any one may guess how readily such a proposal would be accepted by men in their condition; they fell down on their knees to the captain, and promised, with the deepest imprecations, that they would be faithful to him to the last drop, and that they should owe their lives to him, and would go with him all over the world; that they would own him as a father to them as long as they lived. “Well,” says the captain, “I must go and tell the governor what you say, and see what I can do to bring him to consent to it.” So he brought me an account of the temper he found them in, and that he verily believed they would be faithful. However, that we might be very secure, I told him he should go back again and choose out those five, and tell them, that they might see he did not want men, that he would take out those five to be his assistants, and that the governor would keep the other two, and the three that were sent prisoners to the castle (my cave), as hostages for the fidelity of those five; and that if they proved unfaithful in the execution, the five hostages should be hanged in chains alive on the shore. This looked severe, and convinced them that the governor was in earnest; however, they had no way left them but to accept it; and it was now the business of the prisoners, as much as of the captain, to persuade the other five to do their duty.
Onze strijdmagt voor den kapitein werd thans geregeld als volgt: Eerstelijk de kapitein, zijn stuurman en de passagier. Dan de twee gevangenen van den eersten troep, dien ik op aanbeveling van den kapitein, hunne vrijheid gegeven, en wien ik wapens toevertrouwd had. Ten derde, de andere twee, die ik tot nu toe in mijne buitenplaats bewaard, maar op des kapiteins verzoek ontslagen had. Ten vierde, de vijf die het laatst ontslagen waren, zoodat zij in alles met hun twaalven waren, behalve vijf, die wij als gijzelaars in de grot hadden achtergehouden.
Our strength was now thus ordered for the expedition: first, the captain, his mate, and passenger; second, the two prisoners of the first gang, to whom, having their character from the captain, I had given their liberty, and trusted them with arms; third, the other two that I had kept till now in my bower, pinioned, but on the captain’s motion had now released; fourth, these five released at last; so that there were twelve in all, besides five we kept prisoners in the cave for hostages.
Ik vroeg den kapitein of hij met dit volk het durfde wagen het schip te enteren, want dat ik het best oordeelde, dat ik en mijn knecht Vrijdag niet medegingen, omdat zij zeven man hier achterlieten en wij genoeg te doen hadden met hen gescheiden te houden en van levensmiddelen te voorzien. Wat aangaat de vijf man in de grot, ik besloot hen daar te houden, en Vrijdag ging tweemaal des daags hun levensmiddelen brengen. De twee andere gevangenen droegen de leeftogt een eind weegs en dan nam Vrijdag ze hen af.
I asked the captain if he was willing to venture with these hands on board the ship; but as for me and my man Friday, I did not think it was proper for us to stir, having seven men left behind; and it was employment enough for us to keep them asunder, and supply them with victuals. As to the five in the cave, I resolved to keep them fast, but Friday went in twice a day to them, to supply them with necessaries; and I made the other two carry provisions to a certain distance, where Friday was to take them.
Toen ik mij aan de twee gijzelaars vertoonde, was ik vergezeld van den kapitein, die hun zeide, dat ik afgezonden was door den gouverneur, en dat deze gelast had, dat zij niets zouden doen zonder mijn bevel, en zoo zij dit bevel overtraden, zouden zij naar het kasteel gebragt en daar in de boeijen geslagen worden. Daar ik als gouverneur nimmer voor den dag was gekomen, verscheen ik nu als een ander persoon, en sprak waar het te pas kwam van den gouverneur, van de bezetting, het kasteel en dergelijke.
When I showed myself to the two hostages, it was with the captain, who told them I was the person the governor had ordered to look after them; and that it was the governor’s pleasure they should not stir anywhere but by my direction; that if they did, they would be fetched into the castle, and be laid in irons: so that as we never suffered them to see me as governor, I now appeared as another person, and spoke of the governor, the garrison, the castle, and the like, upon all occasions.
De kapitein had nu niet anders te doen dan zijne booten gereed te maken, het lek in de eene te stoppen, en ze te bemannen. Hij gaf zijn passagier het bevel over de eene boot met vier man, en ging zelf met zijn stuurman en de vijf overigen in de andere. Zij overlegden hunne zaak goed, zoodat zij tegen middernacht aan boord kwamen. Zoodra zij digtbij genoeg waren, deed hij Robinson het scheepsvolk toeroepen en hem zeggen, dat zij het volk in de sloep terugbragten, maar dat het lang geduurd had, eer zij hen hadden kunnen vinden. Aldus hield hij hen aan de praat, totdat zij aan boord kwamen, waarop de kapitein en zijn stuurman, die het eerst met hunne wapens op het dek gesprongen waren, dadelijk den tweeden stuurman en den timmerman met de kolf van hunne geweren nedervelden, terwijl hun volk hen dapper bijstond. De overigen, die op het halfdek en den bak waren, maakten zij gevangen, en gingen de luiken digt maken, om hen, die beneden waren, daar te houden, toen het volk van de andere boot over de fokkerusten klom, en het voorschip en de kombuis, waarin drie man waren, vermeesterden.
The captain now had no difficulty before him, but to furnish his two boats, stop the breach of one, and man them. He made his passenger captain of one, with four of the men; and himself, his mate, and five more, went in the other; and they contrived their business very well, for they came up to the ship about midnight. As soon as they came within call of the ship, he made Robinson hail them, and tell them they had brought off the men and the boat, but that it was a long time before they had found them, and the like, holding them in a chat till they came to the ship’s side; when the captain and the mate entering first with their arms, immediately knocked down the second mate and carpenter with the butt-end of their muskets, being very faithfully seconded by their men; they secured all the rest that were upon the main and quarter decks, and began to fasten the hatches, to keep them down that were below; when the other boat and their men, entering at the forechains, secured the forecastle of the ship, and the scuttle which went down into the cook-room, making three men they found there prisoners.
Toen dit afgeloopen was, gelastte de kapitein den stuurman met drie man de kajuit open te breken, waar de nieuwe kapitein lag, die het alarm gehoord had, en met twee man en een jongen zich van vuurwapens voorzien had; en toen de stuurman met een koevoet de deur opengebroken had, gaf de nieuwe kapitein met zijne makkers vuur op hen en wondde den stuurman in zijn arm met nog twee man, doch niemand werd er gedood. De stuurman riep om hulp doch drong te gelijk de kajuit binnen, zoo gewond als hij was, en schoot met een pistool den nieuwen kapitein dwars door de keel, zoodat de kogel zijn mond inging, achter het oor weder uitkwam en hij zonder een woord te uiten, dood nederviel, waarop de anderen zich overgaven en het schip zonder meer bloedvergieten hernomen was.
When this was done, and all safe upon deck, the captain ordered the mate, with three men, to break into the round-house, where the new rebel captain lay, who, having taken the alarm, had got up, and with two men and a boy had got firearms in their hands; and when the mate, with a crow, split open the door, the new captain and his men fired boldly among them, and wounded the mate with a musket ball, which broke his arm, and wounded two more of the men, but killed nobody. The mate, calling for help, rushed, however, into the round-house, wounded as he was, and, with his pistol, shot the new captain through the head, the bullet entering at his mouth, and came out again behind one of his ears, so that he never spoke a word more: upon which the rest yielded, and the ship was taken effectually, without any more lives lost.
Zoodra de kapitein weder meester van zijn schip was, liet hij zeven schoten doen, welk sein hij met mij afgesproken had, om mij van den goeden uitslag te verwittigen. Men kan denken of ik verheugd was dit te hooren, daar ik tot bijkans twee uren in den morgen er op had zitten wachten. Na het sein gehoord te hebben, begaf ik mij te rust, en daar ik dien dag vele vermoeijenissen had doorgestaan, sliep ik zeer vast tot ik door een geweerschot gewekt werd, en op de been springende, hoorde ik iemand mij roepen: " gouverneur ! gouverneur ! " en herkende de stem van den kapitein, die den heuvel opgeklommen, op het schip wees. Hij drukte mij in zijne armen. " Mijn waarde vriend en redder, " zeide hij, " daar ligt uw schip, want het is geheel ter uwer beschikking, even als wij en al wat tot het schip behoort. " Ik sloeg mijne oogen op het schip, dat op ongeveer eene halve (Eng. ) mijl van het strand voor anker lag; want zoodra zij het vermeesterd hadden, hadden zij het anker geligt, en daar het fraai weder was het vlak voor den mond van eene kleine kreek gelegd, en daar het hoog water was, was de kapitein met de pinnas tot bij de plaats gekomen, waar ik het eerst mijne vlotten aan land gebragt had, en dus als het ware vlak voor mijne deur geland.
As soon as the ship was thus secured, the captain ordered seven guns to be fired, which was the signal agreed upon with me to give me notice of his success, which, you may be sure, I was very glad to hear, having sat watching upon the shore for it till near two o’clock in the morning. Having thus heard the signal plainly, I laid me down; and it having been a day of great fatigue to me, I slept very sound, till I was surprised with the noise of a gun; and presently starting up, I heard a man call me by the name of “Governor! Governor!” and presently I knew the captain’s voice; when, climbing up to the top of the hill, there he stood, and, pointing to the ship, he embraced me in his arms, “My dear friend and deliverer,” says he, “there’s your ship; for she is all yours, and so are we, and all that belong to her.” I cast my eyes to the ship, and there she rode, within little more than half a mile of the shore; for they had weighed her anchor as soon as they were masters of her, and, the weather being fair, had brought her to an anchor just against the mouth of the little creek; and the tide being up, the captain had brought the pinnace in near the place where I had first landed my rafts, and so landed just at my door.
Ik dacht in den beginne van verrassing door den grond te zinken, want nu zag ik inderdaad mijne redding zigtbaar voor oogen, alles was in orde, en een goed schip gereed mij te brengen, waarheen ik verlangde. Eerst was ik eenigen tijd niet in staat een woord te antwoorden, maar daar hij mij in zijne armen gesloten had, hield ik mij aan hem vast, want ik was bang van op den grond neder te zijgen. Hij bespeurde mijne verrassing en eene flesch uit zijn zak halende, gaf hij mij dadelijk een hartsterking, die hij opzettelijk voor mij had medegebragt. Na gedronken te hebben, ging ik op den grond zitten, en schoon ik weder tot mijzelven was gekomen, duurde het nog eene geruime poos voor ik een woord tot hem spreken kon.
I was at first ready to sink down with the surprise; for I saw my deliverance, indeed, visibly put into my hands, all things easy, and a large ship just ready to carry me away whither I pleased to go. At first, for some time, I was not able to answer him one word; but as he had taken me in his arms I held fast by him, or I should have fallen to the ground. He perceived the surprise, and immediately pulled a bottle out of his pocket and gave me a dram of cordial, which he had brought on purpose for me. After I had drunk it, I sat down upon the ground; and though it brought me to myself, yet it was a good while before I could speak a word to him.
Al dien tijd was de arme man even verrukt als ik, schoon niet zoo van verrassing; echter zeide hij mij duizend dingen om mij tot bedaren te brengen; maar mijn hart was zoo vervuld van vreugde, dat mijn geest geheel verbijsterd was; eindelijk barstte ik in een vloed van tranen uit, en kort daarop was ik weder in staat te spreken. Toen omhelsde ik hem op mijne beurt als mijn bevrijder, en onze vreugde was wederkeerig. Ik zeide, dat ik hem als iemand beschouwde, dien de hemel ter mijner redding gezonden had, en dat al wat er gebeurd was, eene reeks van wonderen scheen; dat zulke dingen een blijk van het onzigtbaar wereldbestier der Voorzienigheid waren, en een bewijs, dat de oogen van den Almagtige tot in de afgelegenste schuilhoeken der aarde doordringen, en de ongelukkigen te hulp kwamen als het zijne wijsheid behaagde. Ik vergat niet mijn hart dankbaar hemelwaarts te verheffen, en welk hart kon nalaten Hem te danken, die niet alleen iemand wonderdadig in de wildernis verzorgd had, en in zulk een jammerlijken verlaten toestand, maar van wien altijd elke redding erkend moet worden afkomstig te zijn ?
All this time the poor man was in as great an ecstasy as I, only not under any surprise as I was; and he said a thousand kind and tender things to me, to compose and bring me to myself; but such was the flood of joy in my breast, that it put all my spirits into confusion: at last it broke out into tears, and in a little while after I recovered my speech; I then took my turn, and embraced him as my deliverer, and we rejoiced together. I told him I looked upon him as a man sent by Heaven to deliver me, and that the whole transaction seemed to be a chain of wonders; that such things as these were the testimonies we had of a secret hand of Providence governing the world, and an evidence that the eye of an infinite Power could search into the remotest corner of the world, and send help to the miserable whenever He pleased. I forgot not to lift up my heart in thankfulness to Heaven; and what heart could forbear to bless Him, who had not only in a miraculous manner provided for me in such a wilderness, and in such a desolate condition, but from whom every deliverance must always be acknowledged to proceed.
Na eene poos gesproken te hebben verhaalde de kapitein mij, dat hij eenige ververschingen, die hij aan boord had, en waarvan de schelmen, die er eenigen tijd meester van waren geweest, hem niet beroofd hadden, voor mij had medegebragt. Daarna riep hij het bootsvolk toe, dat zij de presenten voor den Gouverneur aan den wal zouden brengen; en inderdaad waren het geschenken, die voor een Gouverneur voegden, en alsof ik niet met hen zou medereizen, maar op het eiland blijven wonen, en zij zonder mij vertrekken. Eerstelijk had hij mij eene flesschenkelder met uitmuntende likeuren, zes groote flesschen, ieder van twee pinten, maderawijn, twee pond besten tabak, twaalf stukken ossenvleesch, en zes stukken spek, met een zak erwten en een honderd pond beschuit medegebragt. Wijders bragt hij mij een kistje met suiker, een kistje met fijn meel, een kistje met limmetjes en twee flesschen citroensap mede, benevens eene menigte andere dingen. Maar bovendien bragt hij, hetgeen mij duizendmaal nuttiger was, mij zes schoone, nieuwe hemden, zes zeer goede halsdoeken, twee paar handschoenen, een paar schoenen, een hoed en een zeer goeden broek van hem zelven, met één woord, hij stak mij van top tot teen in de kleeren. Dit was voor iemand in mijne omstandigheden een zeer aangenaam geschenk, gelijk men ligt denken kan, maar nimmer viel een ding in de wereld mij zoo onaangenaam en ongemakkelijk, of ging mij zoo linksch af, als het dragen van die kleederen, toen ik ze pas aangetrokken had.
When we had talked a while, the captain told me he had brought me some little refreshment, such as the ship afforded, and such as the wretches that had been so long his masters had not plundered him of. Upon this, he called aloud to the boat, and bade his men bring the things ashore that were for the governor; and, indeed, it was a present as if I had been one that was not to be carried away with them, but as if I had been to dwell upon the island still. First, he had brought me a case of bottles full of excellent cordial waters, six large bottles of Madeira wine (the bottles held two quarts each), two pounds of excellent good tobacco, twelve good pieces of the ship’s beef, and six pieces of pork, with a bag of peas, and about a hundred-weight of biscuit; he also brought me a box of sugar, a box of flour, a bag full of lemons, and two bottles of lime-juice, and abundance of other things. But besides these, and what was a thousand times more useful to me, he brought me six new clean shirts, six very good neckcloths, two pair of gloves, one pair of shoes, a hat, and one pair of stockings, with a very good suit of clothes of his own, which had been worn but very little: in a word, he clothed me from head to foot. It was a very kind and agreeable present, as any one may imagine, to one in my circumstances, but never was anything in the world of that kind so unpleasant, awkward, and uneasy as it was to me to wear such clothes at first.
Nadat dit afgeloopen en al de goederen in mijn klein verblijf gebragt waren, begonnen wij raad te plegen, wat met onze gevangenen te doen; want het was eene zaak van rijp overleg, of wij het wagen zouden hen mede te nemen, of niet, vooral een paar van hen, die in den hoogsten graad onverbeterlijk en muitziek waren; en die de kapitein zeide, als zulke schelmen te kennen, dat er geen goed aan te doen was, en dat als hij ze meênam, dit in de boeijen moest zijn, om ze in de eerste Engelsche kolonie, daar hij binnen vallen kon, aan de regtbank over te geven. Hiervan vond ik, dat de kapitein niet af te brengen was. Hierop zeide ik, dat, als hij het verlangde, ik op mij nam de twee kerels zoo ver te brengen, dat zij zelfs verzoeken zouden op het eiland te mogen blijven. " Met al mijn hart, " zeide de kapitein; " niets zou mij aangenamer zijn. " " Goed, " zeide ik, " ik zal hen laten halen en in uw bijzijn met hen spreken. " Ik zond dus Vrijdag en de twee gijzelaars, die thans, omdat hunne kameraden hun woord hadden gehouden, losgelaten waren, naar de grot, en liet hen de vijf man, zoo gebonden als zij waren, naar mijn priëel brengen.
After these ceremonies were past, and after all his good things were brought into my little apartment, we began to consult what was to be done with the prisoners we had; for it was worth considering whether we might venture to take them with us or no, especially two of them, whom he knew to be incorrigible and refractory to the last degree; and the captain said he knew they were such rogues that there was no obliging them, and if he did carry them away, it must be in irons, as malefactors, to be delivered over to justice at the first English colony he could come to; and I found that the captain himself was very anxious about it. Upon this, I told him that, if he desired it, I would undertake to bring the two men he spoke of to make it their own request that he should leave them upon the island. “I should be very glad of that,” says the captain, “with all my heart.” “Well,” says I, “I will send for them up and talk with them for you.” So I caused Friday and the two hostages, for they were now discharged, their comrades having performed their promise; I say, I caused them to go to the cave, and bring up the five men, pinioned as they were, to the bower, and keep them there till I came.
Eenigen tijd daarna kwam ik daar in mijn nieuw gewaad aanstappen, en heette nu weder Gouverneur. Toen de kapitein bij mij was, liet ik het volk voor mij brengen, en zeide hun thans een volledig verslag van hunne schelmsche handelwijze van den kapitein ontvangen te hebben, en hoe zij met het schip hadden willen vertrekken, en verdere rooverijen bedrijven, maar dat de Voorzienigheid hen in den kuil had doen vallen, dien zij voor anderen gegraven hadden. Ik zeide hun, dat men op mijn bevel zich van het schip verzekerd had, dat nu op de reede lag, en dat zij zien konden hoe hun nieuwe kapitein de belooning voor zijn verraderij had bekomen, want dat zij hem aan den nok van de ra konden zien hangen. Dat ik thans verlangde te weten of zij iets hadden bij te brengen, waarom ik hen niet, als zeeroovers, op heeterdaad betrapt, ter dood zou doen brengen, waartoe mijne aanstelling mij ontwijfelbaar regt gaf.
After some time, I came thither dressed in my new habit; and now I was called governor again. Being all met, and the captain with me, I caused the men to be brought before me, and I told them I had got a full account of their villainous behaviour to the captain, and how they had run away with the ship, and were preparing to commit further robberies, but that Providence had ensnared them in their own ways, and that they were fallen into the pit which they had dug for others. I let them know that by my direction the ship had been seized; that she lay now in the road; and they might see by-and-by that their new captain had received the reward of his villainy, and that they would see him hanging at the yard-arm; that, as to them, I wanted to know what they had to say why I should not execute them as pirates taken in the fact, as by my commission they could not doubt but I had authority so to do.
Een hunner antwoordde voor de overigen, dat zij niets hadden bij te brengen, dan alleen, dat de kapitein, toen zij gevangen genomen waren, hun lijfsbehoud had toegezegd, en dat zij mijne barmhartigheid inriepen. Ik zeide echter, dat ik niet wist, welke barmhartigheid ik hun zou bewijzen, daar ik besloten had met al mijn volk het eiland te verlaten, en met den kapitein den overtogt naar Engeland te doen. De kapitein kon hen niet anders naar Engeland medenemen dan als gevangenen in de ijzers, om daar wegens muiterij en zeeroof teregt te staan; waarvan, gelijk zij wisten, de galg het einde zou zijn, zoodat ik hun niet zeggen kon wat voor hen het best was, ten ware zij besloten hadden hun lot op het eiland te beproeven, hetgeen mij, daar ik verlof had het te verlaten, onverschillig was, en dat ik niet ongeneigd was hun het leven te schenken, als zij begrepen, dat zij zich aan den wal zouden kunnen redden. Hiervoor schenen zij zeer dankbaar te zijn, en verklaarden veel liever hier te willen blijven dan naar Engeland te gaan, om daar opgehangen te worden; dus liet ik het daarbij berusten.
One of them answered in the name of the rest, that they had nothing to say but this, that when they were taken the captain promised them their lives, and they humbly implored my mercy. But I told them I knew not what mercy to show them; for as for myself, I had resolved to quit the island with all my men, and had taken passage with the captain to go to England; and as for the captain, he could not carry them to England other than as prisoners in irons, to be tried for mutiny and running away with the ship; the consequence of which, they must needs know, would be the gallows; so that I could not tell what was best for them, unless they had a mind to take their fate in the island. If they desired that, as I had liberty to leave the island, I had some inclination to give them their lives, if they thought they could shift on shore. They seemed very thankful for it, and said they would much rather venture to stay there than be carried to England to be hanged. So I left it on that issue.
De kapitein maakte echter eenige tegenwerpingen, alsof hij hen daar niet mogt achterlaten. Ik hield mij hierop zeer boos, en zeide den kapitein, dat zij mijne gevangenen en niet de zijne waren, en dat ik, na hun deze gunst beloofd te hebben, mijn woord zou houden, en als hij er iets tegen had, hij maar zien moest, dat hij hen weder in zijne magt kreeg, als hij kon. Zij schenen hiervoor zeer dankbaar, en ik stelde hen in vrijheid, met last het bosch in te gaan, vanwaar zij gekomen waren, en de belofte van eenige geweren en kruid en lood, benevens aanwijzingen hoe zij, als zij wilden, hier een zeer goed leven konden leiden. Vervolgens maakte ik mij gereed aan boord te gaan, maar zeide den kapitein, dat ik dien nacht aan wal zou blijven, om mijne goederen gereed te maken, maar dat hij middelerwijl het schip in orde brengen en den volgenden morgen de boot naar den wal zenden zou om mij te halen; terwijl ik hem tevens gelastte den nieuwen kapitein, die doodgeschoten was, aan den nok van de ra te laten hangen, opdat het volk hier hem zou kunnen zien.
However, the captain seemed to make some difficulty of it, as if he durst not leave them there. Upon this I seemed a little angry with the captain, and told him that they were my prisoners, not his; and that seeing I had offered them so much favour, I would be as good as my word; and that if he did not think fit to consent to it I would set them at liberty, as I found them: and if he did not like it he might take them again if he could catch them. Upon this they appeared very thankful, and I accordingly set them at liberty, and bade them retire into the woods, to the place whence they came, and I would leave them some firearms, some ammunition, and some directions how they should live very well if they thought fit. Upon this I prepared to go on board the ship; but told the captain I would stay that night to prepare my things, and desired him to go on board in the meantime, and keep all right in the ship, and send the boat on shore next day for me; ordering him, at all events, to cause the new captain, who was killed, to be hanged at the yard-arm, that these men might see him.
Toen de kapitein vertrokken was, liet ik de matrozen bij mij in mijn verblijf komen, en hield een ernstig gesprek met hen over hunnen toestand. Ik zeide, dat hunne keus zeer verstandig was, want dat, zoo de kapitein hen medenam, zij zeker zouden opgehangen worden. Ik wees hun hun vorigen aanvoerder, die aan den nok van de ra hing, en zeide, dat zij niets minder te wachten hadden.
When the captain was gone I sent for the men up to me to my apartment, and entered seriously into discourse with them on their circumstances. I told them I thought they had made a right choice; that if the captain had carried them away they would certainly be hanged. I showed them the new captain hanging at the yard-arm of the ship, and told them they had nothing less to expect.
Toen zij allen verklaard hadden te willen achterblijven, zeide ik hun, hun mijn geheelen levensloop aldaar te zullen verhalen, en te dien einde verhaalde ik hun hoe het eiland was, hoe ik er gekomen was; toonde hun mijne verschansingen, hoe ik er mijn brood gebakken, mijn koorn geplant, mijne druiven gedroogd had, in een woord, al wat hun van nut kon zijn. Ook verhaalde ik hun van de zestien Spanjaarden, die verwacht werden, voor welke ik een brief achterliet, en die ik hen deed beloven, als hunne makkers te zullen behandelen.
When they had all declared their willingness to stay, I then told them I would let them into the story of my living there, and put them into the way of making it easy to them. Accordingly, I gave them the whole history of the place, and of my coming to it; showed them my fortifications, the way I made my bread, planted my corn, cured my grapes; and, in a word, all that was necessary to make them easy. I told them the story also of the seventeen Spaniards that were to be expected, for whom I left a letter, and made them promise to treat them in common with themselves. Here it may be noted that the captain, who had ink on board, was greatly surprised that I never hit upon a way of making ink of charcoal and water, or of something else, as I had done things much more difficult.
Ik liet hun mijne wapenen, namelijk vijf musketten, drie jagtgeweren en twee sabels achter. Ik had nog anderhalf vat buskruid, want na het eerste jaar of twee had ik er weinig van gebruikt, en niets van verspild. Ik beschreef hun hoe ik de geiten behandelde, hoe zij gemolken en verzorgd moesten worden, om er boter en kaas van te erlangen. Kortom, ik verhaalde hun al mijn wedervaren, en beloofde den kapitein te zullen overhalen hun nog twee vaatjes kruid en wat tuinzaden achter te laten; ook gaf ik hun den zak met erwten, die de kapitein medegebragt had, en noodigde hen uit die te zaaijen.
I left them my firearms—viz. five muskets, three fowling-pieces, and three swords. I had above a barrel and a half of powder left; for after the first year or two I used but little, and wasted none. I gave them a description of the way I managed the goats, and directions to milk and fatten them, and to make both butter and cheese. In a word, I gave them every part of my own story; and told them I should prevail with the captain to leave them two barrels of gunpowder more, and some garden-seeds, which I told them I would have been very glad of. Also, I gave them the bag of peas which the captain had brought me to eat, and bade them be sure to sow and increase them.
CHAPTER XIX—RETURN TO ENGLAND
Na den afloop hiervan verliet ik hun den volgenden dag en ging aan boord. Wij maakten ons zeilree, maar bleven dien nacht voor anker liggen. Den volgenden morgen vroeg kwamen twee man van de vijf aan boord zwemmen, en terwijl zij allerbitterst over de andere drie klaagden, smeekten zij dat men hen, om Gods wil, aan boord zou nemen, want dat zij vermoord zouden worden; en of de kapitein hen aan bood wilde laten komen, al liet hij hen ook dadelijk ophangen. De kapitein beweerde hierop, dat hij buiten mij niets doen kon, maar na eenige bedenkingen en op hunne plegtige beloften van beterschap werden zij aan boord genomen, en eene poos daarna duchtig afgestraft; vervolgens zijn zij steeds rustige en knappe kerels gebleven.
Having done all this I left them the next day, and went on board the ship. We prepared immediately to sail, but did not weigh that night. The next morning early, two of the five men came swimming to the ship’s side, and making the most lamentable complaint of the other three, begged to be taken into the ship for God’s sake, for they should be murdered, and begged the captain to take them on board, though he hanged them immediately. Upon this the captain pretended to have no power without me; but after some difficulty, and after their solemn promises of amendment, they were taken on board, and were, some time after, soundly whipped and pickled; after which they proved very honest and quiet fellows.
Wat later ging ik met den vloed naar den wal, om den matrozen het hun beloofde te brengen, waarbij de kapitein door mijne bemiddeling hunne kleederen en kisten gevoegd had, waarvoor zij zeer dankbaar waren. Ik moedigde hen wat aan door de verzekering, dat als ik eenig vaartuig ontmoette dat het eiland kon aandoen en hen innemen, ik hen niet vergeten zou.
Some time after this, the boat was ordered on shore, the tide being up, with the things promised to the men; to which the captain, at my intercession, caused their chests and clothes to be added, which they took, and were very thankful for. I also encouraged them, by telling them that if it lay in my power to send any vessel to take them in, I would not forget them.
Toen ik het eiland verliet, nam ik tot eene gedachtenis, de groote geitenvellen muts, mijn zonnescherm en een mijne papegaaijen mede; ook vergat ik het geld niet, waarvan ik vroeger gesproken heb, en dat zoo lang stil had gelegen, dat het roestig of zwart geworden was, en naauwelijks voor zilver kon doorgaan, voor het wat gewreven en gehanteerd was geworden, alsook het geld, dat ik op het Spaansche wrak had gevonden. Aldus verliet ik het eiland, gelijk ik op het scheepsjournaal zag, den 19 December 1686, nadat ik er achtentwintig jaren, twee maanden en negentien dagen op had doorgebragt, terwijl ik mijne ballingschap verliet op denzelfden dag der maand, waarop ik van de Mooren te Salé wegvlugtte. Na een lange reis kwam ik den 11 Junij 1687 in Engeland aan, waarvan ik vijfendertig jaren afwezig was geweest.
When I took leave of this island, I carried on board, for relics, the great goat-skin cap I had made, my umbrella, and one of my parrots; also, I forgot not to take the money I formerly mentioned, which had lain by me so long useless that it was grown rusty or tarnished, and could hardly pass for silver till it had been a little rubbed and handled, as also the money I found in the wreck of the Spanish ship. And thus I left the island, the 19th of December, as I found by the ship’s account, in the year 1686, after I had been upon it eight-and-twenty years, two months, and nineteen days; being delivered from this second captivity the same day of the month that I first made my escape in the long-boat from among the Moors of Sallee. In this vessel, after a long voyage, I arrived in England the 11th of June, in the year 1687, having been thirty-five years absent.
Toen ik daar kwam, stond ik in de wereld als een vreemdeling, die er nimmer geweest was. Mijne weldoenster, wie ik mijn geld had achtergelaten, was nog in leven, maar had veel tegenspoeden gehad, was ten tweedenmale weduwe en in zeer behoeftige omstandigheden. Ik stelde haar omtrent mijne schuldbekentenis gerust, en verzekerde, dat ik haar niet lastig zou vallen, maar integendeel uit dankbaarheid voor hare vroegere zorgen voor mij, ondersteunde ik haar zooveel mijne geringe bezittingen toelieten, hetgeen op dit oogenblik slechts weinig was, doch ik verzekerde haar, dat ik haar niet zou vergeten als ik in staat zou zijn haar krachtiger te helpen, gelijk ik ook later deed. Ik ging daarop naar Yorkshire, maar mijne ouders vond ik overleden, en mijne geheele familie uitgestorven, op twee zusters na, en twee kinderen van een mijner broeders, en daar men mij lang voor dood gehouden had, had men mij niets nagelaten; kortom ik begreep, dat ik geenerlei ondersteuning te wachten had en dat het weinige geld dat ik had, mij weinig baten zou om door de wereld te komen.
When I came to England I was as perfect a stranger to all the world as if I had never been known there. My benefactor and faithful steward, whom I had left my money in trust with, was alive, but had had great misfortunes in the world; was become a widow the second time, and very low in the world. I made her very easy as to what she owed me, assuring her I would give her no trouble; but, on the contrary, in gratitude for her former care and faithfulness to me, I relieved her as my little stock would afford; which at that time would, indeed, allow me to do but little for her; but I assured her I would never forget her former kindness to me; nor did I forget her when I had sufficient to help her, as shall be observed in its proper place. I went down afterwards into Yorkshire; but my father was dead, and my mother and all the family extinct, except that I found two sisters, and two of the children of one of my brothers; and as I had been long ago given over for dead, there had been no provision made for me; so that, in a word, I found nothing to relieve or assist me; and that the little money I had would not do much for me as to settling in the world.
Echter ondervond ik een staaltje van dankbaarheid, dat ik niet verwacht had; de kapitein van het schip, dien ik zoo gelukkig gered, en daardoor schip en lading behouden had, had van al het gebeurde een trouw verslag aan zijne reeders gedaan. Deze verzochten mij hun een bezoek te geven; allen overlaadden mij met loftuitingen, en boden mij een geschenk van tweehonderd pond Sterling aan.
I met with one piece of gratitude indeed, which I did not expect; and this was, that the master of the ship, whom I had so happily delivered, and by the same means saved the ship and cargo, having given a very handsome account to the owners of the manner how I had saved the lives of the men and the ship, they invited me to meet them and some other merchants concerned, and all together made me a very handsome compliment upon the subject, and a present of almost £200 sterling.
Doch na rijp beraad, en ziende hoe moeijelijk ik mij hiermede een bestaan zou verschaffen, besloot ik naar Lissabon te gaan, om te trachten iets nopens mijne plantaadje in Brazilië te vernemen, en wat er van mijn compagnon was geworden, die ik onderstelde dat mij thans verscheidene jaren voor dood had gehouden. Ten dien einde scheepte ik mij in naar Lissabon, waar ik in April aankwam, terwijl Vrijdag mij trouw volgde, en steeds bewees mijn trouwe dienaar te zijn. Toen ik te Lissabon kwam, vond ik na eenige navraag, en tot mijn groot genoegen mijn ouden vriend, den kapitein van het schip, die mij het eerst op de Afrikaansche kust aan boord had genomen. Hij was nu oud geworden; had de zee vaarwel gezegd, en zijn zoon, die nu ook reeds een bejaard man was, voer thans in zijne plaats op Brazilië. De oude man kende mij niet meer, en ik zou hem ook moeijelijk herkend hebben, echter herinnerde hij zich spoedig mijner, toen ik hem verhaalde wie ik was.
But after making several reflections upon the circumstances of my life, and how little way this would go towards settling me in the world, I resolved to go to Lisbon, and see if I might not come at some information of the state of my plantation in the Brazils, and of what was become of my partner, who, I had reason to suppose, had some years past given me over for dead. With this view I took shipping for Lisbon, where I arrived in April following, my man Friday accompanying me very honestly in all these ramblings, and proving a most faithful servant upon all occasions. When I came to Lisbon, I found out, by inquiry, and to my particular satisfaction, my old friend, the captain of the ship who first took me up at sea off the shore of Africa. He was now grown old, and had left off going to sea, having put his son, who was far from a young man, into his ship, and who still used the Brazil trade. The old man did not know me, and indeed I hardly knew him. But I soon brought him to my remembrance, and as soon brought myself to his remembrance, when I told him who I was.
Na onze oude kennis met hartelijkheid vernieuwd te hebben, vroeg ik, gelijk men wel denken kan, naar mijne plantaadje en mijn compagnon. De oude man verhaalde mij, dat hij thans in geen negen jaren in Brazilië was geweest, maar hij kon mij verzekeren, dat de laatste maal dat hij daar was, mijn compagnon nog leefde, maar de beide gevolmagtigden, die met hem toezigt zouden houden, waren beide overleden. Hij geloofde echter, dat ik goed zou staan bij de verbetering mijner plantaadje, want dat, daar men algemeen geloofde dat ik verongelukt was, mijne gemagtigden hunne rekening van mijn deel in de plantaadje aan den fiscaal hadden ingeleverd, die, zoo ik niet terug mogt komen, verklaard had dat een derde den koning, en twee derden aan het Augustijner klooster zouden toevallen, voor de armen en tot uitbreiding van het Christendom onder de Indianen. Zoo ik of iemand van mijnentwege echter opkwam, zou het mij teruggegeven worden, hoewel de jaarlijksche opbrengst niet, als zijnde tot werken van liefdadigheid besteed, maar hij verzekerde mij, dat de opzigter der koninklijke inkomsten van landerijen, en die van het klooster er voor gezorgd hadden, dat mijn compagnon hen jaarlijks prompt verrekening deed, waarvan zij de helft ontvingen. Ik vroeg hem of hij wist hoe ver de verbeteringen der plantaadje gegaan waren, en of hij begreep dat zij verdiende opgezocht te worden, of als ik daarheen ging, mij mijn regt op de helft niet zou betwist worden. Hij zeide mij niet juist te kunnen bepalen, wat de plantaadje waard was, maar dat mijn compagnon alleen van de helft een zeer rijk man was geworden, en hij had gehoord dat het derde deel van den koning, dat naar het schijnt een of ander klooster geschonken was, jaarlijks meer dan tweehonderd moidores bedroeg. Dat er geen twijfel aan de teruggave bestond, daar mijn compagnon nog leefde om mijn regt te bevestigen, en mijn naam ook op de lands registers ingeschreven was. Ook zeide hij mij, dat de opvolgers van mijne twee gevolmagtigden brave eerlijke lieden en zeer gegoed waren, en hij geloofde, dat zij mij niet alleen aan het bezit helpen, maar bovendien eene goede som gelds ter hand zouden stellen, zijnde de opbrengst tijdens de vorige gevolmagtigden het bestuurden, en vóór de in beslagneming, die voor ongeveer twaalf jaren voorgevallen was.
After some passionate expressions of the old acquaintance between us, I inquired, you may be sure, after my plantation and my partner. The old man told me he had not been in the Brazils for about nine years; but that he could assure me that when he came away my partner was living, but the trustees whom I had joined with him to take cognisance of my part were both dead: that, however, he believed I would have a very good account of the improvement of the plantation; for that, upon the general belief of my being cast away and drowned, my trustees had given in the account of the produce of my part of the plantation to the procurator-fiscal, who had appropriated it, in case I never came to claim it, one-third to the king, and two-thirds to the monastery of St. Augustine, to be expended for the benefit of the poor, and for the conversion of the Indians to the Catholic faith: but that, if I appeared, or any one for me, to claim the inheritance, it would be restored; only that the improvement, or annual production, being distributed to charitable uses, could not be restored: but he assured me that the steward of the king’s revenue from lands, and the providore, or steward of the monastery, had taken great care all along that the incumbent, that is to say my partner, gave every year a faithful account of the produce, of which they had duly received my moiety. I asked him if he knew to what height of improvement he had brought the plantation, and whether he thought it might be worth looking after; or whether, on my going thither, I should meet with any obstruction to my possessing my just right in the moiety. He told me he could not tell exactly to what degree the plantation was improved; but this he knew, that my partner was grown exceeding rich upon the enjoying his part of it; and that, to the best of his remembrance, he had heard that the king’s third of my part, which was, it seems, granted away to some other monastery or religious house, amounted to above two hundred moidores a year: that as to my being restored to a quiet possession of it, there was no question to be made of that, my partner being alive to witness my title, and my name being also enrolled in the register of the country; also he told me that the survivors of my two trustees were very fair, honest people, and very wealthy; and he believed I would not only have their assistance for putting me in possession, but would find a very considerable sum of money in their hands for my account, being the produce of the farm while their fathers held the trust, and before it was given up, as above; which, as he remembered, was for about twelve years.
Dit verslag stelde mij echter niet geheel gerust, en ik vroeg den kapitein hoe het kwam, dat de gemagtigden zoo over mijne goederen beschikt hadden, daar hij wist dat ik een testament gemaakt en hem, den Portugeschen kapitein, tot mijn eenigen erfgenaam had benoemd.
I showed myself a little concerned and uneasy at this account, and inquired of the old captain how it came to pass that the trustees should thus dispose of my effects, when he knew that I had made my will, and had made him, the Portuguese captain, my universal heir, &c.
Hij zeide, dat dit ook waar was, maar daar er geen bewijs van mijn dood bestond, hij niet als executeur kon handelen; bovendien had hij zulk eene afgelegene zaak niet willen aanvaarden. Wel had hij mijn testament doen registreren, en zijn regt bewezen, en zoo hij eenig bewijs van mijn leven of dood had kunnen geven, zou hij als procuratiehouder gehandeld, en mijne plantaadje in bezit genomen hebben, of zijn zoon hiermede belast. " Maar, " zeide de oude man, " ik heb u ander nieuws te vertellen, dat u misschien minder aangenaam zal zijn dan het overige; dat is, dat daar iedereen u verongelukt waande, uw compagnon en gemagtigden mij in uwen naam de verrekening aanboden van de opbrengsten van de zes of acht eerste jaren, die ik ontving; doch daar er tweemaal groote verbeteringen gemaakt werden, als het bouwen van een suikermolen, het aankoopen van slaven enz., waren die opbrengsten zoo groot niet als de volgende. Echter, " vervolgde de oude man, " zal ik u eene behoorlijke rekening geven van al wat ik ontvangen, en hoe ik er mede gehandeld heb. "
He told me that was true; but that as there was no proof of my being dead, he could not act as executor until some certain account should come of my death; and, besides, he was not willing to intermeddle with a thing so remote: that it was true he had registered my will, and put in his claim; and could he have given any account of my being dead or alive, he would have acted by procuration, and taken possession of the ingenio (so they call the sugar-house), and have given his son, who was now at the Brazils, orders to do it. “But,” says the old man, “I have one piece of news to tell you, which perhaps may not be so acceptable to you as the rest; and that is, believing you were lost, and all the world believing so also, your partner and trustees did offer to account with me, in your name, for the first six or eight years’ profits, which I received. There being at that time great disbursements for increasing the works, building an ingenio, and buying slaves, it did not amount to near so much as afterwards it produced; however,” says the old man, “I shall give you a true account of what I have received in all, and how I have disposed of it.”
Eenige dagen later bragt mijn oude vriend mij de rekening van de inkomsten der vijf of zes eerste jaren der plantaadje, geteekend door mijn compagnon en de gemagtigden, die altijd goederen afgeleverd hadden, zooals tabak in rollen en suiker in kisten, benevens rum en melassie, de voortbrengselen van eene suikerplantaadje, en ik zag hieruit, dat de inkomsten telken jare aanmerkelijk grooter geworden waren. Doch daar in den beginne de uitgaven groot waren geweest, was de som eerst gering. Echter liet de oude man mij zien, dat hij mij vierhonderd en zeventig gouden moidores schuldig was, behalve zestig kisten suiker en vijftien dubbele rollen tabak, die verloren waren gegaan, toen hij ongeveer elf jaren na mijn vertrek, te Lissabon, met verlies van zijn schip, was gekomen. De oude man begon over zijne ongelukken te klagen, hoe hij verpligt was geweest mijn geld te besteden om zijn verlies te herstellen, en een aandeel in een nieuw schip te koopen. " Doch, mijn oude vriend, " zeide hij, " gij zult voor ' s hands wat op rekening hebben, en zoodra mijn zoon terugkomt, alles wat u toekomt. " Daarop haalde hij eene oude beurs voor den dag en gaf mij honderd en zestig gouden moidores, en zijne bewijzen van het aandeel dat hij en zijn zoon ieder voor een vierde in hun schip hadden, uithalende, stelde hij die als onderpand voor het overschot in mijne handen.
After a few days’ further conference with this ancient friend, he brought me an account of the first six years’ income of my plantation, signed by my partner and the merchant-trustees, being always delivered in goods, viz. tobacco in roll, and sugar in chests, besides rum, molasses, &c., which is the consequence of a sugar-work; and I found by this account, that every year the income considerably increased; but, as above, the disbursements being large, the sum at first was small: however, the old man let me see that he was debtor to me four hundred and seventy moidores of gold, besides sixty chests of sugar and fifteen double rolls of tobacco, which were lost in his ship; he having been shipwrecked coming home to Lisbon, about eleven years after my having the place. The good man then began to complain of his misfortunes, and how he had been obliged to make use of my money to recover his losses, and buy him a share in a new ship. “However, my old friend,” says he, “you shall not want a supply in your necessity; and as soon as my son returns you shall be fully satisfied.” Upon this he pulls out an old pouch, and gives me one hundred and sixty Portugal moidores in gold; and giving the writings of his title to the ship, which his son was gone to the Brazils in, of which he was quarter-part owner, and his son another, he puts them both into my hands for security of the rest.
Deze blijken van eerlijkheid en braafheid van den ouden man troffen mij geweldig, en bedenkende wat hij voor mij gedaan had, hoe hij mij op zee opgenomen, en hoe edelmoedig hij mij bij alle gelegenheden behandeld had, en in het bijzonder welk een opregte vriend hij thans bewees te zijn, kon ik mijne tranen niet bedwingen. Ik vroeg hem dus eerst of hij op dat oogenblik zooveel geld missen kon en of het hem niet eenigzins belemmeren zou. Hij zeide, dat hij er zeker op het oogenblik een weinig door in de engte kwam; maar dat het altijd mijn geld was en ik er misschien meer behoefte aan had dan hij.
I was too much moved with the honesty and kindness of the poor man to be able to bear this; and remembering what he had done for me, how he had taken me up at sea, and how generously he had used me on all occasions, and particularly how sincere a friend he was now to me, I could hardly refrain weeping at what he had said to me; therefore I asked him if his circumstances admitted him to spare so much money at that time, and if it would not straiten him? He told me he could not say but it might straiten him a little; but, however, it was my money, and I might want it more than he.
Alles wat de goede man zeide, was zoo welgemeend, dat ik, terwijl hij sprak, mijne tranen naauwelijks bedwingen kon. Om kort te gaan, ik nam honderd moidores, en vroeg om pen en inkt, om er hem kwitantie van te geven, daarop gaf ik hem het overige terug, en zeide, dat zoo ik ooit in het bezit der plantaadje geraakte, ik ook het overige hem zou teruggeven, gelijk ik ook naderhand deed; dat ik zijn bewijs van aandeel in zijn zoons schip volstrekt niet wilde aannemen, daar ik begreep, dat zoo ik geldgebrek had, hij braaf genoeg was om mij te betalen; en zoo dit niet het geval was, maar ik datgene ontving, waarop hij mij hoop gaf, ik nimmer van hem een penning meer wilde aannemen.
Everything the good man said was full of affection, and I could hardly refrain from tears while he spoke; in short, I took one hundred of the moidores, and called for a pen and ink to give him a receipt for them: then I returned him the rest, and told him if ever I had possession of the plantation I would return the other to him also (as, indeed, I afterwards did); and that as to the bill of sale of his part in his son’s ship, I would not take it by any means; but that if I wanted the money, I found he was honest enough to pay me; and if I did not, but came to receive what he gave me reason to expect, I would never have a penny more from him.
Toen dit afgeloopen was, vroeg de oude man hoe ik mij weder in het bezit van mijne plantaadje dacht te stellen. Ik zeide er zelf heen te willen gaan. Als ik dit goed vond kon ik dit doen, zeide hij, maar zoo niet dan waren er middelen genoeg om mijne regten te handhaven, en mij onmiddellijk de voordeelen toe te eigenen; en daar te Lissabon schepen op de rivier zeilree lagen naar Brazilië, deed hij mijn naam in een openbaar register inschrijven, terwijl hij beëedigde, dat ik in leven en dezelfde persoon was, die het eerst voor de bedoelde plantaadje het land had aangevraagd. Nadat dit door een notaris met eene procuratie opgemaakt was, deed hij het mij naar een koopman aldaar zenden, dien hij kende, en stelde mij toen voor, tot aan het ontvangen van een antwoord bij hem te blijven.
When this was past, the old man asked me if he should put me into a method to make my claim to my plantation. I told him I thought to go over to it myself. He said I might do so if I pleased, but that if I did not, there were ways enough to secure my right, and immediately to appropriate the profits to my use: and as there were ships in the river of Lisbon just ready to go away to Brazil, he made me enter my name in a public register, with his affidavit, affirming, upon oath, that I was alive, and that I was the same person who took up the land for the planting the said plantation at first. This being regularly attested by a notary, and a procuration affixed, he directed me to send it, with a letter of his writing, to a merchant of his acquaintance at the place; and then proposed my staying with him till an account came of the return.
Nimmer handelde men eerlijker dan bij het ontvangen van deze procuratie, want binnen zeven maanden ontving ik een groot pakket van de overgeblevenen mijner gemagtigden, de kooplieden, voor wier rekening ik naar zee was gegaan.
Never was anything more honourable than the proceedings upon this procuration; for in less than seven months I received a large packet from the survivors of my trustees, the merchants, for whose account I went to sea, in which were the following, particular letters and papers enclosed:—
Hierin bevonden zich eerstelijk eene rekening courant van de opbrengst mijner plantaadje, van het jaar af, waarin hunne vaders met den ouden Portugeschen kapitein hadden gesloten, zijnde voor zes jaren, de balans sloot met elfhonderd vier en zeventig moidores in mijn voordeel.
First, there was the account-current of the produce of my farm or plantation, from the year when their fathers had balanced with my old Portugal captain, being for six years; the balance appeared to be one thousand one hundred and seventy-four moidores in my favour.
Ten tweede was er de verrekening van nog vier jaren, gedurende welke zij het bewind gevoerd hadden, vóór de regering de administratie eischte, als van een persoon, dien men burgerlijk dood achtte, en deze balans sloot, daar de waarde der plantaadje vermeerderd was, met een batig slot van drie duizend twee honderd en een en veertig moidores.
Secondly, there was the account of four years more, while they kept the effects in their hands, before the government claimed the administration, as being the effects of a person not to be found, which they called civil death; and the balance of this, the value of the plantation increasing, amounted to nineteen thousand four hundred and forty-six crusadoes, being about three thousand two hundred and forty moidores.
Ten derde was er een brief bij van den prioor van het Augustijner klooster, die ruim veertien jaren de inkomsten ontvangen had, doch daar hij niet in staat was datgene te verrekenen wat tot liefdadige einden uitgegeven was, eerlijk verklaarde, dat hij nog achthonderd twee en zeventig moidores niet uitgegeven had, die ter mijner beschikking waren. Het deel des konings leverde niets op.
Thirdly, there was the Prior of St. Augustine’s account, who had received the profits for above fourteen years; but not being able to account for what was disposed of by the hospital, very honestly declared he had eight hundred and seventy-two moidores not distributed, which he acknowledged to my account: as to the king’s part, that refunded nothing.
Wijders was er een brief van mijn compagnon, die mij hartelijk geluk wenschte, dat ik nog in leven was, en mij verslag deed hoe veel de plantaadje verbeterd was, en wat zij ' s jaarlijks opbragt, met opgave hoe veel morgen zij besloeg, hoe sterk de slavenmagt was en eindigende met het berigt, dat hij twee-en-twintig Ave Maria's had opgezegd tot dankbaarheid aan de H. Maagd voor mijne wonderbare behoudenis; terwijl hij mij ten sterkste uitnoodigde over te komen en van mijn eigendom bezit te nemen, en hem, zoo ik niet zelf kwam, orders te geven aan wien mijne goederen af te schepen, en eindigende met eene hartelijke verzekering van zijne vriendschap en die van zijne familie. Tot een geschenk zond hij mij zeven fraaije tijgervellen, die hij naar het schijnt van Afrika ontvangen had met een ander schip, dat hij derwaarts gezonden had, en dat eene voorspoediger reis scheen aan te hebben dan ik. Hij zond mij ook vijf kisten met confituren en een honderd stukken ongemunt goud, niet wel zoo groot als moidores. Met dezelfde vloot zonden mijne twee gevolmagtigden mij twaalf honderd kisten suiker, achthonderd rollen tabak en het overige van onze rekening in goud.
There was a letter of my partner’s, congratulating me very affectionately upon my being alive, giving me an account how the estate was improved, and what it produced a year; with the particulars of the number of squares, or acres that it contained, how planted, how many slaves there were upon it: and making two-and-twenty crosses for blessings, told me he had said so many _Ave Marias_ to thank the Blessed Virgin that I was alive; inviting me very passionately to come over and take possession of my own, and in the meantime to give him orders to whom he should deliver my effects if I did not come myself; concluding with a hearty tender of his friendship, and that of his family; and sent me as a present seven fine leopards’ skins, which he had, it seems, received from Africa, by some other ship that he had sent thither, and which, it seems, had made a better voyage than I. He sent me also five chests of excellent sweetmeats, and a hundred pieces of gold uncoined, not quite so large as moidores. By the same fleet my two merchant-trustees shipped me one thousand two hundred chests of sugar, eight hundred rolls of tobacco, and the rest of the whole account in gold.
Thans mogt ik wel zeggen, dat het laatste einde van Job beter was dan het begin. Onmogelijk is het mijne aandoeningen te beschrijven, toen ik deze brieven doorlas, en vooral toen ik al mijn rijkdom voor mij zag; want daar de schepen uit Brazilië altijd met eene geheele vloot te gelijk komen, ontving ik mijne brieven te gelijk met mijne goederen, en deze laatsten lagen reeds veilig op de Taag, voor de brieven mij ter hand gesteld worden. Ik werd bleek en ongesteld, en zoo niet de oude man mij eene hartsterking had gehaald, geloof ik dat de plotselinge vreugde mij te sterk geweest, en ik op de plaats dood gebleven zou zijn. Zelfs bleef ik nog ziek, tot eenige uren daarna een geneesheer geroepen werd, en deze de ware reden van mijne ongesteldheid vernemende, mij eene aderlating liet doen, die mij veel verligtte, en waarna ik beter werd.
I might well say now, indeed, that the latter end of Job was better than the beginning. It is impossible to express the flutterings of my very heart when I found all my wealth about me; for as the Brazil ships come all in fleets, the same ships which brought my letters brought my goods: and the effects were safe in the river before the letters came to my hand. In a word, I turned pale, and grew sick; and, had not the old man run and fetched me a cordial, I believe the sudden surprise of joy had overset nature, and I had died upon the spot: nay, after that I continued very ill, and was so some hours, till a physician being sent for, and something of the real cause of my illness being known, he ordered me to be let blood; after which I had relief, and grew well: but I verily believe, if I had not been eased by a vent given in that manner to the spirits, I should have died.
Ik was nu plotseling bezitter geworden van meer dan vijfduizend pond sterling in geld, en had eene bezitting in Brazilië, die meer dan duizend ponden ' s jaars opleverde, zoo goed als eenig landgoed in Engeland; in een woord, in een toestand, waarin ik mij naauwelijks wist te voegen, of hoe ik dien genieten zou. Het eerste wat ik deed was mijn ouden weldoener, den goeden kapitein, te beloonen, die mij het eerst in mijn tegenspoed had bijgestaan, van den beginne af menschlievend, en tot aan het einde eerlijk jegens mij gehandeld had. Ik toonde hem al wat mij gezonden was. Ik zeide hem, dat na de Voorzienigheid, die alles bestiert, ik dat alles aan hem te danken had, en dat het nu mijn pligt was hem te beloonen, hetwelk ik honderdvoudig doen wilde. Vooreerst gaf ik hem dus de honderd moidores, die ik van hem ontvangen had, terug, daarop liet ik een notaris roepen, en deze een volkomen kwijtschelding opmaken, zoo volledig als mogelijk, van de vierhonderd en zeventig moidores, die hij opgegeven had mij schuldig te zijn, waarna ik eene procuratie op hem liet vervaardigen, tot den ontvangst der jaarlijksche inkomsten mijner plantaadje, en mijn compagnon opdroeg met hem te sluiten, en de jaarlijksche opbrengst op de gewone wijze met de vloot aan hem over te maken. Een clausule in het einde behelsde eene jaarlijksche gift aan hem van honderd moidores, zoo lang hij leefde, en van vijftig aan zijn zoon, zoo lang deze leefde, alles uit de goederen te voldoen. Op deze wijze vergold ik den ouden man zijne goedheden.
I was now master, all on a sudden, of above five thousand pounds sterling in money, and had an estate, as I might well call it, in the Brazils, of above a thousand pounds a year, as sure as an estate of lands in England: and, in a word, I was in a condition which I scarce knew how to understand, or how to compose myself for the enjoyment of it. The first thing I did was to recompense my original benefactor, my good old captain, who had been first charitable to me in my distress, kind to me in my beginning, and honest to me at the end. I showed him all that was sent to me; I told him that, next to the providence of Heaven, which disposed all things, it was owing to him; and that it now lay on me to reward him, which I would do a hundred-fold: so I first returned to him the hundred moidores I had received of him; then I sent for a notary, and caused him to draw up a general release or discharge from the four hundred and seventy moidores, which he had acknowledged he owed me, in the fullest and firmest manner possible. After which I caused a procuration to be drawn, empowering him to be the receiver of the annual profits of my plantation: and appointing my partner to account with him, and make the returns, by the usual fleets, to him in my name; and by a clause in the end, made a grant of one hundred moidores a year to him during his life, out of the effects, and fifty moidores a year to his son after him, for his life: and thus I requited my old man.
Nu moest ik begrijpen welken koers thans in te slaan, en wat te doen met het goud, dat de Voorzienigheid mij aldus gegeven had. Ik had thans waarlijk meer zorg en hoofdbreken dan in mijne stille levenswijze op het eiland; waar ik geene behoeften had dan die ik voldoen kon; terwijl ik nu een grooten last op mijne schouders had. Ik had hier geene grot om mijn geld in te bergen, noch geen plaats waar ik dit zonder slot of grendel kon nederleggen, tot het roestig en beschimmeld werd; integendeel, ik wist niet waar ik het laten of wien ik het toevertrouwen zou; mijn oude beschermer, de kapitein, die een braaf man was, was inderdaad mijne eenigste toevlugt. Mijne bezittingen in Brazilië schenen vroeger mijne tegenwoordigheid aldaar te vereischen, maar nu kon ik niet denken daar naar toe te gaan, voor ik eerst mijne zaken beschikt en mijne goederen in vertrouwde handen achtergelaten had. Eerst dacht ik aan mijne oude vriendin, de weduwe, wier eerlijkheid mij bekend was, maar zij was hoogbejaard en arm, misschien wel in schulden stekende; zoodat ik begreep zelf naar Engeland te moeten terugkeeren en mijne bezittingen mede te nemen.
I had now to consider which way to steer my course next, and what to do with the estate that Providence had thus put into my hands; and, indeed, I had more care upon my head now than I had in my state of life in the island where I wanted nothing but what I had, and had nothing but what I wanted; whereas I had now a great charge upon me, and my business was how to secure it. I had not a cave now to hide my money in, or a place where it might lie without lock or key, till it grew mouldy and tarnished before anybody would meddle with it; on the contrary, I knew not where to put it, or whom to trust with it. My old patron, the captain, indeed, was honest, and that was the only refuge I had. In the next place, my interest in the Brazils seemed to summon me thither; but now I could not tell how to think of going thither till I had settled my affairs, and left my effects in some safe hands behind me. At first I thought of my old friend the widow, who I knew was honest, and would be just to me; but then she was in years, and but poor, and, for aught I knew, might be in debt: so that, in a word, I had no way but to go back to England myself and take my effects with me.
Het duurde echter eenige maanden, voor ik hiertoe besluiten kon, en na derhalve mijn voormaligen weldoener, den kapitein, voldoende en naar zijn genoegen beloond te hebben, begon ik aan de weduwe te denken, wier echtgenoot mijn eerste weldoener was geweest, en zij, zoo veel in hare magt was, mijne trouwe geldbewaarster. Het eerst wat ik dus deed was door een Lissabonsche koopman aan zijn correspondent in Londen te doen schrijven, haar op te zoeken, en haar niet een wissel, maar honderd pond in geld te brengen, haar te gaan spreken en in hare armoede te troosten, door haar te zeggen, dat zij, zoo lang ik leefde, onderstand van mij zou ontvangen. Tegelijker tijd zond ik honderd pond aan ieder van mijne zusters, die, ofschoon niet behoeftig, toch in geene ruime omstandigheden waren, de eene was eene weduwe, en de andere had een echtgenoot, die zich jegens haar niet zoo gedroeg als hij wel mogt. Doch onder al mijne bekenden wist ik niemand te bedenken, wien ik al mijn geld durfde vertrouwen, zoodat ik naar Brazilië kon gaan, en alles gerust achterlaten. Dit bragt mij in groote verlegenheid.
It was some months, however, before I resolved upon this; and, therefore, as I had rewarded the old captain fully, and to his satisfaction, who had been my former benefactor, so I began to think of the poor widow, whose husband had been my first benefactor, and she, while it was in her power, my faithful steward and instructor. So, the first thing I did, I got a merchant in Lisbon to write to his correspondent in London, not only to pay a bill, but to go find her out, and carry her, in money, a hundred pounds from me, and to talk with her, and comfort her in her poverty, by telling her she should, if I lived, have a further supply: at the same time I sent my two sisters in the country a hundred pounds each, they being, though not in want, yet not in very good circumstances; one having been married and left a widow; and the other having a husband not so kind to her as he should be. But among all my relations or acquaintances I could not yet pitch upon one to whom I durst commit the gross of my stock, that I might go away to the Brazils, and leave things safe behind me; and this greatly perplexed me.
Eens vatte ik het plan op naar Brazilië te gaan, om er mij voor altijd neder te zetten, want ik was er als het ware genaturaliseerd, maar ik had eenige godsdienstige bezwaren, die mij daarvan terughielden. Ik had wel niet geaarzeld om zoo lang ik onder hen was, mij te houden alsof ik hunne godsdienst aankleefde, en dit deed ik ook nog niet, maar er thans meer dan vroeger over denkende om daar te leven en te sterven, berouwde het mij, dat ik mij voor een Katholijk uitgegeven had, daar ik niet gaarne in de belijdenis van die leer wilde sterven.
I had once a mind to have gone to the Brazils and have settled myself there, for I was, as it were, naturalised to the place; but I had some little scruple in my mind about religion, which insensibly drew me back. However, it was not religion that kept me from going there for the present; and as I had made no scruple of being openly of the religion of the country all the while I was among them, so neither did I yet; only that, now and then, having of late thought more of it than formerly, when I began to think of living and dying among them, I began to regret having professed myself a Papist, and thought it might not be the best religion to die with.
Echter was het dit niet, wat mij voornamelijk terughield van naar Brazilië te gaan; maar de onzekerheid wien ik mijne bezittingen zou toevertrouwen. Dus besloot ik die eerst naar Engeland te brengen, waar ik alsdan wel eenige kennissen zou weten of bloedverwanten vinden, die mij vertrouwd toeschenen; en diensvolgens maakte ik mij gereed met al mijn geld naar Engeland terug te gaan. Te dien einde besloot ik in de eerste plaats, daar de vloot naar Brazilië weder zeilree lag, op de eerlijke en brave verrekeningen, die ik van daar ontvangen had, antwoord te geven. Eerst schreef ik den prioor van het Augustijner klooster een brief tot dankzegging voor zijne edelmoedige handelwijze en de aanbieding der 872 onuitgegeven moidores, waarvan ik verlangde, dat vijfhonderd aan het klooster, en de overige aan de armen zouden gegeven worden, naar des prioors goedvinden; terwijl ik den goeden Pater verzocht mij in zijne gebeden te bedenken.
But, as I have said, this was not the main thing that kept me from going to the Brazils, but that really I did not know with whom to leave my effects behind me; so I resolved at last to go to England, where, if I arrived, I concluded that I should make some acquaintance, or find some relations, that would be faithful to me; and, accordingly, I prepared to go to England with all my wealth. In order to prepare things for my going home, I first (the Brazil fleet being just going away) resolved to give answers suitable to the just and faithful account of things I had from thence; and, first, to the Prior of St. Augustine I wrote a letter full of thanks for his just dealings, and the offer of the eight hundred and seventy-two moidores which were undisposed of, which I desired might be given, five hundred to the monastery, and three hundred and seventy-two to the poor, as the prior should direct; desiring the good padre’s prayers for me, and the like.
Daarop schreef ik een dankbaren brief aan mijne twee gemagtigden, met al de erkentelijkheid, die hunne braafheid en eerlijkheid verdienden; hun eenig geschenk te zenden, ware water in de zee dragen geweest. Eindelijk schreef ik aan mijn compagnon mijn dank, voor de verbetering mijner plantaadje, en zijn ijver daarin; gaf hem last omtrent zijn verder bestier derzelve van mijn aandeel; in overeenstemming met de volmagt, die ik aan den ouden kapitein had gegeven, aan wien ik hem verzocht alles wat mij toekwam over te maken, tot hij nader van mij zou hooren. Ik verzekerde hem, dat ik niet alleen voornemens was naar hem toe te komen, maar ook het overschot mijns levens er te blijven doorbrengen. Hierbij voegde ik een fraai geschenk van eenige Italiaansche zijde voor zijne vrouw en twee dochters, (welke hij, volgens berigt van des kapiteins zoon had ) met twee stukken fijn Engelsch laken, het beste dat ik in Lissabon bekomen kon, en eenige Vlaamsche kant van hooge waarde.
I wrote next a letter of thanks to my two trustees, with all the acknowledgment that so much justice and honesty called for: as for sending them any present, they were far above having any occasion of it. Lastly, I wrote to my partner, acknowledging his industry in the improving the plantation, and his integrity in increasing the stock of the works; giving him instructions for his future government of my part, according to the powers I had left with my old patron, to whom I desired him to send whatever became due to me, till he should hear from me more particularly; assuring him that it was my intention not only to come to him, but to settle myself there for the remainder of my life. To this I added a very handsome present of some Italian silks for his wife and two daughters, for such the captain’s son informed me he had; with two pieces of fine English broadcloth, the best I could get in Lisbon, five pieces of black baize, and some Flanders lace of a good value.
Na op deze wijze mijne zaken geschikt, mijne lading verkocht, en voor al mijne goederen wissels gekocht te hebben, was de vraag, hoe ik naar Engeland zou gaan. Hoezeer ik ook aan de zee gewoon was, had ik toen een sterken tegenzin om ter zee naar Engeland te gaan. Schoon ik er geene reden voor had, werd deze tegenzin zoo sterk, dat toen mijne bagaadje reeds aan boord was, ik nog van gedachten veranderde, en dat wel niet eens maar twee- of driemalen.
Having thus settled my affairs, sold my cargo, and turned all my effects into good bills of exchange, my next difficulty was which way to go to England: I had been accustomed enough to the sea, and yet I had a strange aversion to go to England by the sea at that time, and yet I could give no reason for it, yet the difficulty increased upon me so much, that though I had once shipped my baggage in order to go, yet I altered my mind, and that not once but two or three times.
Het is waar, ik was op zee zeer ongelukkig geweest, en dit kon er de reden van zijn, doch het is niemand geraden in zaken van zooveel belang zijn voorgevoel te verachten. Twee der schepen, waar ik het oog meer bijzonder op geslagen had, zoodat ik reeds mijne goederen in het eene gezonden had, en met den kapitein van het andere mijnen overtogt reeds bepaald; deze twee zelfde schepen verongelukten; het eene namelijk werd door Algerijnsche kapers genomen en het andere bij Torbay verbrijzeld, en al het volk op drie na, verdronk; zodat ik niet weet op welk schip ik ongelukkiger zou geweest zijn.
It is true I had been very unfortunate by sea, and this might be one of the reasons; but let no man slight the strong impulses of his own thoughts in cases of such moment: two of the ships which I had singled out to go in, I mean more particularly singled out than any other, having put my things on board one of them, and in the other having agreed with the captain; I say two of these ships miscarried. One was taken by the Algerines, and the other was lost on the Start, near Torbay, and all the people drowned except three; so that in either of those vessels I had been made miserable.
In dezen tweestrijd nam ik mijne toevlugt tot mijn ouden raadsman, die mij ernstig ried niet ter zee de reis te doen, maar te land, en de golf van Biscaye over te steken naar Rochelle, vanwaar ik veilig en gemakkelijk naar Parijs en zoo over Calais naar Dover reizen kon; of naar Madrid te gaan en geheel Frankrijk door de reis te land te doen. Om kort te gaan, ik had zooveel tegen eene zeereis, behalve van Calais naar Dover, dat ik besloot den geheelen weg te land af te leggen; hetwelk, daar ik geen haast had en het geld niet behoefde te ontzien, verre weg de aangenaamste was; vooral toen mijn oude kapitein een Engelsen heer, den zoon van een koopman uit Lissabon, bij mij bragt, die de reis mede wilde maken, waarna wij nog twee Engelsche kooplieden en twee jonge Portugesche heeren vonden, waarvan de laatsten alleen naar Parijs gingen; zoodat wij in alles met ons zessen en vijf knechten waren. De twee kooplieden en de Portugezen namen ieder een knecht met hun beide om de onkosten, en ik nam voor mij als knecht een Engelsch matroos mede, behalve Vrijdag, die veel te onbedreven was om op reis als knecht te gebruiken.
Having been thus harassed in my thoughts, my old pilot, to whom I communicated everything, pressed me earnestly not to go by sea, but either to go by land to the Groyne, and cross over the Bay of Biscay to Rochelle, from whence it was but an easy and safe journey by land to Paris, and so to Calais and Dover; or to go up to Madrid, and so all the way by land through France. In a word, I was so prepossessed against my going by sea at all, except from Calais to Dover, that I resolved to travel all the way by land; which, as I was not in haste, and did not value the charge, was by much the pleasanter way: and to make it more so, my old captain brought an English gentleman, the son of a merchant in Lisbon, who was willing to travel with me; after which we picked up two more English merchants also, and two young Portuguese gentlemen, the last going to Paris only; so that in all there were six of us and five servants; the two merchants and the two Portuguese, contenting themselves with one servant between two, to save the charge; and as for me, I got an English sailor to travel with me as a servant, besides my man Friday, who was too much a stranger to be capable of supplying the place of a servant on the road.
Op deze wijze vertrokken wij van Lissabon, allen goed bereden en gewapend, zoodat wij een kleinen troep uitmaakten. Men deed mij de eer aan mij kapitein te noemen, omdat ik de oudste was en twee knechts bij mij had, en ook de eigenlijke oorzaak van de geheele reis was.
In this manner I set out from Lisbon; and our company being very well mounted and armed, we made a little troop, whereof they did me the honour to call me captain, as well because I was the oldest man, as because I had two servants, and, indeed, was the origin of the whole journey.
Daar ik den lezer met geen mijner zeetogten lastig gevallen ben, wil ik dit ook niet met het journaal van mijne landreis doen; echter mag ik eenige avonturen niet verzwijgen, die wij op deze lange en bezwaarlijke reis ontmoetten.
As I have troubled you with none of my sea journals, so I shall trouble you now with none of my land journals; but some adventures that happened to us in this tedious and difficult journey I must not omit.
Te Madrid gekomen, bleven wij daar eenigen tijd vertoeven, daar wij allen vreemdelingen in Spanje waren, om het Spaansche hof en al wat merkwaardig was te bezigtigen, doch daar het laat in den zomer was, hielden wij er ons niet lang op, en verlieten Madrid omstreeks het midden van October. Maar toen wij aan de grenzen van Navarra kwamen, werden wij op verscheidene plaatsen verontrust door de tijding, dat er aan de Fransche zijde zoo veel sneeuw was gevallen, dat verscheidene reizigers verpligt waren geweest naar Pampeluna terug te keeren, na met veel gevaar den overtogt beproefd te hebben.
When we came to Madrid, we, being all of us strangers to Spain, were willing to stay some time to see the court of Spain, and what was worth observing; but it being the latter part of the summer, we hastened away, and set out from Madrid about the middle of October; but when we came to the edge of Navarre, we were alarmed, at several towns on the way, with an account that so much snow was falling on the French side of the mountains, that several travellers were obliged to come back to Pampeluna, after having attempted at an extreme hazard to pass on.
Te Pampeluna aangekomen, vonden wij dat dit de waarheid was, en voor mij, die altijd in een heet klimaat, waar men naauwelijks kleederen verdragen kon, had geleefd, was de koude onuitstaanbaar. Nog onaangenamer dan verrassend was het, dat wij slechts tien dagen te voren Oud-Kastilië hadden verlaten, waar het niet alleen warm, maar zeer heet was, en onmiddellijk een zoo strengen, snijdenden wind uit het Pyrenesche gebergte voelden, dat die ondragelijk was, en wij bang werden, dat onze handen en voeten zouden bevriezen.
When we came to Pampeluna itself, we found it so indeed; and to me, that had been always used to a hot climate, and to countries where I could scarce bear any clothes on, the cold was insufferable; nor, indeed, was it more painful than surprising to come but ten days before out of Old Castile, where the weather was not only warm but very hot, and immediately to feel a wind from the Pyrenean Mountains so very keen, so severely cold, as to be intolerable and to endanger benumbing and perishing of our fingers and toes.
De arme Vrijdag was inderdaad in doodsangst, toen hij de bergen met sneeuw bedekt zag, en voor het eerst van zijn leven de koude gevoelde. Tot meerder ongeluk bleef het, toen wij te Pampeluna gekomen waren, zoo geweldig doorsneeuwen en zoo lang, dat men zeide, dat de winter vóór zijn tijd was gekomen, en de vroeger moeijelijke wegen thans geheel ontoegankelijk waren; in één woord, de sneeuw lag op sommige plaatsen te hoog om er door te komen, en daar zij niet bevrozen was, gelijk in noordelijke landen, kon men niet voorttrekken, zonder bij iedere schrede gevaar te loopen van levend begraven te worden. Wij bleven niet minder dan twintig dagen te Pampeluna, toen ik, ziende dat de winter inviel en er geene waarschijnlijkheid op zachter weder was (want strenger winter had men in vele jaren in Europa niet vernomen ) voorstelde dat wij allen naar Fontarabia zouden gaan, en ons daar inschepen naar Bordeaux, dat een korte reis was. Toen wij echter hierover beraadslaagden, kwamen er vier Fransche heeren aan, die aan de Fransche zijde, even als wij aan de Spaansche, gebleven waren, tot zij een gids hadden gevonden, die het land bij het hoofd van Languedoc doortrekkende, hen langs wegen had gevoerd, waar zij slechts weinig sneeuw hadden aangetroffen, en deze was nog zoo hard bevroren, zeiden zij, dat zij hen en hunne paarden had kunnen dragen. Wij lieten dezen gids roepen, die zeide te willen aannemen ons langs denzelfden weg te brengen, zonder eenig gevaar van de sneeuw, mits wij genoeg gewapend waren, om ons voor de wilde dieren te beschermen; want als er zoo veel sneeuw viel, zeide hij, kwamen de wolven dikwijls van het gebergte naar beneden, razende van honger, omdat de met sneeuw bedekte grond hun geen voedsel aanbood. Wij zeiden, dat wij voor zulke beesten genoeg gewapend waren, als hij ons beveiligen kon voor eene soort van wolven op twee beenen, waarvan naar men ons gezegd had, wij vooral aan de Fransche zijde van het gebergte het meeste gevaar liepen. Hij verzekerde ons, dat op den weg, dien hij wilde nemen, wij daarvan geen gevaar zouden loopen. Dus besloten wij hem te volgen, even als twaalf andere heeren met hunne knechten, Spanjaarden en Franschen, die gelijk ik zeide, den overtogt beproefd hadden, maar genoodzaakt waren geweest terug te keeren.
Poor Friday was really frightened when he saw the mountains all covered with snow, and felt cold weather, which he had never seen or felt before in his life. To mend the matter, when we came to Pampeluna it continued snowing with so much violence and so long, that the people said winter was come before its time; and the roads, which were difficult before, were now quite impassable; for, in a word, the snow lay in some places too thick for us to travel, and being not hard frozen, as is the case in the northern countries, there was no going without being in danger of being buried alive every step. We stayed no less than twenty days at Pampeluna; when (seeing the winter coming on, and no likelihood of its being better, for it was the severest winter all over Europe that had been known in the memory of man) I proposed that we should go away to Fontarabia, and there take shipping for Bordeaux, which was a very little voyage. But, while I was considering this, there came in four French gentlemen, who, having been stopped on the French side of the passes, as we were on the Spanish, had found out a guide, who, traversing the country near the head of Languedoc, had brought them over the mountains by such ways that they were not much incommoded with the snow; for where they met with snow in any quantity, they said it was frozen hard enough to bear them and their horses. We sent for this guide, who told us he would undertake to carry us the same way, with no hazard from the snow, provided we were armed sufficiently to protect ourselves from wild beasts; for, he said, in these great snows it was frequent for some wolves to show themselves at the foot of the mountains, being made ravenous for want of food, the ground being covered with snow. We told him we were well enough prepared for such creatures as they were, if he would insure us from a kind of two-legged wolves, which we were told we were in most danger from, especially on the French side of the mountains. He satisfied us that there was no danger of that kind in the way that we were to go; so we readily agreed to follow him, as did also twelve other gentlemen with their servants, some French, some Spanish, who, as I said, had attempted to go, and were obliged to come back again.
Wij verlieten dan allen Pampeluna, den vijftienden November, met onzen gids aan het hoofd, die tot mijne verbazing, in plaats van vooruit te gaan, met ons terugkeerde, wel twintig Engelsche mijlen op den weg, dien wij van Madrid afgekomen waren; waarna wij twee rivieren overtrokken en de vlakte bereikt hebbende, ons wederom in een warm klimaat en aangename landstreek bevonden, waar geen sneeuw te zien was; maar plotseling links afslaande, naderde hij het gebergte langs een anderen weg, en schoon de hoogten en afgronden verschrikkelijk zich vertoonden, maakte hij zooveel bogten en wendingen, dat hij ons zonder het te weten over de hoogste gebergten had gebragt, zonder dat wij veel last van de sneeuw hadden gehad, en plotseling wees hij ons de aangename lagchende gewesten van Languedoc en Gascogne, die allen groen en bloeijend er uitzagen, schoon zij nog ver af lagen en wij nog een bezwaarlijken weg tot daartoe hadden.
Accordingly, we set out from Pampeluna with our guide on the 15th of November; and indeed I was surprised when, instead of going forward, he came directly back with us on the same road that we came from Madrid, about twenty miles; when, having passed two rivers, and come into the plain country, we found ourselves in a warm climate again, where the country was pleasant, and no snow to be seen; but, on a sudden, turning to his left, he approached the mountains another way; and though it is true the hills and precipices looked dreadful, yet he made so many tours, such meanders, and led us by such winding ways, that we insensibly passed the height of the mountains without being much encumbered with the snow; and all on a sudden he showed us the pleasant and fruitful provinces of Languedoc and Gascony, all green and flourishing, though at a great distance, and we had some rough way to pass still.
Wij werden wel eenigzins ongerust, toen het vier-en-twintig uren achtereen zoo hevig sneeuwde, dat wij stil moesten houden, doch hij stelde ons gerust en verzekerde, dat wij spoedig alles te boven zouden zijn. Inderdaad vonden wij elken dag, dat wij afdaalden, en dus trokken wij, in vertrouwen op onzen gids, voort.
We were a little uneasy, however, when we found it snowed one whole day and a night so fast that we could not travel; but he bid us be easy; we should soon be past it all: we found, indeed, that we began to descend every day, and to come more north than before; and so, depending upon our guide, we went on.
Ongeveer twee uren voor het donker werd, was onze gids ons een eind weegs vooruit, en toevallig buiten ons gezigt. Eensklaps kwamen drie monsterachtige wolven uit een hollen weg, die in een digt bosch uitkwam, tevoorschijn. Twee wolven vlogen op den gids aan, en zoo hij een half kwartier verder vooruit was geweest, zouden zij hem verslonden hebben, voor wij hem te hulp hadden kunnen schieten. Een hunner greep het paard, en de andere den man zoo onstuimig aan, dat hij geen tijd of geen tegenwoordigheid van geest genoeg had om zijn pistool uit te halen, maar allergeweldigst om hulp riep. Vrijdag was juist naast mij, ik gelastte hem vooruit te rijden, om te zien wat er te doen was. Zoodra Vrijdag hem in het gezigt kreeg, riep hij zoo hard als de ander: " O meester, meester ! " maar daar hij een moedige kerel was, reed hij tot vlak bij den man, en schoot den wolf met een pistool door den kop.
It was about two hours before night when, our guide being something before us, and not just in sight, out rushed three monstrous wolves, and after them a bear, from a hollow way adjoining to a thick wood; two of the wolves made at the guide, and had he been far before us, he would have been devoured before we could have helped him; one of them fastened upon his horse, and the other attacked the man with such violence, that he had not time, or presence of mind enough, to draw his pistol, but hallooed and cried out to us most lustily. My man Friday being next me, I bade him ride up and see what was the matter. As soon as Friday came in sight of the man, he hallooed out as loud as the other, “O master! O master!” but like a bold fellow, rode directly up to the poor man, and with his pistol shot the wolf in the head that attacked him.
Het was gelukkig voor den armen man, dat het Vrijdag was, die hem te hulp kwam, want hij, die in zijn vaderland die beesten gezien had, was er niet bang voor, terwijl zoo een onzer op een verderen afstand geschoten had, hij misschien den wolf gemist of welligt den gids getroffen had.
It was happy for the poor man that it was my man Friday; for, having been used to such creatures in his country, he had no fear upon him, but went close up to him and shot him; whereas, any other of us would have fired at a farther distance, and have perhaps either missed the wolf or endangered shooting the man.
Het was genoeg om een moediger man dan ik te ontzetten, en ons geheele gezelschap was er inderdaad van verschrikt, toen wij na het afschieten van Vrijdags pistool, aan weerszijden het afschuwelijkst wolvengehuil hoorden, dat door de echo's in het gebergte verdubbeld werd, zoodat het scheen alsof er eene ontzettende menigte was, en misschien waren er genoeg om ons reden tot vrees te geven. Toen echter Vrijdag den eenen wolf had doodgeschoten, liet de ander dadelijk het paard los, en nam de vlugt. Gelukkig had hij het bij den kop gegrepen en het gebit in zijn bek gepakt, zoo dat hij het paard weinig kwaad had gedaan. De gids had meer geleden; want hij was tweemaal door het beest gebeten, eens in den arm en eens in de dij, en hij stond op het punt om van zijn verschrikt paard te vallen, toen Vrijdag hem bereikte.
But it was enough to have terrified a bolder man than I; and, indeed, it alarmed all our company, when, with the noise of Friday’s pistol, we heard on both sides the most dismal howling of wolves; and the noise, redoubled by the echo of the mountains, appeared to us as if there had been a prodigious number of them; and perhaps there was not such a few as that we had no cause of apprehension: however, as Friday had killed this wolf, the other that had fastened upon the horse left him immediately, and fled, without doing him any damage, having happily fastened upon his head, where the bosses of the bridle had stuck in his teeth. But the man was most hurt; for the raging creature had bit him twice, once in the arm, and the other time a little above his knee; and though he had made some defence, he was just tumbling down by the disorder of his horse, when Friday came up and shot the wolf.
Gemakkelijk begrijpt men, dat wij op het hooren van Vrijdags schot, allen onze paarden aanzetten, en zoo hard als de weg, die zeer moeijelijk was, toeliet, opreden, om te zien wat er te doen was. Zoodra wij de boomen, die ons het uitzigt benamen, voorbij waren, zagen wij wat het geval was, en hoe Vrijdag den armen gids ontzet had, schoon wij nog niet zien konden, welk beest hij gedood had.
It is easy to suppose that at the noise of Friday’s pistol we all mended our pace, and rode up as fast as the way, which was very difficult, would give us leave, to see what was the matter. As soon as we came clear of the trees, which blinded us before, we saw clearly what had been the case, and how Friday had disengaged the poor guide, though we did not presently discern what kind of creature it was he had killed.
CHAPTER XX—FIGHT BETWEEN FRIDAY AND A BEAR
Maar nimmer zag men een moediger en zonderlinger gevecht dan hetgeen nu volgde tusschen Vrijdag en den beer, die ons (schoon wij in het eerst zeer bang voor hem waren ) veel vermaak gaf. Daar de beer een zwaar en plomp schepsel is, die niet zoo vlug loopt als de wolf, handelt hij gewoonlijk naar twee regels. Den mensch, die zijn eigenlijke prooi niet uitmaakt, schoon ik niet zeggen kan wat groote honger, als de sneeuw, gelijk thans het geval was, den grond bedekt, bij hem kan uitwerken, den mensch, zeg ik, valt hij zelden het eerst aan; integendeel, zoo gij u met hem niet inlaat, zal hij zich met u niet bemoeijen. Maar men moet toch zeer beleefd tegen hem zijn, en laten hem den weg vrij; want hij is zeer trotsch en zou voor geen prins uit den weg gaan; het best is een anderen weg heen te zien en bedaard voort te gaan, want zoo men stilstaat en hem stijf aanziet, wil hij dit wel eens als eene beleediging opnemen. Zoo men hem echter met iets gooit, dat hem raakt, al ware het maar een takje zoo dun als een pink, dan wordt hij boos, en laat alles staan om zijne wraak te koelen; want hij staat magtig op het punt van eer; dit is zijn eerste eigenschap. De tweede is, dat als gij hem beleedigd hebt, hij u nacht en dag volgen zal, om zich te wreken, tot hij u ingehaald heeft.
But never was a fight managed so hardily, and in such a surprising manner as that which followed between Friday and the bear, which gave us all, though at first we were surprised and afraid for him, the greatest diversion imaginable. As the bear is a heavy, clumsy creature, and does not gallop as the wolf does, who is swift and light, so he has two particular qualities, which generally are the rule of his actions; first, as to men, who are not his proper prey (he does not usually attempt them, except they first attack him, unless he be excessively hungry, which it is probable might now be the case, the ground being covered with snow), if you do not meddle with him, he will not meddle with you; but then you must take care to be very civil to him, and give him the road, for he is a very nice gentleman; he will not go a step out of his way for a prince; nay, if you are really afraid, your best way is to look another way and keep going on; for sometimes if you stop, and stand still, and look steadfastly at him, he takes it for an affront; but if you throw or toss anything at him, though it were but a bit of stick as big as your finger, he thinks himself abused, and sets all other business aside to pursue his revenge, and will have satisfaction in point of honour—that is his first quality: the next is, if he be once affronted, he will never leave you, night or day, till he has his revenge, but follows at a good round rate till he overtakes you.
Vrijdag had onzen gids gered, en toen wij bij hem kwamen, was hij bezig hem van zijn paard te helpen, want de man was zoo wel verschrikt als gekwetst, vooral het eerste; toen wij eensklaps den beer uit het bosch zagen komen; het was een monsterachtige; de grootste, dien ik ooit zag. Wij waren allen een weinig ontsteld bij dit gezigt, maar toen Vrijdag hem gewaar werd, kon men de vreugde op zijn gelaat lezen. " O ! o ! o ! " riep hij, " meester, geef mij verlof hem goeden dag te zeggen, gij zult lagchen om hem. " Ik verwonderde mij over zijne vreugde, en zeide: " Gek, hij zal u opeten ! " — " Mij opeten ! mij opeten ! " riep Vrijdag. " Ik zal hem opeten liever, en u laten lagchen. Blijft allen hier staan, ik zal u laten lagchen. " Hij ging zitten en had in een oogenblik zijne laarzen uit en een paar ligte schoenen aan, die hij in zijn zak had; daarop gaf hij mijn anderen knecht zijn paard en liep weg als de wind.
My man Friday had delivered our guide, and when we came up to him he was helping him off his horse, for the man was both hurt and frightened, when on a sudden we espied the bear come out of the wood; and a monstrous one it was, the biggest by far that ever I saw. We were all a little surprised when we saw him; but when Friday saw him, it was easy to see joy and courage in the fellow’s countenance. “O! O! O!” says Friday, three times, pointing to him; “O master, you give me te leave, me shakee te hand with him; me makee you good laugh.” I was surprised to see the fellow so well pleased. “You fool,” says I, “he will eat you up.”—“Eatee me up! eatee me up!” says Friday, twice over again; “me eatee him up; me makee you good laugh; you all stay here, me show you good laugh.” So down he sits, and gets off his boots in a moment, and puts on a pair of pumps (as we call the flat shoes they wear, and which he had in his pocket), gives my other servant his horse, and with his gun away he flew, swift like the wind.
De beer kuijerde zachtjes voort, en scheen zich met niemand te willen inlaten, tot Vrijdag nader gekomen, hem toeriep: " Hoor eens, hoor eens, ik moet u eens spreken ! " alsof de beer hem verstaan kon. Wij volgden op een afstand, want wij waren nu in een bosch gekomen, waar de grond effen, en vrij open was, schoon hier en daar verscheidene boomen stonden. Vrijdag, die den beer achterna liep, was spoedig digt bij hem gekomen, waarop hij een steen opnam, en hem dien juist op het hoofd wierp, maar het was zoo goed alsof hij hem tegen een muur had geworpen, schoon Vrijdag er zijn doel mede bereikte, dat namelijk de beer op hem afkwam, ten einde ons te laten lagchen, zoo als hij zeide. Zoodra de beer den steenworp gevoeld had, keerde hij zich om en kwam met zoo duchtig groote stappen voortschuiven, dat een paard in een galop hem naauwelijks had kunnen bijhouden. Weg vloog Vrijdag, en nam zijn weg naar ons toe als om hulp; dus besloten wij allen te gelijk op den beer te schieten, en mijn knecht te ontzetten; schoon ik niet weinig boos op hem was, dat hij ons den beer op den hals had gehaald, terwijl die een anderen weg uitkuijerde, en vooral omdat hij eerst den beer naar ons toelokte, en toen wegliep. " Is dat ons aan het lagchen maken, kerel ? " riep ik. " Kom hier en neem uw paard, dan zullen wij op den beer schieten. " Hij hoorde mij, en riep: " niet schieten ! niet schieten ! Blijf staan, gij zult veel lagchen. " En terwijl de vlugge knaap slechts twee voet voor den beer uit was, keerde hij zich plotseling om, en een grooten eikenboom ziende, die hij tot zijn oogmerk geschikt achtte, wenkte hij ons hem te volgen, en zijn gang versnellende, klom hij vlug in den boom, na zijn geweer op vijf of zes ellen afstands van den boom nedergelegd te hebben. Spoedig was de beer bij den boom gekomen, en wij volgden op een afstand. Eerst bleef hij bij het geweer staan, berook het, maar liet het liggen, en klom toen als eene kat in den boom, schoon hij zulk een plomp dier was. Ik stond versteld van de dolheid van mijn knecht, en kon nog maar niets zien om te lagchen, doch toen wij den beer op den boom zagen, reden wij allen er digter naar toe.
The bear was walking softly on, and offered to meddle with nobody, till Friday coming pretty near, calls to him, as if the bear could understand him. “Hark ye, hark ye,” says Friday, “me speakee with you.” We followed at a distance, for now being down on the Gascony side of the mountains, we were entered a vast forest, where the country was plain and pretty open, though it had many trees in it scattered here and there. Friday, who had, as we say, the heels of the bear, came up with him quickly, and took up a great stone, and threw it at him, and hit him just on the head, but did him no more harm than if he had thrown it against a wall; but it answered Friday’s end, for the rogue was so void of fear that he did it purely to make the bear follow him, and show us some laugh as he called it. As soon as the bear felt the blow, and saw him, he turns about and comes after him, taking very long strides, and shuffling on at a strange rate, so as would have put a horse to a middling gallop; away reins Friday, and takes his course as if he ran towards us for help; so we all resolved to fire at once upon the bear, and deliver my man; though I was angry at him for bringing the bear back upon us, when he was going about his own business another way; and especially I was angry that he had turned the bear upon us, and then ran away; and I called out, “You dog! is this your making us laugh? Come away, and take your horse, that we may shoot the creature.” He heard me, and cried out, “No shoot, no shoot; stand still, and you get much laugh:” and as the nimble creature ran two feet for the bear’s one, he turned on a sudden on one side of us, and seeing a great oak-tree fit for his purpose, he beckoned to us to follow; and doubling his pace, he got nimbly up the tree, laying his gun down upon the ground, at about five or six yards from the bottom of the tree. The bear soon came to the tree, and we followed at a distance: the first thing he did he stopped at the gun, smelt at it, but let it lie, and up he scrambles into the tree, climbing like a cat, though so monstrous heavy. I was amazed at the folly, as I thought it, of my man, and could not for my life see anything to laugh at, till seeing the bear get up the tree, we all rode near to him.
Toen wij er bij kwamen, was Vrijdag aan het dunne eind van een zwaren arm van den boom gekomen, en de beer was er halverwege op. Zoodra Vrijdag zag, dat hij het einde van den tak naderde, riep hij ons toe: " Nu zult gij een beer zien leeren dansen. " Hij begon dus den tak te schudden en er op te dansen, zoodat de beer begon te waggelen en achterom keek, alsof hij den aftogt wilde slaan, en wij ons van lagchen niet konden bedwingen. Maar Vrijdag had nog niet met hem gedaan; toen hij zag, dat hij stil stond, riep hij hem weder toe, alsof het beest hem verstaan kon: " Kom wat nader, vriend; kom wat nader als het u belieft ! " Daarop bleef hij stil zitten, waarop de beer wat verder vooruit kwam, toen begon hij weder te springen, en de beer bleef stokstijf staan. Wij dachten, dat het nu een geschikt tijdstip was, om hem voor den kop te schieten, en dus riep ik Vrijdag toe, stil te zitten, dat wij den beer zouden schieten, maar hij riep: " Niet schieten ! niet schieten ! Ik zal hem straks wel schieten. " Om kort te gaan Vrijdag danste zoo lustig en de beer stond zoo uit het veld geslagen, dat wij ons lagchen niet konden bedwingen, schoon ik nog niet begrijpen kon, wat hij doen wilde. Eerst dachten wij, dat hij den beer uit den boom zou laten tuimelen, maar daar was de beer te slim toe, want hij kwam niet ver genoeg, en hield zich met zijne breede klaauwen zoo stevig vast, dat wij niet begrepen, hoe het af zou loopen. Eindelijk maakte Vrijdag er een einde aan, en riep den beer toe: " Komt gij niet bij mij, dan zal ik bij u komen. " Daarop schoof hij achteruit tot aan het uiterste einde van den tak, die door zijne zwaarte nederboog, zoodat hij gemakkelijk op den grond kon springen, gelijk hij deed, en toen zijn geweer halen ging. " Wel Vrijdag, waarom schiet gij hem nu niet ? " vroeg ik. " Nog niet schieten, " zeide Vrijdag, " eerst nog wat lagchen, dan zal ik hem schieten. " Toen de beer zijn vijand vertrekken zag, klom hij van den zijtak af, maar uiterst benaauwd en bij iederen stap achterom ziende, tot dat hij den stam bereikt had. Toen klom hij verder zeer langzaam en zeer schroomvallig, voetje voor voetje achteruit, en even voor hij zijn achterpoot op den grond zette, liep Vrijdag naar hem toe, stak den tromp van zijn snaphaan in zijn oor en schoot hem zoo dood als een steen. Toen keerde de knaap zich naar ons toe, en toen hij zag dat wij tevreden waren, begon hij hartelijk te lagchen, en zeide: " Zoo schieten wij de beeren in ons land."—"Hoe wilt gij die schieten zonder geweren ? " vroeg ik.—"Niet met geweer, maar met zeer lange bogen, " zeide hij.
When we came to the tree, there was Friday got out to the small end of a large branch, and the bear got about half-way to him. As soon as the bear got out to that part where the limb of the tree was weaker, “Ha!” says he to us, “now you see me teachee the bear dance:” so he began jumping and shaking the bough, at which the bear began to totter, but stood still, and began to look behind him, to see how he should get back; then, indeed, we did laugh heartily. But Friday had not done with him by a great deal; when seeing him stand still, he called out to him again, as if he had supposed the bear could speak English, “What, you come no farther? pray you come farther;” so he left jumping and shaking the tree; and the bear, just as if he understood what he said, did come a little farther; then he began jumping again, and the bear stopped again. We thought now was a good time to knock him in the head, and called to Friday to stand still and we should shoot the bear: but he cried out earnestly, “Oh, pray! Oh, pray! no shoot, me shoot by and then:” he would have said by-and-by. However, to shorten the story, Friday danced so much, and the bear stood so ticklish, that we had laughing enough, but still could not imagine what the fellow would do: for first we thought he depended upon shaking the bear off; and we found the bear was too cunning for that too; for he would not go out far enough to be thrown down, but clung fast with his great broad claws and feet, so that we could not imagine what would be the end of it, and what the jest would be at last. But Friday put us out of doubt quickly: for seeing the bear cling fast to the bough, and that he would not be persuaded to come any farther, “Well, well,” says Friday, “you no come farther, me go; you no come to me, me come to you;” and upon this he went out to the smaller end, where it would bend with his weight, and gently let himself down by it, sliding down the bough till he came near enough to jump down on his feet, and away he ran to his gun, took it up, and stood still. “Well,” said I to him, “Friday, what will you do now? Why don’t you shoot him?” “No shoot,” says Friday, “no yet; me shoot now, me no kill; me stay, give you one more laugh:” and, indeed, so he did; for when the bear saw his enemy gone, he came back from the bough, where he stood, but did it very cautiously, looking behind him every step, and coming backward till he got into the body of the tree, then, with the same hinder end foremost, he came down the tree, grasping it with his claws, and moving one foot at a time, very leisurely. At this juncture, and just before he could set his hind foot on the ground, Friday stepped up close to him, clapped the muzzle of his piece into his ear, and shot him dead. Then the rogue turned about to see if we did not laugh; and when he saw we were pleased by our looks, he began to laugh very loud. “So we kill bear in my country,” says Friday. “So you kill them?” says I; “why, you have no guns.”—“No,” says he, “no gun, but shoot great much long arrow.”
— Dit voorval had ons eene aangename afleiding gegeven, maar wij waren nog altijd in eene woeste streek, onze gids was gekwetst, en wij wisten naauwelijks wat nu te doen; het gehuil der wolven klonk ons nog in de ooren, en behalve het geraas, dat ik aan de Afrikaansche kust hoorde, waarvan ik vroeger gesproken heb, herinner ik mij niet ooit iets gehoord te hebben, dat zoo afgrijsselijk was. De bedenking hiervan en dat het duister werd, riep ons van daar, anders hadden wij zeker, gelijk Vrijdag begeerde, dien monsterachtigen beer de huid afgestroopt, die het wel waard was, doch wij hadden nog drie mijlen af te leggen en onze gids haastte ons; dus lieten wij hem liggen en vervolgden onze reis.
This was a good diversion to us; but we were still in a wild place, and our guide very much hurt, and what to do we hardly knew; the howling of wolves ran much in my head; and, indeed, except the noise I once heard on the shore of Africa, of which I have said something already, I never heard anything that filled me with so much horror. These things, and the approach of night, called us off, or else, as Friday would have had us, we should certainly have taken the skin of this monstrous creature off, which was worth saving; but we had near three leagues to go, and our guide hastened us; so we left him, and went forward on our journey.
De grond bleef nog met sneeuw bedekt, schoon niet zoo diep en gevaarlijk als op het gebergte, en de wolven waren, gelijk wij naderhand hoorden, door den honger gedreven tot in de vlakte afgedaald, en hadden in de dorpen veel kwaads gedaan, schapen en paarden en ook eenige menschen gedood. Wij moesten nog eene gevaarlijke engte door, waar wij, gelijk onze gids zeide, zoo er nog wolven in die streek waren, ze zouden aantreffen; dit was eene kleine vlakte, die tusschen digte bosschen, als eene lange laan doorliep, en die wij door moesten, om het dorp te bereiken, waar wij ons nachtverblijf zouden houden. Een half uur voor zonsondergang trokken wij het eerste bosch door, en even na zonsondergang kwamen wij in de vlakte. In het eerste vonden wij niets, dan op eene opene plek van geen twee roeden breed, zagen wij vijf wolven den weg oversteken, alsof zij eene prooi najaagden. Zij sloegen op ons geen acht en waren in een oogenblik uit ons gezigt.
The ground was still covered with snow, though not so deep and dangerous as on the mountains; and the ravenous creatures, as we heard afterwards, were come down into the forest and plain country, pressed by hunger, to seek for food, and had done a great deal of mischief in the villages, where they surprised the country people, killed a great many of their sheep and horses, and some people too. We had one dangerous place to pass, and our guide told us if there were more wolves in the country we should find them there; and this was a small plain, surrounded with woods on every side, and a long, narrow defile, or lane, which we were to pass to get through the wood, and then we should come to the village where we were to lodge. It was within half-an-hour of sunset when we entered the wood, and a little after sunset when we came into the plain: we met with nothing in the first wood, except that in a little plain within the wood, which was not above two furlongs over, we saw five great wolves cross the road, full speed, one after another, as if they had been in chase of some prey, and had it in view; they took no notice of us, and were gone out of sight in a few moments.
Hierop ried onze gids, die in zijn hart een lafaard was, ons aan op onze hoede te zijn, want dat hij geloofde, dat er meer wolven kwamen. Wij hielden onze wapenen gereed, doch zagen geen meer wolven voor wij het bosch door en op de vlakte gekomen waren. Daar gekomen hadden wij genoeg te zien. In de eerste plaats zagen wij een paard, dat de wolven gedood hadden, en waar wel een dozijn aan bezig waren de beenen af te kluiven, want het vleesch was er reeds geheel af. Wij achtten het niet geraden hen in hunnen maaltijd te storen, en zij sloegen op ons geen acht. Vrijdag wilde op hen schieten, maar ik verbood het, want ik begreep, dat wij spoedig genoeg te doen zouden hebben.
Upon this, our guide, who, by the way, was but a fainthearted fellow, bid us keep in a ready posture, for he believed there were more wolves a-coming. We kept our arms ready, and our eyes about us; but we saw no more wolves till we came through that wood, which was near half a league, and entered the plain. As soon as we came into the plain, we had occasion enough to look about us. The first object we met with was a dead horse; that is to say, a poor horse which the wolves had killed, and at least a dozen of them at work, we could not say eating him, but picking his bones rather; for they had eaten up all the flesh before. We did not think fit to disturb them at their feast, neither did they take much notice of us. Friday would have let fly at them, but I would not suffer him by any means; for I found we were like to have more business upon our hands than we were aware of.
Wij waren nog niet halverwege de vlakte door, toen wij in het bosch aan de linkerzijde van ons, de wolven allerverschrikkelijkst hoorden huilen; en kort daarop zagen wij een troep van wel honderd regt op ons aankomen, zoo geregeld als een troep soldaten. Ik wist niet hoe hen best te ontvangen, maar begreep, dat wij allen een digtgesloten linie moesten maken. Dit geschiedde in een oogenblik, en nu gelastte ik, dat men slechts om den anderen man schieten zou, terwijl de anderen zich gereed zouden houden tot eene tweede losbranding als zij bleven naderen, terwijl dan de eersten niet hunne geweren laden, maar ieder met eene pistool gereed zouden staan, want wij hadden ieder een geweer en twee pistolen, dus konden wij zes maal achtereen vuur geven. Dit was echter niet noodig, want bij de eerste laag bleef de vijand staan, verschrikt van het vuur en het schieten; vier waren doodgeschoten en verscheidenen gewond, gelijk wij aan het bloed op de sneeuw zagen. Daar zij nu stand hielden en niet terugtrokken, bragt ik mij te binnen, dat mij wel eens verhaald was, dat de woestste dieren voor de stem van een mensch vreezen; en liet dus ons geheele gezelschap een luid geschreeuw aanheffen. Dit middel had het gewenschte gevolg, zij keerden zich om en begonnen af te trekken. Eene tweede laag van ons deed hen daarop ijlings wegvlugten.
We had not gone half over the plain when we began to hear the wolves howl in the wood on our left in a frightful manner, and presently after we saw about a hundred coming on directly towards us, all in a body, and most of them in a line, as regularly as an army drawn up by experienced officers. I scarce knew in what manner to receive them, but found to draw ourselves in a close line was the only way; so we formed in a moment; but that we might not have too much interval, I ordered that only every other man should fire, and that the others, who had not fired, should stand ready to give them a second volley immediately, if they continued to advance upon us; and then that those that had fired at first should not pretend to load their fusees again, but stand ready, every one with a pistol, for we were all armed with a fusee and a pair of pistols each man; so we were, by this method, able to fire six volleys, half of us at a time; however, at present we had no necessity; for upon firing the first volley, the enemy made a full stop, being terrified as well with the noise as with the fire. Four of them being shot in the head, dropped; several others were wounded, and went bleeding off, as we could see by the snow.
Dit gaf ons tijd onze wapenen weder te laden, gelijk wij zonder dralen deden; naauwelijks was dit echter geschied of wij hoorden aan onze linkerzijde, in hetzelfde bosch doch verder af, weder een verschrikkelijk geweld, van den kant dien wij moesten heentrekken. De nacht begon in te vallen, en de duisternis maakte onzen toestand nog hagchelijker; doch wij konden, toen het rumoer heviger werd, duidelijk het gehuil dier helsche beesten onderkennen, en plotseling zagen wij twee of drie troepen wolven, een op zijde, een van achteren en een voor ons uit, zoodat wij geheel omringd schenen. Daar zij ons echter niet aanvielen, zetten wij onzen weg voort, zoo snel onze paarden voort komen konden, hetgeen slechts op een middelmatigen draf was, daar de weg slecht was.
I found they stopped, but did not immediately retreat; whereupon, remembering that I had been told that the fiercest creatures were terrified at the voice of a man, I caused all the company to halloo as loud as they could; and I found the notion not altogether mistaken; for upon our shout they began to retire and turn about. I then ordered a second volley to be fired in their rear, which put them to the gallop, and away they went to the woods. This gave us leisure to charge our pieces again; and that we might lose no time, we kept going; but we had but little more than loaded our fusees, and put ourselves in readiness, when we heard a terrible noise in the same wood on our left, only that it was farther onward, the same way we were to go.
Op deze wijze kwamen wij aan den ingang van het bosch, dat wij na de vlakte, door moesten trekken, maar wij zagen met leede oogen, toen wij bij den engen weg of laan, die er door liep, kwamen, dat vlak aan den ingang eene groote troep wolven stond. Plotseling hoorden wij van eene andere opening in het bosch een geweerschot, en een paard met zadel en toom kwam er uitvliegen als de wind met zestien of zeventien wolven achter zich. Het paard liep sneller, maar kon het niet lang zoo uithouden, en zij moesten het weldra inhalen.
The night was coming on, and the light began to be dusky, which made it worse on our side; but the noise increasing, we could easily perceive that it was the howling and yelling of those hellish creatures; and on a sudden we perceived three troops of wolves, one on our left, one behind us, and one in our front, so that we seemed to be surrounded with them: however, as they did not fall upon us, we kept our way forward, as fast as we could make our horses go, which, the way being very rough, was only a good hard trot. In this manner, we came in view of the entrance of a wood, through which we were to pass, at the farther side of the plain; but we were greatly surprised, when coming nearer the lane or pass, we saw a confused number of wolves standing just at the entrance. On a sudden, at another opening of the wood, we heard the noise of a gun, and looking that way, out rushed a horse, with a saddle and a bridle on him, flying like the wind, and sixteen or seventeen wolves after him, full speed: the horse had the advantage of them; but as we supposed that he could not hold it at that rate, we doubted not but they would get up with him at last: no question but they did.
Toen wij daarop den ingang, waar het paard uitgekomen was, binnengereden waren, zagen wij een verschrikkelijk tooneel. Wij vonden nog een paard en twee menschen, die de wolven verscheurden. Ongetwijfeld had een der mannen het geweer afgeschoten, want dit lag naast hem, doch de wolven hadden hem reeds half verslonden. Vol afgrijzen wisten wij eerst niet wat te doen, doch de wolven lieten ons weinig tijd van beraad, want zij verzamelden zich om ons heen, en schenen ons tot hunne prooi uitgekozen te hebben. Ik geloof, dat er wel driehonderd waren. Tot ons geluk lagen digt bij den ingang van het bosch eenige zware boomstammen, die den vorigen zomer zeker geveld en nog niet weggehaald waren. Ik plaatste mijne kleine troep achter deze, en vormde zoo een driehoekig front met de paarden in het midden.
But here we had a most horrible sight; for riding up to the entrance where the horse came out, we found the carcasses of another horse and of two men, devoured by the ravenous creatures; and one of the men was no doubt the same whom we heard fire the gun, for there lay a gun just by him fired off; but as to the man, his head and the upper part of his body was eaten up. This filled us with horror, and we knew not what course to take; but the creatures resolved us soon, for they gathered about us presently, in hopes of prey; and I verily believe there were three hundred of them. It happened, very much to our advantage, that at the entrance into the wood, but a little way from it, there lay some large timber-trees, which had been cut down the summer before, and I suppose lay there for carriage. I drew my little troop in among those trees, and placing ourselves in a line behind one long tree, I advised them all to alight, and keeping that tree before us for a breastwork, to stand in a triangle, or three fronts, enclosing our horses in the centre.
Het was tijd, want weldra kwamen zij met een dof gegrom aanzetten en beklommen onze borstwering, als waren zij zeker van hunnen buit. Het schijnt, dat zij vooral woedend werden door onze paarden achter ons te zien. Ik gelastte, dat men om den anderen man weder zou vuren, en ieder mikte zoo goed, dat bij de eerste losbranding verscheidene wolven sneuvelden, maar wij moesten aanhoudend doorvuren, want de achtersten dreven de voorsten aanhoudend als ware duivels vooruit.
We did so, and it was well we did; for never was a more furious charge than the creatures made upon us in this place. They came on with a growling kind of noise, and mounted the piece of timber, which, as I said, was our breastwork, as if they were only rushing upon their prey; and this fury of theirs, it seems, was principally occasioned by their seeing our horses behind us. I ordered our men to fire as before, every other man; and they took their aim so sure that they killed several of the wolves at the first volley; but there was a necessity to keep a continual firing, for they came on like devils, those behind pushing on those before.
Bij onze tweede losbranding schenen zij tot staan gebragt, maar het was slechts voor een oogenblik, want er kwamen weder anderen opzetten, dus deden wij twee losbrandingen met onze pistolen, en doodden geloof ik wel zeventien of achttien en kwetsten zeker eens zooveel, maar toch kwamen er meer opzetten. Ik wilde ongaarne onze laatste losbranding te haastig geven, dus riep ik mijn knecht, niet Vrijdag, want die was beter bezig met mijn geweer en het zijne telkens met de grootste vlugheid weder te laden, maar de ander, gaf hem een kruidhoorn, en gelastte hem onder den boomstam een breeden loop kruid te leggen. Hij deed dit en was naauwelijks weg, of de wolven kwamen opzetten en sommigen er opspringen, toen ik eene pistool op het kruid losbrandde, en dat ontstak. Die op den stam waren, vielen gezengd neder, verscheidene sprongen tot midden onder ons. Deze werden dadelijk afgemaakt en de overigen waren zoo verschrikt van het vuur, dat zij een weinig terugtrokken. Hierop gelastte ik al onze pistolen gelijk af te vuren en tevens hard te schreeuwen, waarop de wolven het hazenpad kozen, en wij op een twintig gekwetsten aanvielen, die op den grond lagen, en ze in een oogenblik afmaakten, hetwelk een gelukkig gevolg had, want hun gekerm en gehuil werd door hunne makkers zeer goed begrepen, die de vlugt kozen en ons verlieten.
When we had fired a second volley of our fusees, we thought they stopped a little, and I hoped they would have gone off, but it was but a moment, for others came forward again; so we fired two volleys of our pistols; and I believe in these four firings we had killed seventeen or eighteen of them, and lamed twice as many, yet they came on again. I was loth to spend our shot too hastily; so I called my servant, not my man Friday, for he was better employed, for, with the greatest dexterity imaginable, he had charged my fusee and his own while we were engaged—but, as I said, I called my other man, and giving him a horn of powder, I had him lay a train all along the piece of timber, and let it be a large train. He did so, and had but just time to get away, when the wolves came up to it, and some got upon it, when I, snapping an unchanged pistol close to the powder, set it on fire; those that were upon the timber were scorched with it, and six or seven of them fell; or rather jumped in among us with the force and fright of the fire; we despatched these in an instant, and the rest were so frightened with the light, which the night—for it was now very near dark—made more terrible that they drew back a little; upon which I ordered our last pistols to be fired off in one volley, and after that we gave a shout; upon this the wolves turned tail, and we sallied immediately upon near twenty lame ones that we found struggling on the ground, and fell to cutting them with our swords, which answered our expectation, for the crying and howling they made was better understood by their fellows; so that they all fled and left us.
Wij hadden zeker zestig wolven gedood, en zouden, zoo het dag geweest was, er nog meer nedergeveld hebben. Na dus ruim baan gemaakt te hebben, trokken wij weder vooruit, want wij hadden nog ongeveer een uur gaans voor ons. Onderweg hoorden wij de hongerige beesten gestadig huilen, en verbeeldden ons somtijds ze te zien, doch konden dit niet zeker zeggen, daar onze oogen van de schittering der sneeuw verblind waren. Een uur later kwamen wij in het dorp, waar wij ons nachtverblijf moesten houden, en hier vonden wij alles in onrust en beweging, want den vorigen nacht waren eenige wolven en beeren tot in het dorp doorgedrongen en hadden hun een doodschrik op het lijf gejaagd, en zij waren verpligt altijd en vooral des nachts de wacht te houden, ten einde hun vee en hun eigen leven te beveiligen.
We had, first and last, killed about threescore of them, and had it been daylight we had killed many more. The field of battle being thus cleared, we made forward again, for we had still near a league to go. We heard the ravenous creatures howl and yell in the woods as we went several times, and sometimes we fancied we saw some of them; but the snow dazzling our eyes, we were not certain. In about an hour more we came to the town where we were to lodge, which we found in a terrible fright and all in arms; for, it seems, the night before the wolves and some bears had broken into the village, and put them in such terror that they were obliged to keep guard night and day, but especially in the night, to preserve their cattle, and indeed their people.
Den volgenden morgen was onze gids zoo ziek en zijne kwetsuren zoo ontstoken, dat wij niet verder voort konden, dus waren wij verpligt een nieuwen gids aan te nemen en naar Toulouse te gaan, waar wij weder in een warm luchtgestel en een aangenaam, vruchtbaar land waren. Maar toen wij te Toulouse ons wedervaren verhaalden, zeide men ons, dat dit in het groote bosch aan den voet van het gebergte, niets ongewoons was, vooral als de grond met sneeuw bedekt was. Maar men vroeg ons, welk slag van een gids wij gevonden hadden, die het had durven wagen ons in dat strenge jaargetij te geleiden en verzekerde, dat het een wonder was, dat wij niet allen verongelukt waren. Toen wij verhaalden, welke stelling wij hadden aangenomen en onze paarden in het midden geplaatst hadden, keurden zij dit sterk af, en zeiden dat het vijftig tegen een was, dat wij niet allen verscheurd waren geworden; want de wolven zijn vooral zoo verhit op paarden, maar anders zeer bang voor geweerschoten. Daar zij echter uitgehongerd waren, had de trek naar paardenvleesch hen het gevaar doen verachten, en zonder ons aanhoudend vuur en den loop buskruid zouden wij hoogst waarschijnlijk allen verscheurd zijn. In allen geval zouden wij, als wij onze paarden in den steek hadden gelaten, en gezamenlijk afgetrokken waren, veilig hebben kunnen aftrekken, vooral met onze vuurwapens en in zoo groot getal zijnde. Wat mij betreft, ik heb nimmer grooter gevaar onder de oogen gezien, want toen ik driehonderd duivels huilende en met open muil op ons zag afkomen en geenerlei beschutting of veiligen aftogt voor ons zag, hield ik mij voor verloren, en liever dan weder het gebergte over te trekken, zou ik duizend mijlen ter zee afleggen, al wist ik ook, dat ik alle weken een storm zou moeten doorstaan.
The next morning our guide was so ill, and his limbs swelled so much with the rankling of his two wounds, that he could go no farther; so we were obliged to take a new guide here, and go to Toulouse, where we found a warm climate, a fruitful, pleasant country, and no snow, no wolves, nor anything like them; but when we told our story at Toulouse, they told us it was nothing but what was ordinary in the great forest at the foot of the mountains, especially when the snow lay on the ground; but they inquired much what kind of guide we had got who would venture to bring us that way in such a severe season, and told us it was surprising we were not all devoured. When we told them how we placed ourselves and the horses in the middle, they blamed us exceedingly, and told us it was fifty to one but we had been all destroyed, for it was the sight of the horses which made the wolves so furious, seeing their prey, and that at other times they are really afraid of a gun; but being excessively hungry, and raging on that account, the eagerness to come at the horses had made them senseless of danger, and that if we had not by the continual fire, and at last by the stratagem of the train of powder, mastered them, it had been great odds but that we had been torn to pieces; whereas, had we been content to have sat still on horseback, and fired as horsemen, they would not have taken the horses so much for their own, when men were on their backs, as otherwise; and withal, they told us that at last, if we had stood altogether, and left our horses, they would have been so eager to have devoured them, that we might have come off safe, especially having our firearms in our hands, being so many in number. For my part, I was never so sensible of danger in my life; for, seeing above three hundred devils come roaring and open-mouthed to devour us, and having nothing to shelter us or retreat to, I gave myself over for lost; and, as it was, I believe I shall never care to cross those mountains again: I think I would much rather go a thousand leagues by sea, though I was sure to meet with a storm once a-week.
Ik zou van mijne reis door Frankrijk niets kunnen mededeelen, dan hetgeen anderen beter vóór mij gedaan hebben. Ik reisde van Toulouse naar Parijs en kwam kort daarop te Calais en landde veilig te Dover den 14 Januarij, na veel koude uitgestaan te hebben.
I have nothing uncommon to take notice of in my passage through France—nothing but what other travellers have given an account of with much more advantage than I can. I travelled from Toulouse to Paris, and without any considerable stay came to Calais, and landed safe at Dover the 14th of January, after having had a severe cold season to travel in.
Thans was mijn doel bereikt, en ik spoedig in het bezit van mijn sedert kort ontdekten rijkdom, daar de medegebragte wissels weldra allen betaald werden.
I was now come to the centre of my travels, and had in a little time all my new-discovered estate safe about me, the bills of exchange which I brought with me having been currently paid.
Mijne voornaamste raadsvrouw was thans weder de goede oude weduwe, die vol dankbaarheid voor het geld dat ik haar gezonden had, geene moeite of zorg te groot voor mij achtte, en daar ik op hare onkreukbare eerlijkheid bouwen kon, kon ik haar gerust alles toevertrouwen.
My principal guide and privy-counsellor was my good ancient widow, who, in gratitude for the money I had sent her, thought no pains too much nor care too great to employ for me; and I trusted her so entirely that I was perfectly easy as to the security of my effects; and, indeed, I was very happy from the beginning, and now to the end, in the unspotted integrity of this good gentlewoman.
Ik schreef thans aan mijn vriend in Lissabon over den verkoop mijner plantaadje, en op zijn raad bood ik die aan de zoons van mijne gemagtigden te koop aan. Deze namen mijn eisch aan, en deden mij door een bankier te Lissabon drie-en-dertig duizend stukken van achten daarvoor toekomen, terwijl de lijfrente van honderd moidores aan den kapitein en vijftig aan zijn zoon als eene grondrente ten laste van de plantaadje bleven.
And now, having resolved to dispose of my plantation in the Brazils, I wrote to my old friend at Lisbon, who, having offered it to the two merchants, the survivors of my trustees, who lived in the Brazils, they accepted the offer, and remitted thirty-three thousand pieces of eight to a correspondent of theirs at Lisbon to pay for it. In return, I signed the instrument of sale in the form which they sent from Lisbon, and sent it to my old man, who sent me the bills of exchange for thirty-two thousand eight hundred pieces of eight for the estate, reserving the payment of one hundred moidores a year to him (the old man) during his life, and fifty moidores afterwards to his son for his life, which I had promised them, and which the plantation was to make good as a rent-charge.
Aldus eindigde het eerste deel van een wisselvallig leven, een blijk van de bestieringen der Voorzienigheid, en welks lotwisselingen zelden geëvenaard zijn. Dwaselijk begonnen, eindigde het gelukkiger dan eenig gedeelte van hetzelve mij reden gaf te verwachten.
And thus I have given the first part of a life of fortune and adventure—a life of Providence’s chequer-work, and of a variety which the world will seldom be able to show the like of; beginning foolishly, but closing much more happily than any part of it ever gave me leave so much as to hope for.
Men zou denken, dat ik in een toestand, zoo gezegend in alle opzigten, buiten alle gevaren was, en dit zou ook zoo geweest zijn als ik niet tot een zwervend leven bestemd was geweest. Ik had vrouw noch kinderen, weinig bloedverwanten, en hoezeer rijk, weinig bekenden, en schoon ik mijne plantaadje verkocht had, lag Brazilië mij nog altijd in het hoofd. Nog meer verlangde ik mijn eiland weder te zien en te vernemen of de arme Spanjaards daar gekomen, en hoe zij door de daar achtergelaten schurken behandeld waren. De ernstige raadgevingen der weduwe weêrhielden mij zeven jaren lang hiervan, gedurende welken tijd ik twee neven, kinderen van een mijner broeders, naar mij nam. De oudste, die eenig vermogen bezat, voedde ik als een heer op, en vermaakte hem een deel van mijne bezittingen; den jongste gaf ik aan een scheepskapitein mede, en toen hij na vijf jaren een knap, bedaard en ondernemend jongman was, plaatste ik hem op een schip als kapitein, en zond hem naar zee. Deze jonge knaap verlokte mij naderhand, zoo oud als ik was, tot verdere avonturen.
Any one would think that in this state of complicated good fortune I was past running any more hazards—and so, indeed, I had been, if other circumstances had concurred; but I was inured to a wandering life, had no family, nor many relations; nor, however rich, had I contracted fresh acquaintance; and though I had sold my estate in the Brazils, yet I could not keep that country out of my head, and had a great mind to be upon the wing again; especially I could not resist the strong inclination I had to see my island, and to know if the poor Spaniards were in being there. My true friend, the widow, earnestly dissuaded me from it, and so far prevailed with me, that for almost seven years she prevented my running abroad, during which time I took my two nephews, the children of one of my brothers, into my care; the eldest, having something of his own, I bred up as a gentleman, and gave him a settlement of some addition to his estate after my decease. The other I placed with the captain of a ship; and after five years, finding him a sensible, bold, enterprising young fellow, I put him into a good ship, and sent him to sea; and this young fellow afterwards drew me in, as old as I was, to further adventures myself.
Middelerwijl had ik mij in Engeland nedergezet, en was in het huwelijk getreden, en dat zeer tot mijn genoegen, want mijne vrouw schonk mij twee zonen en eene dochter. Maar mijne vrouw stierf, en mijn neef kwam terug van eene voorspoedige reis naar Spanje, en mijne neiging en zijn aanhouden verlokten mij, om als koopman naar Oost-Indië scheep te gaan. Dit was in 1694.
In the meantime, I in part settled myself here; for, first of all, I married, and that not either to my disadvantage or dissatisfaction, and had three children, two sons and one daughter; but my wife dying, and my nephew coming home with good success from a voyage to Spain, my inclination to go abroad, and his importunity, prevailed, and engaged me to go in his ship as a private trader to the East Indies; this was in the year 1694.
Op deze reis bezocht ik mijne nieuwe kolonie, zag mijne opvolgers, de Spanjaarden, vernam hunne geheele geschiedenis en die van de achtergelaten kerels; hoe zij eerst de Spanjaards plaagden, daarna vrede maakten, weder twist zochten, dien bijlegden en weder hernieuwden, tot eindelijk de Spanjaarden, tot geweld genoodzaakt, hen aan zich onderwierpen; hoe goed zij door deze behandeld werden; een verhaal even buitengewoon als mijn eigen leven; vooral van hunne gevechten met de Caraïben, die verscheidene malen op het eiland landden; de verbeteringen door hen daarop gemaakt, en hoe vijf hunner een togt naar het vasteland deden, en elf mannen en vijf vrouwen als gevangenen medebragten, waarvan het gevolg was, dat ik bij mijne komst een twintigtal jonge kinderen op het eiland vond.
In this voyage I visited my new colony in the island, saw my successors the Spaniards, had the old story of their lives and of the villains I left there; how at first they insulted the poor Spaniards, how they afterwards agreed, disagreed, united, separated, and how at last the Spaniards were obliged to use violence with them; how they were subjected to the Spaniards, how honestly the Spaniards used them—a history, if it were entered into, as full of variety and wonderful accidents as my own part—particularly, also, as to their battles with the Caribbeans, who landed several times upon the island, and as to the improvement they made upon the island itself, and how five of them made an attempt upon the mainland, and brought away eleven men and five women prisoners, by which, at my coming, I found about twenty young children on the island.
Ik bleef er ongeveer twintig dagen, en liet hen allerlei noodwendigheden, vooral wapens, kruid en lood, gereedschappen, kleederen en twee handwerkslieden, een timmerman en een smid, die ik uit Engeland medegebragt had.
Here I stayed about twenty days, left them supplies of all necessary things, and particularly of arms, powder, shot, clothes, tools, and two workmen, which I had brought from England with me, viz. a carpenter and a smith.
Voorts verdeelde ik het eiland onder hen, doch behield den eigendom van het geheel voor mij, en na alles met hen geschikt en hen verzocht te hebben het eiland niet te verlaten, verliet ik hen.
Besides this, I shared the lands into parts with them, reserved to myself the property of the whole, but gave them such parts respectively as they agreed on; and having settled all things with them, and engaged them not to leave the place, I left them there.
Daarop deed ik Brazilië aan, vanwaar ik met een daar gekocht scheepje, behalve vele andere zaken, hun zeven vrouwen toezond, hetzij als dienstboden of om als echtgenooten te nemen. Den Engelschen beloofde ik eenige wouwen uit Engeland te zullen zenden, als zij daar wilden blijven, hetgeen mij later niet mogelijk was. Deze knapen gedroegen zich zeer goed nu zij onder strenge tucht stonden. Ook zond ik hun uit Brazilië vijf koeijen, waarvan drie kalven moesten, eenige schapen en varkens, die bij mijne wederkomst zich aanmerkelijk vermeerderd hadden.
From thence I touched at the Brazils, from whence I sent a bark, which I bought there, with more people to the island; and in it, besides other supplies, I sent seven women, being such as I found proper for service, or for wives to such as would take them. As to the Englishmen, I promised to send them some women from England, with a good cargo of necessaries, if they would apply themselves to planting—which I afterwards could not perform. The fellows proved very honest and diligent after they were mastered and had their properties set apart for them. I sent them, also, from the Brazils, five cows, three of them being big with calf, some sheep, and some hogs, which when I came again were considerably increased.
Doch dit alles, en hoe driehonderd Caraïben het eiland overvielen, hen eerst versloegen, één hunner doodden, en hunne aanplantingen vernielden; doch hoe later een storm des vijands kanoes vernielde, deze door honger en hunne geweren gedood werden, en zij weder in het bezit van het eiland geraakten; dit alles, met nog eenige buitengewone lotgevallen van mijzelven, gedurende nog tien jaren, zal ik misschien later verhalen.
But all these things, with an account how three hundred Caribbees came and invaded them, and ruined their plantations, and how they fought with that whole number twice, and were at first defeated, and one of them killed; but at last, a storm destroying their enemies’ canoes, they famished or destroyed almost all the rest, and renewed and recovered the possession of their plantation, and still lived upon the island. All these things, with some very surprising incidents in some new adventures of my own, for ten years more, I shall give a farther account of in the Second Part of my Story.