English - Dutch Dictionary
English language page.
- able -- in staat om; bereid
- believe -- geloven
- group -- hadrift; groepering
- grow -- gebeuren; raken; gedijen; bebouwen; aangroeien
- growl -- kankeren
- grub -- delven; graven; larve
- grudge -- wrok; haatdragendheid; rancune
- gruff -- bars
- grumble -- kankeren
- guarantee -- aval; borg staan voor; garantie
- guard -- behoeden; bewaken; bewaarder; bewaking; garde; conducteur
- guess -- doorzien; gissing; aannemen
- guest -- gast
- guide -- besturen; de weg wijzen; gids; gidsboek; leiding; brengen
- guile -- arglist
- guilt -- schuld
- guitar -- gitaar
- gulf -- afgrond; bocht
- gully -- bergkloof
- gum -- tandvlees; gom
- gun -- geweer; schietwapen
- gurgle -- murmelen; kabbelen
- gush -- opspatten
- guy -- kerel
- gypsy -- zigeuner
- habit -- aanwensel; gebruik
- hack -- hakken
- haggle -- afdingen
- hail -- hagel
- half -- half; helft
- halo -- aureool; difussiehalo
- halt -- afslaan; aanhouden
- ham -- ham
- hammer -- hameren; hamer
- hammock -- hangmat
- hamper -- bemoeilijken; belemmeren
- hand -- aanreiken; arbeider; werkmier; hand; aangeven
- handicap -- belemmering
- handle -- handvat; peuteren; hanteren; gevest; behandelen
- handsome -- fijn
- hang -- hangen; ophangen
- happen -- gebeuren; aan de hand zijn
- happy -- gelukkig; blij
- harass -- bestoken
- harbor -- haven
- harbour -- haven
- hard -- hard; moeilijk; onzacht; inspannend
- harden -- harden
- hare -- haas
- harm -- benadelen; duperen; kwetsen; kwetsuur; deren; afbreuk
- harmonize -- bijeenpassen
- harness -- span; spannen; gareel
- harp -- harp
- harrow -- eggen
- harry -- afstropen
- harsh -- doordringend; wrang; beestachtig; bars; grof
- harvest -- oogst; oogsten; opbrengst
- hash -- hekje
- haste -- haast
- hat -- hoed
- hatch -- arceren
- hate -- haten; haat
- haul -- trekken
- haunt -- spoken; kwellen
- have -- hebben; genieten
- hawk -- havik
- hay -- hooi
- hazard -- toeval; kans lopen; gewaagdheid
- haze -- bedillen
- head -- de weg wijzen; hoofd; krop; kop; beeldenaar
- header -- hoofd
- heal -- beter maken
- heap -- accumuleren; stapelen; boel; drift; opper
- hear -- horen
- heart -- hart
- heat -- gloed; stoken; bronst; hitte
- heaven -- hemel
- heavy -- drukkend
- hedge -- haag
- heel -- hiel; hak
- heighten -- aandikken
- heir -- erfgenaam
- helix -- propeller
- hell -- hel
- hello -- hallo; dag
- helm -- roer
- helmet -- helm
- help -- assistentie; assisteren; bijstand; baten; heul
- hen -- kip
- hence -- hiervandaan
- herald -- uitbazuinen; heraut
- herd -- drift; roedel
- hesitate -- aarzelen; waggelen
- hiccup -- hikken; hik
- hide -- huid; ontveinzen; onderduiken
- high -- hoog; high
- hill -- heuvel; aanaarden
- hinder -- bemoeilijken; belemmeren; obstructie voeren; hinderen
- hinge -- scharnier
- hinny -- muilezel
- hint -- zinspelen; tip
- hip -- heup
- hire -- aannemen; charteren; huur
- hiss -- fluiten
- history -- geschiedenis
- hit -- houwen; opvallen; best‐seller; halen
- hoar -- berijpt
- hoax -- bedotten
- hock -- Rijnwijn
- hod -- mortelbak
- hoe -- schoffel
- hog -- varken
- hoist -- hijsen
- hold -- aanhouden; ruim; houden
- hole -- gracht; gat
- holiday -- rustdag
- hollow -- diepliggend; ingevallen
- homage -- eed van trouw
- home -- huiswaarts; tehuis
- honest -- degelijk
- honey -- honing
- honeycomb -- honingraat
- honeymoon -- huwelijksweken
- honor -- eren; eer
- honour -- eren; eer
- hood -- apache; afzuigkap; kapotjas; capuchon; bedekking
- hoof -- hoef
- hook -- agrafe; angel; haakvormig; haak; haken
- hoop -- hoepel
- hop -- hinkelen; hop; huppelen
- hope -- hopen; hoop
- horn -- hoorn; claxon
- horse -- paarde‐; paard
- host -- herbergier; gastheer
- hostel -- herberg
- hostess -- waardin; gastvrouw
- hot -- gloeiend
- house -- huis
- housewife -- huisvrouw
- hovel -- kavalje
- hover -- zweven
- howl -- brullen; kreet; bulderen
- huddle -- hokken
- hug -- knuffelen; omarmen; omklemmen
- hull -- bodem
- hum -- brommen
- human -- menselijk
- humble -- deemoedig
- humor -- humor
- humour -- gemoedsgesteldheid; humor
- hump -- bochel
- hunger -- honger
- hunt -- jacht maken op
- hurray -- hoera
- hurry -- haast maken; dringen
- hurt -- pijn doen; bezeren; benadelen; duperen; kwetsen
- husband -- echtgenoot
- husk -- dop
- hut -- hut
- hymn -- hymne
- hypnotize -- biologeren
- hypothesize -- veronderstellen
- ice -- ijs
- identify -- identificeren
- ignore -- negeren
- illuminate -- illumineren; aansteken
- illustrate -- illustreren
- image -- beeld; figuur; gelijkenis
- imagine -- bedenken
- imitate -- imiteren
- immerse -- indompelen; indopen
- immigrate -- immigreren
- immune -- immuun
- imp -- aardmannetje
- impale -- spietsen
- impede -- belemmeren
- impediment -- belemmering; obstructie
- impel -- stuwen; aansporen; drijven
- implicate -- betrekken
- implore -- afsmeken
- imply -- impliceren; beduiden
- import -- importeren
- impose -- forceren
- impress -- imponeren
- imprint -- afdruk; spoor
- imprison -- gevangen zetten
- improve -- verbeteren
- impulse -- aandrift
- in -- aan
- inaugurate -- inaugureren; inwijden
- incense -- wierook
- incest -- bloedschande
- inch -- duim
- incinerate -- verassen
- incite -- agiteren; aanstoken; provoceren; de sporen geven
- incline -- geneigd zijn; buigen
- include -- behelzen; betrekken
- increase -- opdrijven; oplopen; aanwakkeren; uitbouwen; uitbouwing; groeien; vermeerderen; aangroei
- incubate -- broeden
- indent -- inspringen
- index -- indexeren; index; aanduiding; lijst
- indicate -- aanduiden; laten zien; een teken geven
- induce -- afleiden
- indulge -- ontzien
- indulgence -- aflaat
- inert -- bewegingloos
- infant -- kind
- infect -- aansteken
- infer -- afleiden
- infest -- onveilig maken
- infirm -- gebrekkig
- inflate -- opblazen; doen zwellen
- influence -- beïnvloeden; invloed
- inform -- berichten; aankondigen
- infuse -- aftrekken
- inhale -- inademen
- inherit -- beërven
- inhibit -- beletten; belemmeren
- initial -- initiaal; aanvangs‐; beginletter
- initiate -- de stoot geven tot
- inject -- injecteren
- injure -- bederven; benadelen; duperen
- injury -- blessure
- ink -- inkt
- inlet -- fjord
- inn -- herberg; uitspanning
- innate -- aangeboren
- inoculate -- enten
- insert -- indoen; inleggen; inschuiven
- insinuate -- insinueren
- insist -- aandringen
- inspect -- inspecteren
- inspire -- bezielen; aanvuren; aanwakkeren
- install -- aanleggen
- instigate -- aansporen
- instinct -- aandrift
- institute -- gesticht
- instruct -- instrueren; aanschrijven
- instrument -- instrument
- insulate -- afzonderen
- insult -- affronteren; affront; grieven
- insure -- assureren
- intend -- bedoelen; van plan zijn
- intention -- doel
- inter -- begraven
- intercede -- voorspreken
- interchange -- ruilen
- interest -- belang inboezemen; belangstelling; aangelegenheid; interest
- interface -- interface
- interpret -- duiden
- interrogate -- een verhoor afnemen; overhoren
- interrupt -- interrumperen
- intervene -- ingrijpen
- interview -- interviewen; interview
- intimate -- gezellig
- intone -- een lied aanheffen
- intoxicate -- bedwelmen
- intrigue -- intrigeren
- introduce -- aanbieden
- intrude -- zich indringen
- invade -- binnenrukken
- invent -- bedenken; komen achter
- inventory -- boedel
- invest -- beleggen
- investigate -- exploreren
- invite -- inviteren
- invoice -- declareren; factuur
- invoke -- aanroepen; oproepen; afsmeken
- iodine -- jodium
- iris -- iris
- iron -- ijzeren; ijzer; strijken; bout
- irradiate -- bestralen
- irrigate -- bevloeien
- island -- eiland
- isolate -- afzonderen
- issue -- emitteren; nageslacht; afkondigen
- itch -- jeuken; jeuk
- item -- deel
- jack -- boer; dommekracht
- jackal -- jakhals
- jacket -- buis
- jade -- afbeulen; jaden; bittersteen
- jail -- gevangenis; gevangen zetten
- jam -- jam
- jargon -- Bargoens; jargon
- javelin -- speer
- jaw -- kaak
- jawbone -- kaak
- jeer -- schimpen
- jerk -- schokken; rukken
- jest -- boerten
- jewel -- steen; kleinood
- jingle -- kletteren; geklingel
- job -- arbeid; arbeidsplaats; ambt; klus
- jog -- aanstoten; joggen
- join -- lid worden; aan elkaar vastmaken; aaneenvoegen; aansluiten; bijeenbinden; binden
- joint -- geleding; collectief; algemeen
- joke -- grap; boerten; aardigheidje
- jolt -- schokken
- jot -- jota
- journal -- courant
- journey -- reis
- joy -- blijdschap; blijheid
- joystick -- stuur
- judge -- berechten; rechter; beoordelaar
- jug -- kan; pan; doos
- juggle -- jongleren
- juice -- sap
- jump -- springen; sprong
- junction -- aansluiting; vereniging
- jury -- jury
- just -- billijk; alleen; aanstonds; juist; straks
- justice -- billijkheid
- kangaroo -- kangoeroe
- keel -- kiel
- keen -- druk
- keep -- blijven; fokken; bewaken; behouden; gadeslaan; nakomen; redden
- kennel -- hondehok
- kerchief -- hoofddoek
- kernel -- kern
- kettle -- ketel; waterketel; keteldal
- key -- scala; toets; sleutel
- keyboard -- klavier
- kick -- schoppen; schop
- kid -- een geintje maken; geitje
- kill -- doden
- kiln -- kachel
- kilt -- kilt
- kind -- aardig; beminnelijk; goedaardig; bereidvaardig; attent; aard
- kindle -- aanmaken
- king -- dam; heer
- kip -- kip
- kiss -- kussen; kus
- kitchen -- keuken
- kite -- kiekendief; wouw
- kitten -- katje
- klaxon -- claxon
- knapsack -- knapzak
- knead -- kneden
- knee -- knie
- kneel -- knielen; op de knieën vallen
- knife -- mes
- knight -- ridder; paard
- knit -- breien
- knob -- gevest
- knock -- klappen; klap
- knot -- een knoop leggen; geleding
- know -- bekend zijn met; beheersen; weten
- knowledge -- bekendheid; medeweten
- label -- etiket
- labour -- bevallen
- lace -- kant
- lack -- derven; afwezigheid
- lackey -- herenknecht
- lacquer -- lakken; lak
- ladder -- ladder
- lake -- meer
- lamb -- lams‐; lamsvlees; lam
- lame -- hinkend
- lament -- steen en been klagen
- lamp -- lamp
- lance -- lans
- land -- aan land gaan; aanlanden; land; dalen; aarde
- landmark -- mijlpaal
- landscape -- landschap
- landslide -- aardverschuiving
- language -- taal
- lantern -- lantaarn
- lap -- kabbelen
- lapse -- terugvallen
- lark -- leeuwerik
- lasso -- lasso
- last -- verleden; aanhouden; beklijven; bestendigen; achterste; afgelopen
- lath -- lat
- lathe -- draaibank
- lather -- sop
- laud -- loven; lof toezwaaien
- laugh -- lachen; lach
- launch -- lanceren; barkas
- laundress -- wasvrouw
- laurel -- laurier
- lavender -- lavendel
- law -- recht; wet
- lawyer -- advocaat; jurist
- lay -- leggen; leke‐
- layer -- aardlaag; afleggen; aflegger; laag; grondlaag
- lazy -- lui
- lead -- de weg wijzen; besturen; loden; lood
- leaf -- blad
- leaflet -- brochure
- league -- mijl; bond
- lean -- schragen; leunen; mager; dun
- leap -- springen; sprong
- learn -- leren
- lease -- in pacht hebben; ceel
- leather -- leerachtig; leder
- leave -- afvaren; afreizen; afgaan; in de steek laten; verlof; nalaten; laten
- leaven -- gist
- lecture -- college geven; college; een lezing houden; lezing
- leech -- bloedzuiger
- leg -- been; onderbeen
- legend -- legende
- legion -- legioen
- legitimize -- echten
- lemon -- citroen
- lend -- lenen; lenen aan
- length -- langdurigheid
- lengthen -- doortrekken
- lens -- lens
- less -- min
- lessen -- inkorten
- lesson -- les
- let -- laten; verhuren
- lethargy -- doffe onverschilligheid
- letter -- brief; missive; letter
- letterbox -- bus
- level -- aan de schouder brengen; effen; effenen; eender; egaliseren; afgraven; horizontaal; nivelleren; hoogte
- lever -- beuren
- licence -- licentie; vrijbrief
- license -- een vergunning geven; licentie; vrijbrief
- lick -- likken
- lid -- bedekking
- lie -- liggen; liegen; leugen
- lift -- opgraven; beuren; opgaan; lift
- ligature -- afbinden
- light -- aanmaken; het licht aandoen; hel; lichtend; belichten; schijn; zwak
- lighten -- bliksemen
- lighter -- aansteker
- lightning -- bliksem
- like -- als; eender; hechten aan
- limb -- lid
- lime -- kalk; limoen; linde‐
- limit -- begrenzen; grens
- limp -- hinken
- line -- sim; lijn; beurt
- link -- monteren; schakel
- linker -- linker
- lip -- lip
- liqueur -- likeur
- liquidate -- afwikkelen; laten verdwijnen; doden
- liquor -- alcohol
- lisp -- lispelen
- list -- een lijst maken; ceel
- listen -- aanhoren
- litigate -- procederen
- litter -- baar
- live -- gevestigd zijn; leven
- load -- laden; beladen; lading
- loaf -- brood
- loan -- lenen; lening
- loathe -- een afschuw hebben van
- lobster -- langoest; zeekreeft
- locate -- leggen
- lock -- sas; slot; op slot doen
- locust -- sprinkhaan
- long -- lang; lange tijd
- look -- er uitzien; aanblik; hier; blikken; blik
- loom -- weefgetouw
- loop -- maas
- loose -- mul; diarree‐; iel
- lord -- lord; heer
- lorry -- truck
- lose -- afvallen; kwijtraken; verslagen worden
- loss -- deficit; aderlating; schadepost
- lot -- kavel
- lounge -- salon
- louse -- luis
- love -- beminnen; affectie; seksuele hartstocht; duurte; dol zijn op
- low -- laag; gemeen
- lower -- afdraaien; laten zakken; neerlaten; afslaan
- luck -- bof; fortuin; kans
- lull -- wiegen
- lullaby -- slaaplied
- lump -- bal; brok; massa; bonk
- lunch -- lunch; het middagmaal gebruiken
- lure -- lokken
- lust -- hartstocht; geilheid
- lute -- luit
- machine -- machine
- mad -- dol; hondsdol
- madam -- mevrouw
- magazine -- blad; magazine; periodiek
- magnetize -- magnetiseren
- mail -- post
- main -- hoofd‐
- maintain -- argumenteren; behouden
- major -- majoor; hoofd‐
- make -- koersen; maken; laten
- malfunction -- haperen; bijdraaien
- mallet -- croquethamer
- malt -- mout
- man -- bemannen; mens; man
- manage -- administreren; dirigeren; huishouden
- mandate -- lastbrief
- maneuver -- manoeuvre
- mango -- manga
- manicure -- manicuren
- manifest -- laten blijken; manifest
- manipulate -- hanteren
- manœuvre -- manoeuvre
- manoeuvre -- manoeuvreren; manoeuvre
- mansion -- herenhuis
- mantle -- jas
- manufacture -- fabriceren; aanmaak
- manure -- mest
- map -- kaart; landkaart
- marble -- pilletje; marmeren; marmer
- march -- lopen
- margin -- kant
- marionette -- marionet
- mark -- merken; merk; mark; sein; bewijs; aanmunten
- market -- afzetgebied; bazaar; jaarbeurs
- marry -- in de echt verbinden; in het huwelijk treden; de vrouw worden van; de man worden van
- martyr -- martelares; bloedgetuige
- marvel -- zich verbazen
- mascara -- mascara
- mask -- bemantelen; dekmantel
- mason -- metselaar
- masquerade -- maskering; maskerade
- mass -- boel; eucharistieviering
- massacre -- bloedbad; afslachten; slachting
- massage -- masseren; massage
- mast -- mast
- master -- meester worden; doctorandus; maëstro; baas
- masturbate -- masturberen
- mat -- mat
- match -- lucifer; match; paren; koppelen
- mate -- paren; gemeenschap hebben
- material -- materieel; grondstof; stof
- materialize -- materialiseren
- matter -- aangelegenheid; geval; materie; goedje
- mattress -- matras
- mature -- belegen
- may -- mogen; het recht hebben
- meager -- mager; belabberd
- meal -- bloem; gort; eten
- mean -- gemiddeld; van plan zijn; doorsnee; middelmaat; beduiden; bedoelen
- meander -- kronkelen
- measure -- meten; afmeten; grootte
- meat -- vlees
- medal -- medaille
- mediate -- middelen
- medicine -- artsenij; geneeskunde
- meditate -- mediteren
- medly -- allegaartje
- meet -- bijeenkomen; elkaar ontmoeten; afspreken; aantreffen; afhalen; komen halen
- melt -- dooien; smelten; doorbranden
- member -- aanhanger; partijganger
- memorize -- uit het hoofd leren; memoriseren
- menace -- dreigen; dreiging
- mend -- boeten
- mention -- gewag maken van; gewag
- merchandise -- waar
- merchant -- handelaar
- mercury -- kwik
- mercy -- barmhartigheid; genade
- mere -- bloot
- merit -- toekomen; verdienste
- mesh -- maas
- mess -- brij
- message -- bericht; bekendmaking
- messenger -- bode
- metal -- metalen; metaal
- metaphor -- beeld
- method -- methode
- metre -- meter
- microfilm -- microfilm
- microphone -- microfoon
- microscope -- microscoop
- middle -- doorsnee; middelmaat
- midwife -- verloskundige
- migrate -- rondreizen
- milepost -- mijlpaal
- milestone -- mijlpaal
- milk -- melk; melken
- mill -- molen; metaalfabriek
- mince -- fijnhakken
- mind -- geest; gadeslaan
- mine -- de mijne; mijn
- mingle -- mengen; doorlopen
- minister -- bewindsman
- mint -- munt; munten
- minus -- min
- minute -- minuut
- miracle -- mirakel
- mirage -- fata morgana
- mirror -- afspiegelen; spiegel
- miscalculate -- buiten de waard rekenen
- miscarry -- een miskraam krijgen; falen
- miss -- misgrijpen
- mission -- missie
- mist -- damp
- mistake -- abuis
- mistress -- bazin; meesteres
- misunderstand -- misvatten
- miter -- mijter
- mitre -- mijter
- mitten -- handschoen
- mix -- mengen; doorlopen
- mizzle -- motregenen
- moan -- kermen
- mobilize -- mobiliseren
- mock -- honen; zich vrolijk maken over; de spot drijven met
- model -- modelleren; mal; boetseren; schema
- modem -- modem
- moderate -- bescheiden; matigen
- modernize -- moderniseren
- modify -- modificeren
- moist -- vochtig; klam
- mold -- boetseren; gieten; vorm; schimmel
- mole -- mol
- mom -- ma
- mommy -- ma
- money -- geld
- monitor -- afluisteren
- monk -- monnik; kloosterbroeder
- monkey -- aap
- monologue -- alleenspraak
- monopolize -- accapareren
- monster -- mormel; klerehond; gedrocht
- monument -- gedenkteken
- moon -- maan
- moor -- aanbinden; steppe
- moral -- moreel; moraal; zedenles
- mordant -- beits
- more -- meer; langer
- mortar -- mortier
- mortgage -- hypotheek
- mosquito -- muskiet
- moss -- mos
- motel -- motel
- moth -- nachtvlinder; mot
- mother -- bemoederen; moeder
- motion -- motie
- motive -- aanleiding; beweegreden
- motor -- motor
- motorcycle -- motor
- motorize -- motoriseren
- mould -- boetseren; gieten; vorm; schimmel
- mount -- aanbrengen; zetten
- mountaineer -- alpinist
- mourn -- rouwen; bejammeren
- mouse -- muis
- mousetrap -- muizeval
- mouth -- bek; mond; monding; uitmonding
- move -- aangrijpen; opzij schuiven; aandoen; verroeren; zich bewegen; omzetten; zich verplaatsen; verhuizen; verhuizing
- mow -- maaien
- mud -- drek
- muddy -- bemodderd
- mug -- bakkes
- mule -- muil; muildier
- multiply -- multipliceren; verveelvoudigen
- mummy -- mummie
- munition -- munitie
- murder -- moorden; moord
- murk -- donker
- murmur -- murmelen; brommen; suizeling; kabbelen
- muscle -- spier
- muse -- muze
- mush -- brij
- mushroom -- paddestoel; champignon
- musk -- muskus
- must -- horen; most
- mute -- sprakeloos; stomme
- mutineer -- muiter
- mutiny -- muiterij
- mutter -- brommen
- muzzle -- bek; muilkorven; muilband
- mystify -- bedotten
- nadir -- nadir
- nag -- hit
- nail -- nagelen; nagel
- name -- benaming
- namesake -- naamgenoot
- nap -- druilen
- nape -- nek
- narrate -- debiteren
- narrow -- bekrompen
- nationalize -- naasten
- nature -- aard; natuur; wezen
- nauseate -- afkeer inboezemen
- navigate -- navigeren; varen
- near -- aan; aanstaand; in de buurt van
- neck -- hals
- necklace -- collier
- nectar -- nectar
- need -- hoeven; behoefte; behoeftigheid
- needle -- naald; kompasnaald; speld
- negative -- cliché; ontkennend
- neglect -- veronachtzamen; achterstelling; laten; achterstellen; verwaarlozing; niet doen
- negotiate -- handeldrijven
- neigh -- hinniken
- neighbour -- buur; medemens
- nerve -- zenuw
- nest -- een nest maken; nest
- net -- netto; net
- nettle -- netel
- network -- net
- new -- nieuw
- news -- nieuwigheid; nieuwsberichten
- newspaper -- blad; courant
- nibble -- knabbelen
- nice -- aangenaam; aardig; goed; leuk; fijn
- niche -- nis
- nickel -- nikkel
- nickname -- bijnaam
- niggard -- duitendief
- nigger -- nikker
- night -- nacht
- ninth -- negende
- nip -- aperitief
- nipple -- speen; tepel
- noble -- edel
- nod -- knikken
- noise -- herrie
- nominate -- benoemen
- nonsense -- absurditeit; gekheid
- noon -- middag
- norm -- norm
- north -- noordwaarts; noorden
- nose -- neus
- notch -- inkeping
- note -- biljet; aantekening; aantekenen; nota
- notice -- aanplakbiljet; aankondiging; advies; gewaar worden; opmerken; opmerking; bericht
- notify -- aankondigen; aanschrijven
- nought -- nul; nihil
- noun -- substantief
- nourish -- voeden
- nuance -- nuance
- nudge -- aanstoten
- null -- nihil
- number -- huisnummer; aantal; item
- nurse -- verplegen; verpleegster; broeder; oppassen; kinderjuffrouw; baker
- nut -- moer; noot; schroefmoer
- nutmeg -- muskaat
- oak -- eikehouten; eik; eikehout
- oar -- riem
- oath -- bezwering
- obey -- gehoorzamen
- object -- ding
- oblique -- scheef
- obscure -- donker
- observe -- handelen volgens; gadeslaan; nakomen
- obsess -- beklemmen
- obstruct -- afdammen; obstructie voeren
- obtain -- buit maken
- obtuse -- dom; dof
- occasion -- keer; aanleiding; gebeuren
- occult -- occult
- occupy -- beslaan; bekleden
- occur -- aan de hand zijn
- octuple -- achtvoudig
- offend -- affronteren; grieven
- offer -- aanzoek; aanbieden; aanbieding; indienen; spelen; bieden
- office -- kantoor; bureau; ambt
- officer -- officier; ambtenaar
- offset -- afstand
- ogle -- lonken
- oh -- ach; o
- oil -- olie
- okay -- goed; nu goed; afgesproken; OK; juist
- omen -- teken; omen
- omit -- achterwege laten; laten; niet doen; uitlaten
- on -- naar voren; aan; jegens; door; langer; aangaande
- one -- een of ander; men; een
- open -- opendoen; open
- operate -- functioneren; bedienen; opereren
- opiate -- opiaat
- opine -- achten
- opinion -- dunk
- opportune -- doelmatig
- oppose -- belemmeren
- oppress -- dringen
- option -- alternatief
- oracle -- orakel
- orange -- oranje; sinaasappel
- orbit -- baan
- orchestrate -- orkestreren
- ordain -- bestemmen
- order -- aanvoeren; aanvragen; aanvraag; decoratie; rangorde; gelasten; bevel; aaneenschakeling
- organ -- orgaan; orgel
- organize -- regelen
- orient -- inwerken
- originate -- afstammen; afkomstig zijn
- ornament -- versieren; decoratie; decoreren; opsmuk
- orphan -- ouderloos; wees
- oscillate -- oscilleren
- other -- ander
- out -- buiten; buitenwaarts
- outfit -- complet; costuum
- outlet -- afzetgebied
- outline -- omlijning; schaduwbeeld; aanleg
- outrage -- wandaad
- outset -- begin
- outward -- buitenwaarts
- over -- afgelopen; boven; aan
- overcoat -- jas
- overdrive -- afbeulen
- overestimate -- overschatten
- overflow -- overlopen
- overgrow -- begroeien
- overhaul -- inhalen; passeren
- overlay -- overlappen; bekleden
- overlook -- nalaten
- overpower -- geweld aandoen; kraken
- override -- afbeulen
- overtake -- inhalen; overtrekken; voorbijrijden
- overthrow -- kappen; omverwerping; kantelen
- overture -- prelude; ouverture
- overwhelm -- bedelven
- owe -- in de schuld staan
- owl -- uil
- own -- bezitten; eigen
- oyster -- oester
- ozone -- ozon
- pace -- afpassen; lopen; pas
- pack -- pakken; emballeren; pak
- package -- pakken; colli
- packet -- pakje
- pad -- blok; vullen
- paddle -- door het water plassen; blad van een roeiriem
- paean -- loflied
- page -- boer; bladzijde
- pain -- pijn
- paint -- kleuren; verf; afschilderen
- pair -- duo; paren; span
- pal -- kameraad
- palace -- paleis
- pale -- verbleekt; bleek
- palisade -- paalwerk
- palm -- bal; palmboom
- pamper -- koesteren
- pamphlet -- brochure; libel
- pancake -- pannekoek
- pane -- glaswaar
- panel -- beschot
- pansy -- driekleurig viooltje
- pantomime -- pantomime spelen; gebarenkunst
- pants -- broek
- paper -- akte; behangen
- parachute -- parachute
- parade -- appèl; convocatie; paraderen; corso
- paradise -- paradijs
- paraffin -- paraffine
- paragraph -- alinea; artikel
- parallel -- evenwijdig
- paralyse -- lamleggen
- parcel -- pakje; kavel
- pardon -- amnestie verlenen; vergeven; genade
- parent -- ouder
- parish -- gemeente
- park -- parkeren; park
- parrot -- papegaai; napraten
- parry -- afweren
- part -- bestanddeel; component; deel; rol
- partial -- gedeeltelijk; eenzijdig
- participate -- deelnemen
- partition -- afscheiding
- partner -- associé
- party -- aanhang; avondje; feest; stem; gevolg
- pass -- inhalen; verlof; pas; omkomen; aangeven; langsgaan; voorbijrijden; afdragen
- passage -- baan; doorgang
- passenger -- inzittende
- passion -- gloed; hartstocht
- passionate -- hartstochtelijk
- paste -- aanplakken; beslag
- pastor -- pastoor; dominee; geestelijke
- pat -- tikken
- patch -- ingezet stuk; boeten
- patent -- octrooi
- path -- baan; pad
- patient -- patiënt; geduldig
- patrol -- patrouilleren; patrouille
- patron -- begunstiger; beschermheer; beschermheilige; beschermer
- patronage -- auspiciën
- pattern -- patroon; schema; schablone
- pause -- pauzeren; pauze
- pave -- bestraten
- pavement -- bestrating; stoep
- pavilion -- koepel
- paw -- been
- pawn -- belenen; pion; soldaat
- pay -- betalen
- peace -- vrede
- peach -- perzik
- peacock -- pauw
- peak -- neus
- peal -- aflopen
- peanut -- aardnoot
- pearl -- parel
- pedagogue -- opvoedkundige
- pedal -- peddelen; pedaal
- peddle -- colporteren; sjacheren
- pedestal -- pedestal
- pedigree -- stamboom; genealogie
- peel -- afpellen; dop
- peep -- gluren; kwetteren
- peer -- staren
- peg -- aperitief
- pen -- hok; pen; schaapskooi
- pencil -- potlood
- penetrate -- binnendringen
- penny -- penny
- pension -- pensioen
- penthouse -- afdak; schutdak; markies
- people -- lieden; personen
- pepper -- peperen; peper
- perceive -- bespeuren; in de smiezen krijgen; merken
- perfect -- in optima forma; verbeteren
- perfection -- perfectie
- perform -- opdagen; binnengaan; maken; nakomen; aanbieden
- perfume -- parfumeren; geur
- peril -- gevaar
- period -- periode; oog
- periscope -- periscoop
- perish -- creperen
- permanent -- bestendig
- permission -- fiat; permissie
- permit -- gedogen; vergunning
- persecute -- achtervolgen
- persevere -- aanhouden; doorbijten
- persist -- aanhouden; koppig volhouden; doorbijten
- person -- personage; kerel
- persuade -- overtuigen; bepraten
- perturb -- storing veroorzaken
- pestle -- stamper
- pet -- koesteren
- peter -- plasser
- petition -- petitie; rekest
- petticoat -- onderrok
- phase -- fase
- philosophize -- filosoferen
- philosophy -- filosofie
- phonograph -- grammofoon
- photograph -- foto; fotograferen
- pi -- pi
- pick -- afkluiven; afbreken; pikken; oprapen
- pickle -- bengel; inleggen
- picnic -- picknicken; picknick
- picture -- beeld; figuur; doek; gelijkenis
- pie -- pastei; taart
- piece -- brok; deel; bonk
- pig -- varkens‐; varken
- pigeon -- duif; houtduif
- pigeonhole -- afdeling
- pike -- snoek
- pile -- boel; aambei; opper
- pilfer -- achteroverdrukken
- pilgrim -- bedevaartganger
- pilgrimage -- bedevaart
- pill -- pil
- pillar -- colonne
- pillow -- hoofdkussen; kussen
- pilot -- besturen; loods; piloot
- pimple -- puistje
- pin -- kegel; naald
- pinch -- beknellen; klemmen; achteroverdrukken
- pine -- den
- pink -- anjelier; rooskleurig
- pinnacle -- bergtop
- pioneer -- baanbrekend; baanbreker
- pip -- korrel
- pipe -- pijp; buis
- pirate -- piraat
- pistol -- pistool
- piston -- zuiger
- pit -- gracht; kern
- pitch -- pek
- pity -- schade; beklagen; erbarmen
- pivot -- draaien; draaipen
- placard -- aanplakken; aanplakbiljet
- place -- aanbrengen; lokaal; leggen; lokaliteit; steken
- plague -- pest; plagen
- plain -- vlakte; duidelijk
- plait -- vlechten
- plan -- doel; ontwerpen; plannen; ontwerp; beramen; blauwdruk; schetsen
- plane -- vliegmachine; een glijvlucht maken; ontwerp; plataan; schaven; schaaf
- plank -- bord
- plant -- planten; plant; beplanten
- plash -- kabbelen
- plaster -- aanstrijken; pleister; pleisteren; kalk
- plate -- schaal; plaat; plak; bord
- plateau -- blad
- platform -- bestuur; aanlegplaats; bordes; balkon; beginselverklaring; trambalkon
- platinum -- platina
- play -- spelen; bespelen; stuk
- plea -- argument; pleiten; pleidooi
- plead -- pleiten; bepleiten
- please -- alsjeblieft; a.u.b.; aanstaan
- pleasure -- behagen; plezier
- pledge -- borgstelling
- plot -- intrige; komplot
- plough -- ploegen; ploeg
- pluck -- afbreken; oprapen
- plug -- bougie; tampon; plug
- plum -- pruim
- plume -- pluim
- plunder -- buit maken
- plunge -- duiken
- plywood -- multiplex
- pocket -- zak
- podium -- podium
- point -- neus; oog
- poise -- balanceren
- poison -- vergallen; gif
- pole -- kuil; paal; pool; baar
- police -- politie
- policy -- beleid; polis; politiek
- polish -- schoencrème; boenen; fatsoeneren
- polite -- beschaafd; beleefd
- polka -- polka
- pollinate -- bestuiven
- pomp -- luister
- pond -- kolk
- pony -- pony; hit
- pooh -- bah
- pool -- poel; aansluiten; zwembad
- poop -- achtersteven
- pope -- paus
- pork -- varkensvlees
- porpoise -- bruinvis
- port -- haven; poort
- porter -- conciërge; kruier
- portrait -- beeltenis; beeld
- pose -- aanstellerij; zich aanstellen; poseren; pose
- position -- houding
- possess -- bezitten
- possession -- bezit
- post -- aanplakken; op de post doen; paal; ambt; wachtpost; posterijen
- postcard -- briefkaart
- poster -- aanplakbiljet
- postpone -- aanhouden; opschorten
- postulate -- eisen
- pot -- po; kan
- potter -- pottenbakker
- pound -- pond; stampen; pond sterling
- pour -- gieten; plengen; strooien
- powder -- poederen; toiletpoeder; gruis
- power -- heerschappij
- practice -- aanwenden; oefenen; oefening; beoefening; beoefenen; praktijk
- practise -- drillen; zich oefenen
- praise -- loven; lof toezwaaien; lof
- prawn -- garnaal
- pray -- bidden
- preach -- prediken
- precede -- voorafgaan; voorgaan
- precise -- duidelijk; juist
- preface -- inleiding
- prefer -- de voorkeur geven aan
- prefix -- voorvoegsel
- prejudice -- vooringenomenheid; benadelen; duperen
- prelude -- prelude
- premier -- minister‐president
- première -- première
- prepare -- aanmaken; klaarmaken
- prepay -- frankeren
- preposition -- voorzetsel
- presage -- teken; omen
- presence -- aanwezigheid
- present -- actueel; cadeau; hedendaags; eigentijds; spelen; aanbieden; aanwezig
- preserve -- behoeden; inleggen; behouden
- preside -- presideren
- press -- pers; aandrukken; dringen; drukpers; haasten
- pressure -- aandrang; druk; drang
- presume -- aanspraak maken op; aannemen
- pretend -- doen alsof; fingeren
- pretext -- dekmantel
- pretty -- aardig; keurig
- prevent -- beletten; belemmeren; voorkomen
- prey -- buit; gevangenneming
- price -- prijs
- prick -- jongeheer; pek
- pride -- trots
- priest -- geestelijke; priester
- primary -- primair
- primrose -- primula
- prince -- prins
- principle -- beginsel
- print -- afdruk; spoor; drukken; druk; bedrukken
- prison -- gevangenis
- privilege -- prae
- prize -- premie
- proceed -- te werk gaan
- process -- bewerking; bereidingswijze; ontwikkelingsgang
- procession -- omgang
- proclaim -- afkondigen
- procure -- uitreiken; aanschaffen; zich voorzien van
- produce -- afwerpen; bewerkstelligen
- product -- gewrocht
- profane -- ontheiligen
- profess -- bekennen
- profile -- karakterschets; doorsnede
- profit -- baat; profiteren; belang
- profound -- diep
- profuse -- abundant
- programme -- programmeren; programma
- progress -- beterschap; opschieten; voortgang
- prohibit -- verbieden
- project -- projecteren; blauwdruk
- prologue -- proloog
- promenade -- promenade
- promise -- beloven; belofte
- promote -- bevorderen
- prompt -- accuraat; influisteren
- promulgate -- afkondigen
- pronounce -- uitspreken
- proof -- drukproef; adstructie
- prop -- drager
- property -- bezitting; eigenschap; allooi; bezit
- prophecy -- profetie
- prophesy -- beduiden; profeteren
- proportion -- evenredigheid
- prose -- proza
- prosecute -- een proces aanspannen tegen; achtervolgen
- proselyte -- bekeerling; proseliet
- prosper -- bloeien
- prostitute -- prostitueren; prostituée; snol
- protect -- behoeden; beschermen; beschutten
- protest -- bestrijden; bezwaar
- protocol -- bekeuring
- prototype -- prototype
- prove -- aantonen; adstrueren
- proverb -- spreekwoord; sententie
- provide -- bevoorraden
- provision -- provianderen
- provoke -- aanstoken; provoceren
- provost -- burgemeester
- prune -- snoeien
- psalm -- psalm
- psyche -- psyche
- pub -- bar; café
- publicize -- propaganda maken voor; publiceren
- publish -- emitteren; afkondigen
- puff -- poef
- pug -- mops
- pull -- rukken; ruk; naar zich toe halen; trekken
- pulley -- blok
- pulsate -- kloppen
- pulse -- pols
- pulverize -- kwellen; fijnmaken
- pump -- pompen; pomp
- pun -- woordspeling
- punch -- stompen; punch
- punctuate -- leestekens plaatsen; punteren
- punish -- kastijden; straffen; afstraffen
- punk -- tondel
- purchase -- koop; aankopen; gekochte; kopen; inkopen; aanschaffen; overname; aanschaf
- pure -- louter
- purge -- louteren
- purify -- kuisen
- purl -- murmelen; kabbelen
- purple -- purperen; purper
- purpose -- doel
- purse -- beurs
- pursue -- najagen; achtervolgen
- pus -- etter
- push -- aanduwen; douwen; douw
- put -- aanspannen; leggen
- putrefy -- bederven
- putty -- mastiek
- puzzle -- puzzel; verbijsteren; dooreenhalen; onthutsen
- pyramid -- piramide
- quack -- bedrieger
- quail -- kwartel
- qualify -- bepalen
- quantity -- boel
- quarrel -- dispuut; kiften; heibel; onenigheid hebben; geschil
- quarter -- buurt
- quash -- vernielen; doen falen; afwijzen
- quay -- aanlegplaats
- queen -- vrouw; koningin
- quell -- neerslaan
- quest -- speurtocht
- question -- kwestie; een verhoor afnemen; aanvechten
- quibble -- bedillen
- quick -- gauw
- quicksilver -- kwik
- quiet -- bedaard; kalmte; bedaren
- quilt -- stikken
- quip -- bespotten; de spot drijven met
- quit -- aftreden; in de steek laten
- quite -- min of meer; basta; bijster; finaal
- quiver -- beven; beving
- quote -- aanhalen; aanhalingsteken
- rabble -- canaille
- race -- geslacht; hardlopen; ras
- rack -- arak
- radar -- radar
- radiate -- stralen; bestralen
- radio -- draadloze
- raffle -- loterij
- raft -- vlot
- rag -- flard
- ragout -- ragoût
- rail -- rail
- railroad -- spoor
- rain -- regenen; regen
- rainbow -- regenboog
- raise -- fokken; dresseren; een lied aanheffen; beuren; opdrijven
- rake -- harken; hark
- ram -- ram
- rampart -- bastion
- ranch -- bezitting; ranch
- rand -- bergketen; rand
- range -- bereik
- rank -- graad; beurt
- ransom -- afkopen; afkoopsom
- rap -- rappen
- rare -- ongemeen
- rarefy -- verdunnen
- rasp -- raspen
- raspberry -- framboos
- rat -- rat
- rate -- evenredigheid; graad; begroten
- rather -- een beetje; een klein beetje; immers; tussenin; beter; bij voorkeur; aardig; basta
- ratify -- bekrachtigen
- rattle -- klakken; ratelaar
- ravage -- afstropen
- rave -- krankzinnig zijn
- raven -- raaf
- ray -- straal; band
- razor -- scheermes
- reach -- bereiken; bereik
- react -- reageren
- read -- aflezen; lezen; luiden
- ready -- af; bereidvaardig
- realize -- begrijpen; zich bewust zijn
- really -- echt; inderdaad
- rear -- achterhoede; fokken; achtereind
- reason -- oorzaak; beweegreden; rede
- rebate -- afslaan; afslag
- rebel -- muiter; in opstand komen; opstandeling
- rebound -- aanslaan
- rebuff -- afpoeieren
- rebuke -- afkeuren; berispen; beknorren; een standje geven
- recall -- gedenken; herinneren; herdenken; memoreren
- recapture -- heroveren
- recede -- achteruitgaan; mislukken
- receipt -- kwiteren; kwitantie; ontvangbewijs
- receive -- aannemen; recipiëren; genieten
- recess -- alkoof; pauze
- reciprocate -- beantwoorden
- recite -- declameren; reciteren
- reclaim -- ontwoekeren
- recline -- liggen
- recognize -- agnosceren; herkennen; onderkennen
- recollect -- gedenken; herdenken
- recommend -- aanbevelen
- record -- antecedenten; discus; exposé; aantekenen; register; D‐snaar
- recover -- herkrijgen; beter worden
- recruit -- recruteren; aanwerven; milicien; aanbrengen; recruut
- recuperate -- aansterken
- red -- blozend; blos
- redeem -- afkopen; aflossen
- reduce -- herleiden
- reed -- riet
- reef -- klip
- reek -- stinken; geuren
- referee -- arbiter
- reference -- referentie
- refine -- louteren
- reflect -- reflecteren; afspiegelen
- reform -- hervormen; hervorming
- refresh -- laven
- refrigerate -- koelen
- refuge -- toevlucht
- refugee -- uitgewekene
- refuse -- afval; schuim; bocht; uitschot; afkeuren
- refute -- ontzenuwen
- regain -- herwinnen
- regard -- achting; beschouwen; blikken; zien; aanzien
- regiment -- regiment
- register -- aangeven; aantekenen; register
- regret -- bejammeren; leedwezen; het jammer vinden van; berouwen; berouw hebben van
- regulate -- regelen
- reign -- bestuur
- reject -- afkeuren; afslaan; afstemmen; het verdommen
- rejoice -- blij zijn
- relate -- debiteren; aangaan
- relax -- verslappen
- release -- loslaten; laten; afhelpen
- religion -- geloof
- relinquish -- afstaan; afzien van; afstappen van
- relish -- snoepen
- remain -- achterblijven; blijven
- remainder -- overige; afval
- remark -- aanmerking; opmerking
- remedy -- beter maken; medium
- remember -- gedenken; herdenken
- remind -- herinneren
- remit -- afgelasten
- remote -- ver; afgelegen; veraf
- remove -- afschaffen
- render -- reproduceren
- rendezvous -- afspraak
- renegade -- afvallige
- renew -- renoveren
- renounce -- afzien van; afzweren; afstand doen van; afstappen van
- renown -- onderscheiding; beroemdheid; faam; glorie; vermaardheid
- rent -- huur; huurprijs
- renter -- huurder
- repair -- herstellen; maken
- repay -- restitueren
- repeat -- herhalen; doornemen
- repel -- afstoten
- repent -- berouw hebben; berouwen; berouw hebben van
- repetition -- herhaling
- replace -- inboeten
- replete -- afgeladen; verzadigd
- reply -- antwoorden; antwoord
- report -- berichten; mededelen; aanbrengen; exposé; bekendmaking
- repose -- rusten; rust
- represent -- afbeelden; vertegenwoordigen
- reprint -- herdruk; herdrukken; overneming
- reproach -- afkeuren; beknorren; berisping; een standje geven
- reproduce -- reproduceren
- reproof -- aanmerking
- reprove -- afkeuren; beknorren; een standje geven
- repulse -- terugdringen
- repute -- faam
- request -- inroepen; aanvraag
- require -- hoeven; eisen
- requisition -- rekwireren
- rescue -- behouden
- research -- speurtocht; exploreren; onderzoek
- resemble -- lijken
- resent -- aanstoot nemen aan; aanstoot nemen
- reserve -- bespreken; aanvragen; openhouden
- resign -- abdiceren; demissionair zijn; bedanken; afstand doen van
- resin -- hars
- resist -- tegenspartelen
- resound -- doorklinken; resoneren
- respect -- eerbiedigen; eerbiedwaardigheid; eerbied; achting
- respond -- reageren; antwoorden
- rest -- berusten; afval; rusten; rust
- restrain -- bedwingen; afhouden; aanvoeren; de scepter zwaaien
- restrict -- begrenzen
- result -- afstammen; bevinding; resulteren; afloop
- resume -- hervatten
- retain -- detineren
- retire -- aftreden
- retouch -- bijwerken
- retreat -- aftrekken; de aftocht blazen; aftocht
- retrograde -- achterwaarts
- return -- belastingaangifte; hergeven; teruggaan; rente; terugkomen; terugkeer
- reunite -- herenigen
- reveal -- kenbaar maken; loslaten; afkondigen; ontwikkelen
- revenge -- wraak
- reverse -- achterzijde; averechts; omgekeerde; achterkant
- review -- bespreken; recensie; een parade afnemen
- revise -- herzien
- revive -- herleven
- revolt -- in opstand komen; muiterij
- reward -- lonen; beloning
- rhyme -- rijmen; laten rijmen; rijm
- rib -- balein
- ribbon -- band
- rice -- rijst
- rich -- gefortuneerd
- rid -- afhelpen
- riddle -- puzzel
- ride -- rijden; gaan
- ridicule -- bespotting; bespotten; de spot drijven met; belachelijk maken
- rifle -- geweer
- rig -- optakelen
- right -- rechter‐; naar rechts; correct; gegrond; bevoegdheid; net
- righteous -- billijk
- rill -- beekje
- rim -- velg; band
- ring -- beugel; aflopen; bellen; doen rinkelen
- rinse -- gorgelen
- riot -- getier
- rip -- rijten
- ripe -- belegen
- ripen -- rijpen
- rise -- gaan staan; opgaan; zich voordoen
- risk -- kans lopen; gewaagdheid
- rival -- concurreren; concurrent
- river -- rivier
- rivet -- klinken; klinkbout
- roam -- rondreizen; dolen
- roar -- brullen
- roast -- braden
- rob -- beroven; bestelen; buit maken
- robe -- japon
- rock -- balanceren; wiegen; rots
- rocket -- raket
- rod -- baar; gard
- rogue -- boef; loeder
- roll -- bolletje; draaien; wentelen; slingeren; rol; oprollen
- romance -- romance
- roof -- dak
- room -- bestek; kamer
- root -- aanslaan; stam
- rope -- koord
- rose -- roos
- rot -- bederven
- rough -- bot; bars; bobbelig
- round -- ronde; gevuld; afronden; om
- rouse -- aanwakkeren; aanstoken; de sporen geven; aanporren
- row -- roeien; beurt
- rub -- aanstrijken; boenen
- rubber -- elastiek; gummi; condoom; stuf
- rubbish -- absurditeit; afval; schuim; bocht; uitschot; prullaria; afbraak
- ruby -- robijn
- ruddle -- roodaarde
- ruff -- kemphaan
- ruffian -- apache
- ruin -- ruïneren; verwoesten; bouwval
- rule -- bestuur; besturen; regel
- ruler -- liniaal; gebieder
- rumor -- faam; praatje
- rumour -- faam; praatje
- run -- aanrijden; aanloop; lopen; functioneren; vlucht; hardlopen
- ruse -- kneep
- rush -- haast maken; aandrang
- rust -- roesten; roest
- rustle -- ritselen; ritseling
- sack -- ontslaan; afdanken; tas
- sacrament -- sacrament
- saddle -- zaal
- safe -- behouden
- safety -- veiligheid
- sage -- salie; verstandig
- sail -- afvaren; zeilen; velum
- sailplane -- zeilvliegtuig
- saint -- heilige
- salamander -- salamander
- salary -- bezoldiging
- sale -- afname; verkoop
- salivate -- kwijlen
- sallow -- verbleekt; bleek
- salmon -- zalm
- salt -- zouten; zout
- salute -- groeten; aanslaan
- salvation -- behoud
- sample -- monster
- sanctify -- heiligen
- sanction -- bekrachtiging; bekrachtigen; sanctie
- sand -- zanderig; zand
- sandwich -- sandwich
- sap -- sap
- sardine -- sardine
- satisfy -- bevredigen
- saturate -- doortrekken
- sauce -- jus
- saucer -- schotel; bordje
- sauna -- sauna
- sausage -- beuling
- savage -- wild
- save -- behoeden; behouden; bezuinigen
- saw -- zagen; zaag
- say -- opgeven; hallo; luiden
- scabbard -- schede
- scaffold -- schavot
- scald -- in kokend water doen
- scale -- aanslag; met een ladder beklimmen; scala; schaal; schilfer; beklimmen
- scan -- scanderen
- scar -- litteken
- scare -- afschrikken
- scatter -- strooien; gieten
- scene -- scène
- scent -- geur
- sceptre -- rijksstaf
- schedule -- dienstregeling
- scheme -- blauwdruk; schema
- school -- school; kunstrichting
- science -- wetenschap
- scold -- manen; afkeuren; beknorren; een standje geven
- scooter -- autoped
- score -- orkestreren
- scourge -- plaag
- scout -- padvinder
- scrabble -- gekrabbel
- scrap -- afkeuren; flard
- scrape -- afkrabben; krassen
- scratch -- klauwen; krassen; ontvelling
- screen -- beeldscherm; scherm; afschermen
- screw -- naaien; schroeven; schroef
- script -- draaiboek; schrift
- scuffle -- gevecht; kloppartij
- sculpture -- beeldhouwwerk; beeldhouwen; beeldhouwkunst
- scythe -- zeis
- seagull -- meeuw
- seal -- rob; zegelen; zegel
- seam -- naad; stiknaad; dichtnaaien; hechting
- search -- speurtocht; afzoeken
- season -- kruiden; jaargetij
- seat -- bril; plaats
- secede -- afvallen
- seclude -- afzonderen
- second -- tweede; seconde
- secretary -- secretaresse; scriba
- secrete -- afscheiden
- section -- afdeling; baanvak; geleding
- secure -- bepalen; vastzetten; behouden
- seduce -- verleiden
- see -- aantreffen; zien; afgaan; bezorgd zijn
- seed -- zaad
- seek -- snorren
- seem -- lijken
- seize -- bemachtigen; beslag leggen op; rekwireren
- self -- zelf
- sell -- overdoen
- send -- doen toekomen
- sense -- benul; betekenis; zintuig; gewaar worden
- sentence -- frase; veroordelen; stelling
- separate -- afgezonderd; afzonderen; uiteengaan; optrekken; afbreken
- serenade -- serenade
- serene -- helder
- sermon -- kanselrede
- serpent -- slang
- servant -- dienares; bediende
- serve -- serveren; dienst hebben; dienen; aankaarten
- service -- dienst; bediening
- session -- sessie
- set -- apparaat; drift; kliek; complet; reeks
- settle -- afdoen; beslechten; afrekenen; afnemen
- sew -- aannaaien; naaien
- sewer -- cloaca
- sex -- geslacht; seks
- shack -- barak; hut
- shackle -- boeien; boei
- shade -- arceren; nuance; beschaduwde plek; schaduw
- shadow -- schaduwen; afschaduwing; schaduw
- shaft -- as; schacht
- shake -- schokken; schudden; hobbelen; doen schudden
- shall -- gaan
- shallow -- licht
- shame -- foei; beschaamdheid
- shampoo -- het haar wassen; shampoo
- shanty -- barak
- share -- aandeel; afbreken; deel; deelnemen; portie
- shark -- haai
- sharp -- scherp; accuraat; hekje; exact
- sharpen -- aanzetten
- shatter -- intrappen
- shawl -- bouffante
- sheaf -- bos; garf
- shear -- knippen
- shed -- afdak; schutdak; barak; huisje; afwerpen; berghok; markies; gieten
- sheen -- glans
- sheet -- blad; laken; plaat
- shell -- schaal; huisje; afpellen; dop
- shelter -- bunker; heenkomen; abri; behoeden; scherm; schuilen; bescherming
- shepherd -- herder; schaapherder
- sheriff -- landrechter
- shield -- bescherming; bord
- shift -- verschuiving
- shine -- blinken; aan zijn
- shingle -- dakplankje
- ship -- afzenden; boot
- shipwreck -- schipbreuk
- shirt -- overhemd
- shiver -- beven
- shock -- schokken; aanstoot geven; shock
- shoe -- beslaan; schoen
- shoo -- drijven
- shoot -- paffen; loot
- shop -- winkel; boodschappen doen
- shore -- kust
- short -- kort; kortstondig
- shorten -- afkorten; inkrimpen
- shorthand -- steno; snelschrift
- should -- horen
- shoulder -- berm; schouder
- shout -- gieren; kreet
- shovel -- scheppen; blik
- show -- laten blijken; laten zien; aanduiden; kijkspel
- showcase -- vitrine
- shower -- douchen; douche
- shrew -- feeks
- shrill -- bits; krijsend
- shrimp -- garnaal
- shrink -- ineenkrimpen; ineenschrompelen
- shrub -- boompje; struik
- shrug -- de schouders ophalen
- shuffle -- mengen
- shut -- dichtdoen; dicht
- shutter -- luik
- shy -- bedeesd; eenkennig
- sick -- naar
- sickle -- sikkel
- side -- bij‐; flank; partij
- sideline -- hobby
- siege -- beleg
- sieve -- zeef
- sift -- zeven
- sigh -- kreunen
- sight -- aanblik; richtmiddel; zicht
- sign -- teken; omen; adstructie; sein; blijk; onderschrijven
- signal -- een sein geven; sein; bewijs
- signify -- beduiden
- signpost -- wegwijzer
- silence -- kalmte; stilzwijgen
- silhouette -- schaduwbeeld
- silk -- zijden; zij
- silken -- zijden
- silver -- zilveren; zilver
- simmer -- pruttelen
- simple -- aalwaardig
- simplify -- simplificeren
- sin -- zonde doen; zonde
- sinew -- pees
- sing -- zingen
- single -- ongehuwd; alleenstaande; alleenstaand; enkel; afzonderlijk
- sink -- aan de grond raken; aanboren; inzinken; doen zinken; duiken
- sip -- opslorpen
- siphon -- hevel
- sir -- meneer
- sister -- zus
- sit -- broeden; zitten
- site -- ligging
- sixth -- zesde
- size -- bestek; grootheid
- skate -- glijmiddel; schaatsen; rog
- skeleton -- gebeente; karkas
- sketch -- ontwerpen; aanleg
- skid -- slippen; een schuiver maken
- skill -- bedrevenheid; handigheid
- skim -- scheren; scheren over; romen; schuimen
- skin -- huid; afstropen; ontvellen
- skinny -- mager
- skirt -- rok
- skull -- schedel
- skunk -- stinkdier
- slab -- plaat
- slam -- dichtslaan
- slander -- belasteren; achterklap
- slap -- draai om de oren
- slash -- afkraken; ophaal
- slat -- lat
- slate -- lei; afkraken
- slaughter -- slachten
- slave -- slavin; slaaf
- slay -- doden
- sledge -- ar
- sleep -- maffen; slaap
- sleeve -- mouw
- sleigh -- ar
- slice -- filet; snerpen
- slim -- rank; afslanken
- slip -- slippen; glibberen; fiche
- slipper -- pantoffel
- slobber -- kwijlen
- slope -- glooiing; afrit
- slot -- gleuf; cannelure
- sloth -- aai
- slow -- langzaam; traag
- slug -- slak
- sluice -- sas
- slum -- achterbuurt
- slumber -- druilen
- slut -- lichtekooi
- smack -- smakken
- small -- gering
- smash -- intrappen
- smear -- sauzen
- smell -- stinken; ruiken; reukzin; reuk; geuren; geur
- smile -- glimlachen; glimlach
- smith -- smid
- smock -- boezeroen
- smoke -- roken; damp
- smooth -- effen; glad; banen
- smuggle -- smokkelen
- snack -- lunch
- snail -- slak; apestaartje
- snake -- slang
- snare -- arglist; slag
- sneer -- ginnegappen
- snifter -- aperitief
- snore -- knorren
- snot -- snot
- snow -- sneeuwen; sneeuw
- snowball -- sneeuwbal
- snowdrop -- sneeuwklokje
- snowflake -- sneeuwvlok
- snub -- afsnauwen
- snuffle -- snuffelen; snuiven
- soak -- in de week zetten; indompelen
- soap -- zeep; zepen
- sob -- snikken
- sober -- nuchter; bezadigd
- soccer -- voetbal
- sock -- sok
- socket -- foedraal
- sod -- zode
- sodomize -- anaal neuken
- soil -- aarde; bekladden; bevuilen; aardrijk
- solder -- soldeer; solderen
- soldier -- soldaat
- sole -- bloot; bal; schoenzool; alleen; tong
- solo -- solo
- solution -- oplossing; uitkomst
- solve -- ontraadselen
- somber -- mistroostig
- something -- iets
- son -- zoon
- soot -- roet
- soothe -- bedaren
- soprano -- sopraan
- sore -- zweer
- sorrow -- bedroefdheid; droefheid
- sort -- aard
- soul -- geest
- sound -- gaan; geluid
- soup -- soep
- sour -- doordringend; zuur; verzuren; wrang; bars
- source -- bron
- south -- zuidelijk; naar het zuiden; zuiden
- souvenir -- aandenken; gedachtenis
- sovereign -- oppermachtig; beheerser
- sow -- uitzaaien; keu; zaaien
- space -- spatie; bestek
- spade -- graven; schop; omspitten
- spare -- ontzien; bezuinigen
- spark -- sprank; elektrische vonk
- spasm -- kramp
- spatter -- bespatten
- spawn -- kikkerdril
- speak -- spreken
- spear -- lans
- special -- afgezonderd; speciaal
- specify -- specificeren
- speculate -- bespiegelingen houden
- speech -- oratie; spraak; spreektrant; spreken
- speed -- radheid; tempo
- speedy -- spoedig; gauw
- spell -- begoocheling; spellen; ban
- spelt -- spelt
- spend -- besteden; aangeven
- sperm -- sperma
- sphere -- bol
- spice -- kruiden; kruid
- spider -- spin
- spiderweb -- rag
- spill -- morsen
- spin -- spinnen
- spindle -- as; spoel
- spiral -- spiraal
- spirit -- geest; animo
- spit -- rochelen
- spite -- wrevel; trots
- splash -- kabbelen; bespatten
- splinter -- splinter; splinteren; scherf
- split -- klieven; barsten; splinteren
- spoil -- bederven; beunhazen; verwennen
- sponge -- afsponzen; spons
- spool -- bobine
- spoon -- pollepel; lepel
- sport -- sport
- spot -- lokaliteit; spikkel; bekladden; klad; oog
- spouse -- eega
- spray -- bespuiten
- spread -- afgeven; spreiden; sauzen
- spring -- ontspringen; bron; lente; veer; springen
- sprinkle -- sprenkelen; bespatten; bestrooien
- sprout -- ontluiken
- spruce -- spar
- spur -- de sporen geven; spoor
- spurge -- wolfsmelk
- spurt -- opspatten
- spy -- bespieder; gluren; beloeren; pottekijker
- squabble -- bekvechten
- squad -- politiepatrouille; compagnie
- square -- vierkant; haaks; plein
- squash -- pompoen; squash
- squat -- hurken
- squeeze -- dringen
- squint -- loensen
- squire -- chaperonneren
- squirrel -- eekhoorn
- squirt -- sproeien
- stab -- pikken
- stable -- gevestigd; stabiel; stal; paardestal
- stack -- accumuleren; stapelen; op een stapel zetten; hoop
- staff -- staf
- stag -- mannetjeshert
- stage -- bestuur; etappe; fase; toneel; halte; overnachtingsplaats
- stagnate -- stagneren
- stain -- bekladden; beits
- staircase -- opgang
- stake -- paal; heipaal
- stale -- adellijk; aal; afgezaagd
- stalk -- halm; schrijden; lopen; steel; spier; besluipen
- stall -- box; stal
- stammer -- hakkelen
- stamp -- muntstempel; frankeerzegel; aanmunten
- stanchion -- paal
- stand -- huisje; gaan staan; staan; zich voordoen
- staple -- haakje
- star -- stellair; ster; filmster
- starboard -- stuurboord
- starch -- appret
- stare -- staren
- start -- aanzetten; aan de praat krijgen; beginnen; begin; opspringen; afvaren; de stoot geven tot; aanbinden; aanbreken; aanvang; aanhef; starten
- state -- beweren; aangeven; constellatie; rijk
- statement -- aangifte
- station -- station; halte
- statue -- beeld
- stay -- logeren; oponthoud; blijven
- steady -- bestendig
- steak -- bief
- steal -- sluipen; stalen; gappen
- steam -- damp
- steel -- balein; staal
- steep -- steil
- steer -- besturen
- stem -- stam; halm; romp
- stench -- stank
- stencil -- patroon
- step -- lopen; pas; opstap
- stereotype -- cliché; negatief; stereotype
- sterilize -- steriliseren
- stevedore -- stouwer
- stew -- goulash; ragoût
- steward -- intendant; steward
- stick -- aanhangen; staafje; staf; lijmen
- sticker -- sluitzegel
- sticky -- kleverig
- stiff -- afgemeten; houterig
- still -- nog; alsnog; bedaren
- stimulate -- aanstoken; aansporen; aanzetten; de sporen geven; aanporren; animeren
- sting -- pikken; angel; pek
- stink -- stinken
- stipulate -- als voorwaarde stellen
- stir -- aangrijpen; roeren; animo
- stitch -- steek; stikken
- stock -- opslaan; stock
- stoke -- stoken
- stomach -- maag
- stone -- aarden; kei‐; steen
- stool -- bankje; kruk
- stoop -- aflopen; bukken
- stop -- logeren; halte; afslaan; aanhouden; afzetten; uitschakelen; statie; stop; aflaten; afbreken
- stopper -- plug
- store -- winkel; bergen; opslaan
- storm -- bestormen; storm
- story -- etage; geschiedenis; relaas
- stove -- kachel
- stow -- bergen; indoen; stouwen
- straight -- direct
- strait -- kanaal
- strand -- aan de grond lopen
- strange -- buitenlands; eigenaardig
- stranger -- vreemdelinge; onbekende
- strangle -- choken
- strap -- riem
- straw -- stro
- streak -- haal
- stream -- loop; beek
- street -- straat
- strength -- sterkte; kracht
- stress -- accentueren; accent
- stretcher -- brancard; berrie
- strew -- bestrooien
- stride -- schrijden; lopen; pas
- strike -- houwen; aanboren; aanflitsen; aanslaan; opvallen; strijken; imponeren; staken; staking; halen
- string -- koorde; band; afhalen; string; pees; koord
- strip -- band; afstropen; zich ontkleden; streep
- stripe -- gallon; band
- stroke -- beroerte; aaien; aai; haal; ophaal
- stroll -- tippel; aan de wandel zijn
- strop -- scheerriem
- structure -- bouw
- struggle -- spartelen; kampen; gevecht
- stub -- peuk
- study -- bestuderen; bestudering; studeren
- stuff -- dingen; vullen; opzetten; goedje
- stumble -- struikelen; strompelen
- stun -- bedwelmen
- stupefy -- bedwelmen
- stutter -- hakkelen
- sty -- hok; kot; stal
- style -- stijl
- subdue -- knechten
- subject -- onderwerp; apropos
- subjugate -- knechten
- submit -- knechten; zich onderwerpen
- subordinate -- achterstellen; mindere
- subscribe -- een abonnement nemen; bijdragen
- subside -- bedaren
- subsidize -- subsidiëren
- substance -- goedje
- substantive -- substantief
- substitute -- inboeten; substitueren
- subtract -- aftrekken
- subvert -- ondergraven
- subway -- metro
- succeed -- doorkomen
- succumb -- bezwijken
- suck -- lurken
- suckle -- de borst geven
- sue -- een proces aanspannen tegen; procederen; aanspreken
- suffer -- dragen; doorstaan
- suffice -- toereiken
- suffix -- achtervoegsel
- suffocate -- neerslaan
- sugar -- suiker
- suggest -- aanduiden; een wenk geven
- suit -- complet; betamem; costuum; deugen
- suitcase -- koffer
- sulphur -- zwavel
- sum -- bedrag
- summarize -- resumeren
- summer -- zomer
- summit -- neus; oppervlak; kroon
- summon -- aanschrijven; roepen
- summons -- assignatie
- sun -- zonnig; zonneglans; zon; zonnebaden
- sunlight -- zonlicht
- sunset -- zonsondergang
- superimpose -- plaatsen bovenop
- supervise -- aflezen
- supper -- avondeten
- supplement -- aanvulling
- supply -- aanvoer; aanvoeren; bestellen; bevoorrading; bevoorraden; provisie
- support -- schragen; drager; auspiciën; dragen; in leven houden
- suppose -- aannemen
- suppress -- onderdrukken; neerslaan
- surface -- oppervlak; kroon; mantel
- surmise -- gissen; aannemen
- surname -- achternaam
- surpass -- overtreffen; te boven gaan
- surprise -- bevreemding; betrappen; surprise
- surrender -- capituleren; afstand
- surround -- insluiten
- survive -- beleven
- suspect -- wantrouwen; verdenken
- suspicion -- achterdocht; verdenking
- sustain -- schragen; dragen
- suture -- dichtnaaien; hechting
- swallow -- slikken; zwaluw
- swamp -- broek
- swan -- zwaan
- swap -- ruilen
- swarm -- krielen; vlucht
- swathe -- zwachtel
- sway -- slingeren
- swear -- godlasteren; een eed afleggen
- sweat -- transpireren; zweet
- sweep -- oprijlaan; bezemen; bestrijken
- sweet -- oppassend; liefelijk; lekkernij
- swell -- aanzwellen; opzetten
- swim -- drijven
- swindle -- frauderen; bedonderen; afzetterij; bedriegerij
- swing -- balanceren; slingeren; zwiepen; bengelen
- swirl -- kolken
- swish -- ritselen; ritseling
- switch -- gard; aandoen; schakelaar
- swoon -- bewusteloos raken; flauwte
- syllable -- lettergreep
- symbol -- symbool
- symbolize -- symboliseren
- sympathize -- meevoelen
- syndicate -- vakbond
- syringe -- injectiespuit; spuit
- tabernacle -- tabernakel
- table -- lijst
- tablet -- lijst
- tackle -- aan komen lopen
- taco -- taco
- tact -- beleid
- tail -- schaduwen; staart
- tailor -- kleren maken; kleermaakster; kleermaker
- taint -- bederf
- take -- aannemen; bekleden; aanvatten
- tale -- relaas
- talk -- spreken
- tallow -- kaarsvet
- tame -- africhten; mak
- tampon -- tampon
- tan -- looien
- tangle -- verwikkeling; baaierd
- tango -- stampen
- tank -- bak; vechtwagen
- tap -- aanboren; aftappen; tikken; afluisteren; kraan
- tape -- met een band omgeven; band
- taper -- waskaars
- tapestry -- behang
- tar -- teren; teer
- tardy -- laat
- target -- doel
- tart -- doordringend; zuur; wrang; taart
- task -- karwei
- taste -- smaken; smaak; proeven; smaakvermogen
- tattoo -- taptoe
- taunt -- schimpen
- tax -- aanslaan; belasting
- tea -- thee
- teach -- afleren; bijbrengen; onderwijzen
- team -- equipe
- tear -- doorscheuren; traan; flap; rijten
- tease -- plagen
- teeth -- gebit
- telegram -- telegram
- telegraph -- overseinen; telegraaf
- telephone -- opbellen; telefoon
- telescope -- sterrenkijker
- television -- televisie
- tell -- opgeven; belasten met; bevelen; debiteren
- temper -- harden; gemoedsgesteldheid
- temperate -- bezadigd
- template -- patroon
- temple -- slaap; bedehuis
- tempt -- bekoren
- tenant -- huurder
- tender -- aanbesteding; liefelijk; aanbieden; inschrijving; aanbieding; bieden; bod; zorgvuldig
- tennis -- tennis
- tension -- spanning; inspanning; voltage
- tent -- huif
- tenth -- tiende; tiende deel
- term -- term
- terminal -- terminal
- terminate -- afmaken; afloop
- termite -- termiet
- terrace -- terras
- terrify -- doen schrikken
- test -- examen; probeersel; beproeven; beproeving; testen
- testify -- certificeren
- testimony -- akte
- text -- tekst
- thank -- danken
- thaw -- dooien; dooi
- the -- de; des te; hoe; 't
- thee -- aan je; naar u
- theme -- apropos
- theorem -- stelling
- therapy -- therapie
- thick -- dicht; lijvig
- thicken -- aandikken
- thin -- mager; dun; schriel; verdunnen
- thing -- ding; mikpunt
- think -- achten; denken; bedenken
- third -- derde
- thirst -- dorst
- thorn -- doorn
- thou -- ge; je
- thrash -- afranselen; aftuigen
- thread -- draad; insteken
- threat -- dreiging
- threaten -- belagen; dreigen
- thresh -- afranselen
- throat -- keel
- throb -- kloppen
- throne -- troon
- throw -- gooien
- thrust -- douwen
- thumb -- duim
- thunder -- bulderen; donder
- thwart -- bemoeilijken
- tic -- tic
- tick -- teek
- ticket -- biljet; passagebiljet
- tickle -- kietelen
- tide -- tij
- tidy -- ordelijk; inrichten; aardig
- tie -- aanbinden; das; band; afbinden; aansluiten; binding
- tight -- nauw
- tighten -- aantrekken; aandraaien
- tile -- plavuis
- till -- fonds; binnen
- tiller -- helmstok
- tilt -- buigen
- timber -- hout; spant
- timbrel -- rinkelbom
- time -- keer; uur; poos
- tin -- blikken; blik; blikje; tinnen; tin
- tinder -- tondel
- tinker -- ketellapper
- tinkle -- kletteren; geklingel
- tint -- nuance; verven; tinctuur
- tip -- stortplaats; einde; tip; neus; douceurtje
- tire -- band
- title -- titelen; graad
- toad -- pad
- toast -- braden; een heildronk uitbrengen; dronk
- tobacco -- tabak
- toe -- teen
- toilet -- privaat; kleding
- token -- adstructie; sein; blijk
- tolerate -- aanzien
- tomato -- tomaat
- tomb -- graf
- tone -- intonatie
- tongue -- tong; taal
- tool -- middel
- tooth -- tand
- toothpick -- tandenstoker
- top -- afknotten; knotten; verminken; oppervlak; kroon
- torch -- fakkel
- torment -- koeioneren; kwelling
- torpedo -- torpederen; sidderrog
- torrent -- stroom
- torture -- foltering; folteren
- toss -- gooien
- total -- geheel; totaliseren
- touch -- aanslag; aankomen; aanraking
- tour -- rondreis
- tousle -- opzetten; in de war brengen
- tow -- boegseren
- towel -- handdoek
- tower -- toren
- toy -- speelbal
- trace -- afbakenen; afdruk
- track -- baan; afdruk
- tractor -- tractor
- trade -- handel drijven; handel; ambacht; handeldrijven
- tradition -- overlevering
- traffic -- circulatie; passage
- trail -- spoor
- trailer -- aanhangwagen
- train -- gevolg; africhten; trein; coachen
- tram -- tram
- transfer -- afboeken; overgaan; omzetten
- transform -- vervormen; herscheppen; omvormen
- transgress -- zonde doen
- translate -- overzetten
- transmit -- doen toekomen
- transport -- overbrengen; afvoer
- transverse -- dwars
- trap -- slag
- travel -- gaan; reizen
- travesty -- travestie
- tray -- blad
- tread -- lopen; te voet oversteken; begaan; aanstampen
- treasure -- schat
- treat -- behandelen; verhandelen; onthalen; onthaal; onderhandelen
- tree -- boom‐; boom
- tremble -- beven
- trench -- loopgraaf
- tribe -- geslacht
- tribute -- cijns
- trick -- aanwensel; foefje; bedotten; list
- tricycle -- driewieler
- trifle -- bagatel; akkefietje
- trigger -- haan
- trill -- trillers maken; triller
- trim -- afzetten; opknappen
- trip -- reis
- triple -- driedubbel
- triumph -- triomferen; triomf
- trollop -- lichtekooi
- trombone -- schuiftrompet
- troop -- bende; troep
- trot -- draven
- trouble -- bezwaar; opgave; belemmeren; gêne
- trough -- bak
- troupe -- troep
- trout -- forel
- truck -- truck
- trump -- troeven; troef
- trumpet -- de trompet steken; bazuin
- truncate -- afknotten; knotten; verminken
- trunk -- stam; koffer; kofferbak; slurf; romp
- trust -- fiducie hebben in; vertrouwen op; fiducie; afgaan op; toevertrouwen
- truth -- waarheid
- try -- pogen; beproeven
- tub -- bak
- tube -- binnenband; buis; klep
- tuft -- bos
- tug -- rukken; trekken; sleepboot
- tumult -- getier
- tune -- aanpassen; in een stemming brengen; deun
- tunnel -- tunnel
- tup -- ram
- turf -- zode
- turmoil -- agitatie
- turn -- afslaan; afwijken; omkeren; aanleg; kantelen; draaien; keren; zich keren; draai; aandraaien; zich omkeren; gier; beurt
- turnip -- knol
- turnpike -- autobaan
- tussle -- bakkeleien
- tutor -- onderwijzen; gouverneur
- twaddle -- bazelen
- twig -- rank
- twill -- keper
- twin -- tweeling‐; een van een tweeling
- twine -- vlechten
- twist -- kronkelen; slingeren; twijnen; de twist dansen; twist
- twitter -- kwetteren
- type -- drukletter; machineschrijven; type
- typeset -- zetten
- typhoon -- tyfoon
- tyrannize -- ringeloren
- tyrant -- dwingeland
- tyre -- band
- ugly -- lelijk
- ulcer -- zweer
- umbrella -- paraplu
- umpire -- arbiter
- uncertain -- onbepaald
- uncle -- oom; oom van moederskant; oom van vaderskant
- uncouple -- afhaken
- uncover -- ontdekken
- underestimate -- onderschatten
- underground -- metro; onderaards
- underhand -- achterbaks
- underline -- onderstrepen
- undermine -- ondergraven
- underscore -- onderstreping
- understand -- begrijpen
- undertake -- ondernemen; moeite doen
- underwater -- onderwater‐
- undress -- duster; ontkleden; zich ontkleden
- undulate -- golven
- unharness -- aftuigen
- unhook -- afhaken
- uniform -- tenue; eenvormig
- union -- unie; vereniging
- unite -- aaneenvoegen; paren
- unlearn -- afleren; met een gewoonte breken; verleren
- unload -- afladen
- unlock -- ontsluiten
- unpack -- uitpakken
- unrig -- aftakelen
- unroll -- afwikkelen; ontrollen
- untidy -- borstelig
- untie -- afbinden
- unwind -- afwikkelen
- up -- naar boven
- upholster -- vullen
- upload -- uploaden
- upset -- bedremmeld; ontdaan; van streek; niet lekker; kantelen
- urge -- aansporen; dringen
- urinate -- een plas doen; plassen
- urine -- pies
- use -- aanwending; gebruik; aanwenden; genot
- usurp -- kraken
- utilize -- exploiteren; benutten
- utter -- ontlokken
- vacation -- vakantie
- vaccinate -- inenten
- vacuum -- luchtledige ruimte
- vagabond -- vagebond
- vague -- algemeen
- validate -- geldig verklaren
- value -- waardigheid; duurte; gehalte
- valve -- klep; radiolamp
- vampire -- bloedzuiger
- van -- bestelauto
- vapor -- damp
- vapour -- waterdamp; damp
- varnish -- lakken; vernis
- vary -- afwisselen
- vaseline -- vaseline
- vassal -- leenman
- vat -- bak
- vault -- bol
- vegetate -- groeien
- veil -- sluieren; floers
- vein -- aderen; ader
- velvet -- fluwelen; fluweel
- vend -- overdoen
- ventilate -- luchten; wannen
- venture -- aandurven; kans lopen
- verb -- werkwoord
- verge -- berm
- verify -- aflezen
- verse -- couplet; dichtregel
- version -- uitvoering
- vessel -- doos; pul; boot
- vest -- hemd; vest
- vex -- bedroeven
- vibrate -- trillen
- vice -- gebrek; bankschroef; deugd
- victory -- overwinning
- videotape -- videoband
- view -- aanblik; uitzicht; beschouwen; panorama; blikken; gezicht; zicht
- villain -- horige
- vinegar -- azijn
- violate -- aanranden; forceren
- violence -- geweld
- violin -- viool
- virgin -- maagdelijk; maagd
- virginal -- maagdelijk
- visa -- visum
- vision -- droombeeld
- visit -- afgaan; bezoek
- voice -- inspraak; vorm
- void -- hol
- volley -- stroom
- volume -- geluidssterkte; band
- volunteer -- volontair
- vomit -- braken
- vote -- stemmen; stem
- vow -- plechtig beloven; gelofte
- voyage -- reis
- vulture -- aasgier; gier
- wade -- flodderen
- wafer -- wafeltje
- waffle -- oblie
- wage -- bezoldiging
- wager -- wedden; weddenschap
- waggon -- spoorwagen
- wail -- steen en been klagen
- wainscot -- beschieten; beschot
- wait -- afhalen; afwachten
- waitress -- serveerster; kelnerin
- waive -- afzien van; afstappen van
- wake -- wakker maken; ontwaken
- walk -- lopen; mars; tippel; begaan
- wall -- muur; schot
- wallflower -- muurbloem
- wallpaper -- behang
- waltz -- wals
- wand -- gard
- wander -- afwijken; rondreizen; dolen
- wane -- afnemen; afname
- want -- behoefte; begeerte; willen; willen hebben
- wanton -- baldadig
- war -- krijg
- wardrobe -- hangkast
- warehouse -- magazijn
- warm -- hartelijk; warm
- warn -- waarschuwen
- warrant -- borg staan voor; garantie; aanschrijving
- wash -- de was doen; logen
- waste -- afval; schuim; bocht; uitschot; opmaken; verkwisting
- watch -- horloge; klok; blikken; toeschouwen
- water -- waterhoudend; water; bevloeien; sprenkelen; opgieten
- waterfall -- waterval
- wave -- gebaren; baar; onduleren; slingeren; toewuiven
- waver -- aarzelen
- wax -- schoencrème; was
- way -- baan; gebruik; manier; route
- weak -- licht
- weaken -- aanlengen; fnuiken; luwen
- wear -- brengen; aanhebben
- weary -- vervelend
- weasel -- wezel
- weather -- weder
- weave -- weven
- wed -- in de echt verbinden
- wedding -- bruiloft; huwelijksfeest; bruiloftsplechtigheid; trouwpartij
- wedge -- een wig slaan; keg
- weed -- schoffelen
- weep -- huilen; krijten
- weigh -- het gewicht bepalen; zwaar zijn
- weight -- gewicht; wicht
- weird -- bizar; geschift
- welcome -- feestelijk inhalen; begroeten; welkom
- weld -- lassen
- well -- goed; gezond; inktkoker; enfin; put; fit
- wench -- meid
- west -- westwaarts; west
- wet -- nat; nat maken
- whack -- afranselen
- whale -- walvis
- wharf -- aanlegplaats
- wheel -- rad
- wheelbarrow -- kruiwagen
- while -- gedurende; poos
- whim -- bevlieging
- whinny -- hinniken
- whip -- roeren; geselen; met de zweep geven; zweep
- whirl -- roeren
- whisper -- fluistering; fluisteren
- whist -- whist
- whistle -- fluiten; fluit
- white -- blank; wit
- whiten -- bleken
- whither -- waarheen
- wholesale -- in het groot
- whore -- hoer
- wick -- kousje
- widow -- weduwe
- wig -- pruik
- wild -- wild
- will -- testament; wil; gaan
- willow -- wilg
- win -- behalen
- wind -- spoelen; wind; baken; oprollen
- window -- raam; loket
- wine -- wijn
- wing -- vlerk; aanschieten
- winkle -- alikruik
- winter -- winter‐; winter
- wipe -- afdrogen
- wire -- draad; ijzerdraad; bedraden
- wireless -- draadloze
- wise -- verstandig
- wish -- begeren; begeerte; willen; wil
- wit -- spriet
- witch -- heks
- withdraw -- aftrekken; intrekken
- wither -- kwijnen
- withhold -- achterhouden
- withstand -- bezwaar hebben tegen; tegenspartelen
- witness -- getuige; aanwezig zijn
- wizard -- duivelskunstenaar
- wolf -- wolf
- woman -- vrouw
- womb -- baarmoeder
- wonder -- zich afvragen; zich verbazen; bevreemding; nieuwsgierig zijn
- woo -- het hof maken
- wood -- hout
- word -- woord
- work -- functioneren; bedienen; arbeiden; arbeid; geschrift
- workshop -- atelier; werkplaats
- world -- aardrijk
- worm -- worm
- worry -- bezorgd zijn; bedroeven
- worse -- slechter
- worship -- aanbidding; aanbidden; verheerlijken
- worst -- slechtst
- worth -- waardigheid; duurte; gehalte
- worthy -- eerzaam
- wound -- aanschieten; kwetsen; blessure
- wrangle -- bekvechten; kiften
- wreath -- krans; guirlande
- wreathe -- vlechten
- wreck -- afwijzen
- wrench -- sleutel
- wrest -- afdwingen
- wrestle -- kampen
- wring -- afdwingen
- wrinkle -- fronsen; frons
- wrist -- handwortel
- write -- schrijven; componeren
- writhe -- spartelen
- wrong -- fout; ongegrond; mis
- xylophone -- xylofoon
- yacht -- jacht
- yard -- yard; erf; ra
- yawn -- gapen; geeuwen; gaap
- yearn -- hunkeren
- yeast -- gist
- yell -- blèren
- yellow -- geel
- yen -- yen
- yet -- nog; al; alsnog; echter; tot dusver
- yield -- afstaan
- yodel -- jodelen
- yoke -- aanspannen; juk
- you -- aan je; aan jullie; aan u; men; jij
- young -- aankomend; afstammeling; jeugdig
- zap -- zappen
- zeal -- ambitie
- zephyr -- zacht windje
- zero -- nul; nihil
- zest -- animo
- zigzag -- zaagvormig; zigzaggen
- zilch -- nihil
- zinc -- zink
- zipper -- rits
- zither -- citer
- zone -- aardgordel; singel
By The FreeDict Project.