Dutch - Latin Dictionary
Dutch language page.
- aaien -- admulcere
- aanbakken -- caduceus
- aanbellen -- tintinare
- aanbidden -- adorare; adōrō
- aanblaffen -- allatrare
- aanbreken -- levo
- aandikken -- lato
- aandraaien -- stringō; excito
- aandringen -- instare
- aandrukken -- comprimere
- aanduiden -- notare
- aanduwen -- comprimere
- aangaan -- attinere
- aangeven -- transeo
- aanhalen -- commemoro
- aanharken -- inclinatitas
- aanhebben -- vestio
- aanhouden -- cesso; comprehendere
- aankaarten -- alludere
- aankijken -- aspicio
- aanklagen -- accusare
- aankleden -- vestiō
- aankomen -- advenire
- aankopen -- emō
- aanlanden -- egredior
- aanlengen -- affligere
- aanleren -- discere
- aanleveren -- cōpia
- aanmelden -- conscrībō
- aanmoedigen -- hortor
- aannemen -- adoptō; utor
- aanpassen -- adaptō
- aanplanten -- serere
- aanraden -- advocātiō
- aanraken -- tangere
- aanranden -- assultō
- aanrekenen -- sumptus
- aanroepen -- affor; efficio
- aanroeren -- contactus
- aanschaffen -- comparo
- aanscherpen -- acuō
- aanschrijven -- convoco
- aanslaan -- baubor
- aansporen -- agito
- aanspreken -- appellare
- aansteken -- incendere
- aanstellen -- appellare
- aanstichten -- instigō
- aanstrijken -- fricare
- aantekenen -- nota
- aantonen -- arguō
- aantrekken -- alliciō; induō
- aanvaarden -- accipere
- aanvallen -- aggredi
- aanvangen -- committō
- aanvoelen -- sentire
- aanvoeren -- imperium; cōpia
- aanvragen -- quaero
- aanvullen -- compleō
- aanvuren -- hilarō
- aanwakkeren -- auctus
- aanwassen -- auctus
- aanwenden -- ūtor
- aanwijzen -- deligo
- aanzwellen -- adaestuō
- aarzelen -- dubito
- abdiceren -- abdicare
- absorberen -- absorbeō
- accelereren -- accelerare
- accepteren -- accipio
- accumuleren -- accumulō
- achterblijven -- remanere
- achterlaten -- deserere
- achterlopen -- commŏrāri
- achtervolgen -- consector
- ademen -- respirare
- ademhalen -- aspirare
- aderen -- granum
- aderlaten -- dēpleō
- administreren -- administro
- adopteren -- adoptare
- adoreren -- adōrō
- adresseren -- affor; mittere
- adsorberen -- absorbere
- adstrueren -- arguō
- adviseren -- commoneo
- afbijten -- demordere; vituperare
- afblaffen -- hirritus
- afblijven -- abhibeo
- afbranden -- adurere
- afbreken -- defringere
- afdalen -- descendere
- afdekken -- obtegō
- afdoen -- ablēgātiō; exuō
- afdragen -- obsolesco
- afdrukken -- imprimō
- afdwingen -- cōgō; imperium
- afgaan -- occidō
- afgeven -- trādō
- afgrazen -- tondeō
- afhappen -- demordere
- afkanten -- repudiō
- afkeuren -- improbō
- afknagen -- tondeō
- afkoken -- sortiri
- afkorten -- abbreviō
- afkrabben -- rādō
- afladen -- dēonerō
- afleggen -- exuō; fero
- afleiden -- abduco
- afleveren -- commendare
- aflopen -- tintinare
- afmatten -- exhauriō
- afmonsteren -- missiō
- afpakken -- adimō
- afpalen -- adumbrātiō
- afpassen -- metior
- afplukken -- abscindō
- afraden -- absterrere
- afranselen -- battuere
- afrasteren -- saepiō
- afreizen -- abire
- afrekenen -- manūpretium
- afristen -- dēstringō
- afronden -- complētus
- afrotten -- cariēs
- afschaffen -- abolere
- afscheuren -- abscindō
- afschuren -- abrādō
- afsluiten -- intercludere
- afsnijden -- seco
- afspelen -- obsolesco
- afspiegelen -- video
- afsponzen -- parasītor
- afstaan -- cedo
- afstellen -- status
- afstemmen -- canor
- afstevenen -- distingo
- afstuderen -- adipisci
- aftreden -- abdico
- aftrekken -- dēdūcō
- afvallen -- mācrēscō
- afvaren -- occidō
- afvragen -- congitatio
- afwachten -- exspectare
- afwassen -- abluō
- afwennen -- doceo
- afweren -- defenso
- afwijken -- descisco
- afwijzen -- negō
- afwikkelen -- ablēgātiō
- afwisselen -- alternus
- afwissen -- dētergeō
- afzeggen -- renuntiare
- afzetten -- exuō; fraudo; confiscō
- afzien -- aggravor
- afzonderen -- segregare; dīvidō
- agiteren -- percieō
- alarmeren -- cōnsternō
- alterneren -- alternus
- amenderen -- ēmendō
- amputeren -- amputare
- amuseren -- dēlectō; oblecto
- ankeren -- sto
- anticiperen -- anticipō
- antwoorden -- respondere
- applaudisseren -- applaudō
- appreciëren -- aestimare
- approximeren -- approximare
- argumenteren -- iurgō
- arresteren -- comprehendere
- arriveren -- advenio
- assisteren -- adiuvō
- associëren -- collēga
- attribueren -- assignare
- avanceren -- probito
- babbelen -- fabulor
- baden -- alluo
- bakken -- coquere
- balken -- oncō
- balsemen -- condiō
- banjeren -- gradus
- bankieren -- agger
- bannen -- interdico
- baren -- creo
- barsten -- dīrumpō
- baseren -- fundāre
- bassen -- badius
- baten -- ministro
- beamen -- confirmō
- beangstigen -- terreō
- beantwoorden -- resequor
- beboeten -- multō
- bedanken -- grātiās agō
- bedaren -- mītēscō; silentium
- bedekken -- cooperiō
- bedelen -- mendīcor
- bedelven -- inundō
- bedenken -- nectō; recōgitō
- bedienen -- militō
- bedillen -- nebula
- bedoelen -- indicō
- bedotten -- astus
- bedreigen -- insto
- bedriegen -- calvor
- beduvelen -- astus
- bedwingen -- imperator
- beëindigen -- finio
- begaan -- ambulatio
- begeleiden -- comitō
- begeren -- cupio
- beginnen -- incipere
- begraven -- dēfodiō
- begrenzen -- terminō
- begrijpen -- intelligere
- begroeten -- salūtō
- begunstigen -- accelerare
- behagen -- iuvāre
- behandelen -- tractō; afficiō
- beheersen -- impero; dominulus
- behelzen -- inclūdō
- beheren -- moderor
- behoeven -- egere
- behoren -- insum
- beïnvloeden -- afficio
- bekennen -- confiteor
- bekladden -- diffamare
- beklagen -- expostŭlāre; misereor
- bekleden -- possideo
- beklimmen -- ascendō
- beklinken -- clausula
- bekomen -- succedo
- bekoren -- blandiri
- bekrachtigen -- ratihabeo
- bekrassen -- annullare
- beladen -- carrus
- belasten -- carrus
- belasteren -- criminari
- beledigen -- insultō
- belegeren -- obsideō
- beleggen -- collocō
- belichten -- illuminare; exponere
- bellen -- tinniō
- beloven -- polliceor
- bemachtigen -- capiō
- bemesten -- fēcundō
- bemeubelen -- ornō
- beminnen -- amare
- bemoederen -- cūrō
- bemoedigen -- adhortor
- bemoeien -- claudere
- bemoeilijken -- obstō
- benaderen -- subeo; extendo
- benijden -- invideō
- benodigen -- egere
- benutten -- utor
- beoordelen -- arbitror
- bepalen -- status
- beperken -- cohibeō
- beplanten -- conserere
- bepleisteren -- tectōrium
- bepleiten -- supersum
- beproeven -- conatus
- beraadslagen -- dēlīberō
- berechten -- arbitror
- beredderen -- afficiō
- beregenen -- aspergo
- bereiken -- adipisci; pervenio
- berekenen -- ratiocinor
- berijden -- uti
- berispen -- opprobrō
- beroeren -- tangō
- berouwen -- paeniteo
- beroven -- latrocinor
- bersten -- dīrumpō
- beschadigen -- noceō
- beschermen -- defendo
- beschimmelen -- mucesco
- beschouwen -- aspicio
- beschrijven -- dēscrībō
- beschuldigen -- accusare
- beseffen -- reperio
- beslissen -- decido
- besluiten -- decido
- besmetten -- contāminō
- besnijden -- circumcīdō
- bespatten -- aspergo
- bespelen -- cano
- bespeuren -- sentire
- bespreken -- subsidiāriī
- besprenkelen -- aspergo
- bestaan -- sum
- bestelen -- latrocinor
- bestellen -- mandō; subsidiāriī; trādō
- bestormen -- assultō
- bestraffen -- multō
- bestraten -- pavīmentō
- besturen -- dirigo
- betalen -- dapinare
- betasten -- depsō
- betekenen -- indicō
- beteugelen -- refrēnō
- betichten -- accusare
- betogen -- demonstro
- betonen -- demonstro
- betreffen -- refero
- betrekken -- possideo; succedo
- betreuren -- paeniteo
- betwisten -- altercor
- beuken -- cūdō
- beuren -- animo
- bevallen -- iuvāre; parere
- bevatten -- teneo; capio
- bevechten -- pugnare
- beveiligen -- colo
- bevelen -- imperō
- beven -- tremō
- bevestigen -- firmare
- bevochtigen -- imbuō
- bevoelen -- contactus
- bevoordelen -- beneficio
- bevoorraden -- cōpia
- bevredigen -- satisfacio
- bevriezen -- congelo
- bevrijden -- libero
- bevuilen -- foedō
- bewaken -- custodio
- bewapenen -- armo
- bewaren -- servo
- bewegen -- movere
- bewerken -- laboro; corrigō
- bewieroken -- incenso
- bewijzen -- arguō
- bewonderen -- admirari
- bewonen -- habito
- bezeren -- noxia
- bezetten -- occupo
- bezielen -- iniciō
- bezighouden -- possideo; utor
- bezitten -- possidere
- bezoedelen -- dehonesto
- bezoeken -- visitare
- bezoldigen -- manūpretium
- bezorgen -- trādō
- bezuinigen -- impercō
- bezwaren -- dēgravō
- bezwijken -- decido
- bidden -- orare
- bijblijven -- tueor
- bijbouwen -- porrigō
- bijbrengen -- doceo
- bijdragen -- contribuō
- bijeenbrengen -- colligo
- bijhalen -- intrōdūcō
- bijleggen -- augmentare
- bijleveren -- trādō
- bijstaan -- adiuvō
- bijten -- mordere
- bijvoegen -- teneo
- bijwonen -- audio
- binnengaan -- ingredior
- binnenkomen -- ascendo
- binnenlaten -- admittō
- blaffen -- latrare
- blaten -- bālō
- blazen -- flo
- blèren -- bālō
- blijken -- appareo
- blijven -- manere; commorari
- blikken -- age, agite (plural)
- blinken -- nitere
- bloeden -- sanguinem mittō
- bloeien -- flōreō; floreō
- blokkeren -- claudō
- blootstellen -- exponere
- blozen -- rubescō
- blussen -- exstinguō
- boeien -- alligare
- boeken -- seponere
- boenen -- cero
- boetseren -- humus
- boksen -- bōx
- bombarderen -- bombardare
- bomen -- narrare
- bonzen -- lībra
- borduren -- acū pingo
- boren -- terebrō
- botsen -- collidi
- bouwen -- construere
- bovendrijven -- volito
- brabbelen -- blaterō
- braden -- frīgō
- braken -- vomitō
- branden -- ardeo
- breeuwen -- calafatare
- breken -- cōnfringō
- brengen -- addō
- broeden -- incubare
- buigen -- curvō
- buitensluiten -- exclūdō
- calculeren -- computo
- celebreren -- celebrare
- centrifugeren -- dīvidō
- chanten -- cano
- chatten -- fabulor
- checken -- verifico
- chillen -- algor
- cirkelen -- circulum
- citeren -- appello
- classificeren -- discribō
- coïncideren -- coincidō
- collecteren -- collecta
- collectioneren -- collecta
- colporteren -- disporto
- commanderen -- imperare
- compacteren -- compectum
- compenseren -- compensō
- componeren -- compōnō
- comprimeren -- comprimō
- concentreren -- animadverto
- concluderen -- coniecto
- confirmeren -- ratihabeo
- confisqueren -- auferō
- consacreren -- consecrō
- conserveren -- conservare
- constateren -- comperiō
- construeren -- compingō
- consulteren -- sciscitor
- consumeren -- peredō
- contempleren -- dispecto
- continueren -- continuo
- contracteren -- nanciscor
- controleren -- impero
- converseren -- colloquor
- copuleren -- coeo
- corresponderen -- congruō
- corrigeren -- corrigō
- couperen -- scalpere
- crawlen -- serpō
- creëren -- creo
- cremeren -- cremo
- dagvaarden -- convoco
- dammen -- damicus ludus
- danken -- gratias ago
- dansen -- ballo
- decideren -- constituo
- decoreren -- como
- decreteren -- dēcrētum
- definiëren -- definire
- defloreren -- defloro
- degraderen -- obterō
- dekken -- cooperiō; status
- delen -- dīvidō; fatiscō
- delven -- cavō
- demonstreren -- doceo
- dempen -- mollescō
- denken -- cogitare
- deponeren -- confiscō
- deserteren -- perfugio
- desintegreren -- dīlābor
- detecteren -- dētegō
- determineren -- pangō
- detineren -- teneo
- dichten -- clausula
- dichtknopen -- papulo
- dichtslaan -- battuō
- dicteren -- dictō
- dienen -- serviō; debeo
- diffameren -- diffamare
- dineren -- cenare
- dippen -- intingō
- disputeren -- disputare
- doden -- interficio
- doen -- facere
- doezelen -- dormītō
- domineren -- dominari
- dommelen -- dormītō
- donderen -- tono
- doodgaan -- mori; decedo
- doorboren -- transigō
- doorbrengen -- transeo
- doordenken -- video
- doorgaan -- perge
- doorgeven -- prorsum
- doorjagen -- consumere
- doorklieven -- fatiscō
- doorslijten -- obsolesco
- doorsteken -- transigō
- doortrekken -- porrigō; Crux
- doorzenden -- prorsum
- doorzoeken -- pervēnor
- dopen -- baptizare
- dorsen -- trituro
- douchen -- superfundō
- doven -- extinguere
- draaien -- torqueō
- dragen -- apporto; ferre
- draven -- succussare
- dreigen -- comminor
- dresseren -- mansuesco
- drijven -- fluitō; pellō
- drillen -- exercitō
- drinken -- bibere
- drogen -- arefacio
- dromen -- somniō; somniare
- droogzwemmen -- accedo
- druipen -- stillō
- drukken -- premō; imprimō
- duiken -- praeceps dēsiliō
- duren -- perseverare
- durf -- audentia
- durven -- audeō
- duwen -- pello
- dwalen -- oberrō
- dwarsbomen -- Crux
- dwingen -- compellō
- effenen -- coaequo
- egaliseren -- assolō
- eindigen -- finem habeo
- eisen -- postulare
- ejaculeren -- ēiaculor
- emballeren -- convāsō
- embarkeren -- conscensiō
- emigreren -- demigrare
- emitteren -- condīcō
- ensceneren -- ascendō
- entameren -- memorō
- entraineren -- asporto
- epileren -- dropaco
- ergeren -- vexō
- erkennen -- addere
- eruitzien -- age, agite (plural)
- erven -- heredito
- eten -- edere
- etteren -- suppūrō
- evolueren -- ēvolvō
- examineren -- scīscitor
- exclameren -- exclāmō
- excuseren -- excuso
- executeren -- ad necum mittō
- exerceren -- exercitō
- expediëren -- ablēgātiō
- exploreren -- explōrō
- exporteren -- exporto
- falen -- dēficiō
- fascineren -- fascino
- feliciteren -- congrātulor
- fileren -- vitta
- financieren -- financius
- fixeren -- munio
- flemen -- lactō
- flikflooien -- lactō
- flikkeren -- coruscare
- flonkeren -- micō
- fluiten -- cano
- folteren -- cruciō
- forceren -- cōgō
- fouilleren -- scrutor
- frankeren -- imprimō
- freewheelen -- ōtior
- friseren -- -nam
- gaan -- ire
- gapen -- hiō
- gebed -- precatio
- gebeuren -- accidō
- gebieden -- imperium
- gebruiken -- uti
- gedenken -- meminī
- gedijen -- vigeō
- gedragen -- sē gerō
- geeuwen -- hiō
- gehoorzamen -- audio
- gelasten -- sumptus
- geleiden -- ducere
- gelijken -- similo
- geloven -- credo
- genaken -- probito
- genezen -- curo
- genieten -- fruor
- gereedkomen -- parō
- geselen -- flagello
- getuigen -- protestor
- gevangennemen -- capiō
- geven -- dare
- gevoelen -- sentire
- gillen -- poscere
- gissen -- dīvīnō
- gladstrijken -- poliō
- glanzen -- nitere
- glijden -- lābor
- glimlachen -- subridere
- glimmen -- scintillō; bura
- goedkeuren -- approbō
- gokken -- iocor
- gooien -- iaciō
- grasduinen -- tondeō
- gratiëren -- condono
- graven -- fodio
- graveren -- insigno
- grazen -- pasco
- grienen -- fletus
- grijpen -- carpo
- grimeren -- compensō
- groeien -- crescere
- groeperen -- circulor
- gronden -- prima
- grondvesten -- erigo
- haasten -- festīnō
- hagelen -- grandinat
- haken -- hamus
- halen -- adfero
- hallucineren -- hallūcinor
- handelen -- ago
- handhaven -- habeo
- hangen -- pendeō
- harken -- inclinatitas
- harmoniseren -- concino
- haten -- odisse
- havenen -- damnum
- hebben -- habere
- heersen -- regimen
- heffen -- animo
- helen -- curare
- hellen -- clīvus
- helpen -- adiuvare
- herbergen -- tectumque; abstinere
- herhalen -- iterare
- herinneren -- commoneō
- herleven -- animo
- hernemen -- retrahō
- hernieuwen -- recreare
- heroverwegen -- recōgitō
- herroepen -- revocare
- herstellen -- reficiō; recreare
- hervormen -- ēmendō
- hijgen -- anhēlō
- hikken -- singulto
- hinderen -- obstō
- hinken -- claudeō
- hinniken -- hinnire
- hoeden -- integumentum
- hoesten -- tussiō
- hollen -- currere
- honen -- dērīdeō
- honoreren -- manūpretium
- hopen -- sperare
- horen -- audire
- houden -- reservare; tenere
- houwen -- dolō; sculpō
- huichelen -- accedo
- huilen -- flere
- huren -- conducere
- hurken -- conquiniscō
- imiteren -- imitor
- imponeren -- imprimō
- importeren -- advectō
- inademen -- inhālō
- inbinden -- tempero
- inboezemen -- iniciō
- incasseren -- collecta; fero
- indikken -- lato
- indoctrineren -- addoctrino
- indoen -- abdō
- induiken -- mergō
- induwen -- imprimō
- ineendraaien -- torqueō
- ineenzetten -- compingō
- influisteren -- suggerō
- informeren -- doceo
- ingrijpen -- intercēdō
- inhakken -- caelō
- initiëren -- initio
- inkorten -- abbreviō
- inlichten -- doceo
- inmaken -- vīvārium
- innaaien -- ligātiō
- innemen -- capiō
- innen -- collecta
- inpakken -- convāsō
- inpersen -- instans
- inprenten -- imprimō
- inslapen -- addormiscō
- inspecteren -- aspiciō
- inspireren -- iniciō
- instellen -- status
- instemmen -- constō
- instorten -- ruō
- instrueren -- addoceō
- integreren -- integrare
- interfereren -- interveniō
- interpreteren -- interpretor
- interveniëren -- intercēdō
- intomen -- compescō
- intrappen -- occillō
- invallen -- cadō
- investeren -- collocō
- invetten -- lūbricō
- invoeren -- advectō
- inwijden -- consecrō; initio
- inwilligen -- concedō
- inwinnen -- succedo
- inzamelen -- colligere
- inzien -- ecce
- irrigeren -- irrigō
- irriteren -- piget
- jagen -- vēnor
- jammeren -- dēfleō
- jeuken -- prūriō
- joker -- ioculātor
- jubelen -- exsultō
- juichen -- hilarō
- kakelen -- glocido
- kalmeren -- sēdō
- kammen -- pectino
- kantonneren -- libellus
- kauwen -- mandūcō
- kennen -- agnosco
- kerstenen -- christianizo
- ketteren -- maledictio
- keuren -- experior
- keuvelen -- garriō
- kibbelen -- iurgō
- kidnappen -- raptō
- kietelen -- tītillō
- kiezen -- lego
- kiften -- altercatio
- kijken -- video
- kijven -- altercatio
- klaarmaken -- paro
- klaarspelen -- afficiō
- klagen -- queror
- klappen -- applaudō; alapa
- klateren -- murmur
- kleden -- vestiō
- kletsen -- fabulor
- kleven -- haereō
- klimmen -- ascendō
- klingelen -- tintinare
- klinken -- tinniō
- klonteren -- concrescō
- kloppen -- pulsō; tundō
- kluisteren -- catena
- knagen -- obedo
- knallen -- battuō
- kneden -- depsō
- knijpen -- vellico
- knikken -- adnuō
- knokken -- pugnare
- knopen -- ligo
- knorren -- grunnire
- knotten -- summus
- knuffelen -- amplector
- koesteren -- foveō
- koken -- coquere
- komen -- venire
- komend -- venturus
- kopen -- emo
- kopiëren -- describere; imitor
- korten -- abbreviō
- kosten -- consto
- kotsen -- vomō
- kraaien -- cantō
- krabben -- scabere
- krakelen -- altercatio
- krauwen -- annullare
- kreupelen -- debilito
- kribben -- altercatio
- kriebelen -- prūriō
- krijgen -- recipio
- krijsen -- quirītō
- krijten -- fletus
- kronen -- coronare
- kruiden -- condiō
- kruipen -- rēpō
- kruisigen -- cruci adfigo
- kuchen -- tussiō
- kunnen -- possum
- kwadrateren -- quadratum
- kwaken -- crōciō
- kwellen -- noxia
- kwetsen -- laedō
- kwijtraken -- deerro
- kwispelen -- agito
- lachen -- ridere
- laden -- carrus; sumptus
- lanceren -- dēdūcō
- landen -- egredior
- langsgaan -- transeo
- lastigvallen -- difficultās
- laten -- futurus sum; patior; desero
- leeglopen -- exanimō
- leggen -- ponere
- leiden -- dūcō
- lekken -- pereo
- lenen -- mutuor
- leren -- discere; doceo
- lesgeven -- doceo
- leunen -- nītor
- leven -- vivere
- leveren -- cōpia
- lezen -- legere
- lichten -- coruscare
- liefhebben -- amare
- liefkozen -- contrectō
- liegen -- mentiri
- liggen -- cubō; iacere
- lijden -- doleō
- lijken -- coorior
- lijmen -- glūtinō
- likken -- lambere
- liniëren -- lineo
- loden -- plumbeus
- loeien -- mugire
- logeren -- accipere; deversari
- lopen -- ambulare
- losbranden -- missiō
- losbreken -- abrumpō
- losgooien -- repudiō
- loshalen -- educo
- losmaken -- solvō
- lossen -- dēonerō
- loungen -- exedrium
- loven -- laudo
- luiden -- tinniō
- luisteren -- exaudio; audiō
- lukken -- contigit
- lunchen -- prandeō
- lurken -- dēlitescō
- maaien -- tondeō
- maal -- semel
- mailen -- inscriptio electronica
- maken -- ago
- malen -- molo
- mangelen -- discerpō
- manifesteren -- manifestus
- marcheren -- ambulo
- marmeren -- granum
- martelen -- cruciō
- masseren -- frīcō
- masturberen -- glubo
- matigen -- moderor
- mededelen -- dŏcēre
- meedelen -- commūnicō
- meegeven -- fatiscō
- meerekenen -- inclūdō
- meevoeren -- inclūdō
- melken -- mulgere
- memoriseren -- memini
- mengen -- misceō
- meppen -- pulso
- merken -- aspicio
- mesten -- fēcundō
- meten -- commetiri
- meubileren -- ornō
- miauwen -- felio
- miegen -- meio
- mikken -- iactus
- mimen -- mīmus
- minachten -- aspernor
- minimaliseren -- abscondo
- misbruiken -- abūtor
- misgaan -- oblīquus
- mishagen -- displiceō
- misleiden -- decipio
- mislopen -- careō
- mislukken -- dēficiō
- mismaken -- debilito
- misnoegen -- displiceō
- missen -- desidero
- mistasten -- errō
- misten -- nebulōsus
- mitigeren -- mītigō
- modelleren -- humus
- modificeren -- adaptō
- moeten -- debere
- mogen -- licet
- molesteren -- mulcō
- mompelen -- mussō
- monitoren -- monitor
- moorden -- occidere
- mopperen -- immurmurare
- morsen -- resupino
- muiten -- seditionem coeptabat
- murmelen -- murmur
- naaien -- suō; futuō
- nabootsen -- imitor
- nadenken -- arbitror
- nagaan -- reprimō
- nakijken -- reprimō
- naklinken -- canō
- narekenen -- reprimō
- nasporen -- orbita
- nasturen -- prorsum
- natmaken -- imbuō
- natrekken -- imperator
- navigeren -- gubernō
- nazenden -- prorsum
- nazien -- reprimō
- neerdalen -- descendō
- neerlaten -- discedo
- neerliggen -- iacere
- neerslaan -- supprimo
- neervallen -- decido
- negeren -- ignōrō
- nemen -- sumo
- neuken -- futuere
- niesen -- sternūmentum
- niezen -- sternuere
- noemen -- nōminō
- noteren -- nota
- nuttigen -- consumere
- observeren -- animadverto
- obstrueren -- obstō
- oefenen -- exercito
- offeren -- condono
- ogen -- age, agite (plural)
- oliën -- lūbricō
- omarmen -- amplector
- omheinen -- arceō
- omhelzen -- amplector
- omhoogsteken -- levo
- omkaderen -- bōx
- omklappen -- decido
- omkopen -- corrumpere
- omkringen -- circulum
- omplanten -- inducere
- omschrijven -- dēscrībō
- omsingelen -- circino
- omstoten -- resupino
- omtoveren -- immuto
- omtrekken -- trahō
- omvatten -- inclūdō
- omverwerpen -- subvertō
- omwerken -- rescrībō
- omzetten -- immuto
- omzwachtelen -- alligō
- onderdompelen -- mergō
- ondergaan -- patior
- ondergraven -- subvertō
- onderhouden -- cibare; sustineo
- ondermijnen -- surruō
- ondernemen -- adeo
- onderrichten -- doceo
- onderscheiden -- dignoscō
- onderscheppen -- intercipiō
- ondersteunen -- fulciō
- ondertekenen -- subscribō
- ondervragen -- percontor
- onderwerpen -- redūcō; obsequor
- onderwijzen -- doceo
- onderzoeken -- aspiciō
- onduleren -- vibrō
- ontaarden -- dēgener
- ontberen -- carere
- ontbreken -- abesse
- ontdarmen -- exenterō
- ontdekken -- comperiō
- onteren -- dehonesto
- ontgaan -- defugio
- ontheiligen -- desecrare
- onthoofden -- decapito
- onthouden -- edisco
- onthullen -- acclārō
- onthutsen -- vacillō
- ontkennen -- abnego
- ontladen -- missiō
- ontleden -- dissecō
- ontluizen -- pediculo
- ontmengen -- dīvidō
- ontmoedigen -- dehortor
- ontmoeten -- occurro
- ontnemen -- viduō
- ontroeren -- tangere
- ontrukken -- extorqueō
- ontsieren -- dēturpō
- ontslaan -- missiō
- ontsnappen -- aufugere
- ontspruiten -- germinare
- ontstaan -- surgere
- ontvangen -- accipere
- ontvoeren -- raptō
- ontvreemden -- clepō
- ontwapenen -- dēarmō
- ontwaren -- prospicio
- ontwijden -- dehonestō
- ontwikkelen -- creare
- ontwrichten -- luxō
- ontzetten -- missiō
- ontzien -- impercō
- oogst -- messis
- oogsten -- colligere
- opbergen -- abdō
- opbiechten -- addere
- opblazen -- inflō
- opbleken -- albicō
- opborrelen -- scateō
- opbrengen -- reditus
- opdienen -- militō
- opdissen -- militō
- opdoeken -- interimō
- opdoen -- colligere
- opdragen -- instruo
- opduikelen -- effodiō
- opeisen -- exigo
- openbarsten -- dīrumpō
- openen -- aperio
- opengaan -- aperio
- openleggen -- adaperiō
- opflakkeren -- inaestuō
- opfokken -- animo; percieō
- opgaan -- ascendō
- opgraven -- effodiō
- opgroeien -- accresco
- ophangen -- suspendō; sedeo
- opheffen -- tollō
- ophitsen -- incitō
- ophogen -- animo
- opkikkeren -- hilarō
- opklappen -- animo
- opkomen -- levo; ascendo
- oplaaien -- aestuare
- opladen -- carrus
- opleggen -- impōnō
- opletten -- animadverto
- opleven -- recreo
- oplopen -- auctus
- oplossen -- dissolvō
- opluchten -- relevō
- opmerken -- animadverto
- opmonteren -- hilarō
- opnemen -- fero; initio
- oppakken -- comprehendere
- opperen -- suggerō
- oppoken -- percieō
- oppompen -- inflō
- opporren -- percieō
- opprikken -- stimulus
- oprakelen -- inclinatitas
- oprichten -- arrigere; sistō
- oprispen -- eructare
- opscheppen -- militō; glorior
- opschieten -- festino
- opschikken -- decoro
- opschudden -- suscitō
- opsieren -- decoro
- opslaan -- servo
- opslokken -- tuburcinor
- opsluiten -- inclūdō
- opsplitsen -- commūnicō
- opspringen -- saliō
- opstaan -- orior
- opstapelen -- sublica
- opstijgen -- exuō; ascendō
- optellen -- addere
- optillen -- excello
- optreden -- ago
- opvallen -- ēmineō
- opvatten -- fero
- opvlammen -- inaestuō
- opvliegen -- exuō
- opvoeden -- animo
- opvolgen -- subeo
- opvullen -- māteria
- opwekken -- hilarō
- opwinden -- commoveō
- opzetten -- māteria
- opzien -- metuere
- opzwellen -- adaestuō
- organiseren -- ordinō
- overbieden -- adiciō
- overblijven -- superesse
- overbrengen -- movēre; vectō; transferre
- overdoen -- reficio
- overdrijven -- transeo
- overeenstemmen -- constō
- overgaan -- praetereo; tintinare
- overgeven -- vomito
- overhaasten -- festīnō
- overhandigen -- reddere
- overheersen -- dominor
- overhoopgooien -- invertō
- overhoophalen -- percieō
- overhooplopen -- resupino
- overhoopsmijten -- invertō
- overhoren -- experior
- overkomen -- Crux; inveniō
- overleven -- relinquor
- overlijden -- decedo
- overlopen -- alluviō; transfugiō
- overmaken -- reficio
- overmannen -- obruō
- overrijden -- resupino
- overschaduwen -- obumbrō
- overschrijven -- rescrībō
- oversteken -- trānseō
- overstromen -- alluviō; diluvio
- overtreden -- abrumpo
- overtreffen -- praecellō
- overtuigen -- persuadere
- overwegen -- pensitō
- overwinnen -- vincō
- overzetten -- interpreto
- paaien -- colloquium
- pacificeren -- pācificō
- pagineren -- pāgina
- pakken -- capio
- parasiteren -- parasitari
- parkeren -- viridarium
- passeren -- transeo
- patrouilleren -- fraxō
- perforeren -- terebrō
- perverteren -- perversus
- piercen -- transigō
- piesen -- pē
- pijnigen -- torqueō
- pikken -- caedere
- pissen -- meio
- pivoteren -- cnodax
- plaatsen -- ponere
- plaatsvinden -- accido
- plakken -- haereō
- plamuren -- pleo
- planten -- serere
- plassen -- meio
- plegen -- fornicor
- pleisteren -- tectōrium
- ploegen -- arare
- plomberen -- pleo
- plukken -- carpō
- plunderen -- expīlō
- pogen -- cōnor
- polijsten -- poliō
- polsen -- mēlōtris
- positioneren -- gradus
- poten -- cōnserō
- praktiseren -- exercitō
- praten -- loquor
- prediken -- praedicō
- prefereren -- addīcō
- preken -- praedicō
- presenteren -- condono
- priemen -- transigō
- prijzen -- laudare
- prikkelen -- commoveō
- prikken -- transigō
- printen -- imprimō
- proberen -- argŭĕre; experior
- proeven -- gusto
- profaneren -- nefastus
- profiteren -- lucror
- prolongeren -- porrigō
- propageren -- venditō
- prostitueren -- lupa
- protesteren -- reclāmō
- publiceren -- sumptibus
- raadplegen -- consultare
- raden -- facio; commoneo
- raken -- battuo; stringere; ago
- rangschikken -- discribō
- ratificeren -- ratihabeō
- reageren -- respondeō
- rebelleren -- rebellō
- recenseren -- recenseo
- rechtvaardigen -- iustifico
- reciteren -- recitō
- reclameren -- conqueri
- recommanderen -- commendō
- redden -- adiuvo
- redetwisten -- ambigere
- reflecteren -- video
- reformeren -- ēmendō
- regenen -- pluvia
- regeren -- imperō
- reiken -- extendo
- reizen -- currere
- rekenen -- ratiocinor; sumptus
- rekken -- porrigō
- remmen -- sufflāmen
- renoveren -- renovare
- repareren -- reficiō
- reproduceren -- fructus
- reserveren -- subsidiāriī
- resoneren -- canō
- respecteren -- honōrō
- resteren -- maneo
- restoren -- reddō
- retourneren -- fructus
- revideren -- recenseo
- reviseren -- experior
- rijden -- currere; caballico
- rijpen -- mātūrescō
- rijten -- lacerare
- rijven -- inclinatitas
- rijzen -- ascendo
- rimmen -- anilingus
- ringen -- tintinare
- roeien -- remigo
- roepen -- appellare
- roeren -- commoveō; movēre; clīvus
- roesten -- robigino
- roken -- fumō
- rollen -- volvere
- rondcirkelen -- circulum
- ronddraaien -- gyrare
- rondhangen -- moror
- rondtrekken -- pālor
- rondvertellen -- dicere
- roosteren -- assō
- roskammen -- agāsō
- rotten -- putrefaciō
- rouwen -- lūgeō
- royeren -- missiō
- ruiken -- adolēre
- ruïneren -- annihilare
- rusten -- jaceō
- ruziën -- altercatio
- samendrukken -- comprimō
- samengaan -- constō
- samenhangen -- cohaerere
- samenklinken -- concino
- samenkomen -- coeō
- samenstellen -- compingō
- samentrekken -- nanciscor
- samenzweren -- coniūrō
- sarren -- oblātrārtrix
- schadeloosstellen -- tueor
- schaden -- noceō
- schallen -- sanus
- scharren -- rādō
- schatten -- aestimō; aestimare
- schelden -- maledictio
- schelen -- intersum
- schenden -- violō
- schenken -- dare
- scheppen -- creare
- scheren -- abrādō
- scherpen -- acuō
- schetsen -- adumbro
- scheuren -- lanio
- schiften -- sēiungō
- schijten -- cacare
- schilderen -- pingō
- schillen -- glubere
- schminken -- compensō
- scholen -- doceo
- schoonmaken -- abluō
- schoppen -- calcare
- schorsen -- intercludere
- schouwen -- age, agite (plural)
- schrabben -- annullare
- schragen -- nītor
- schrapen -- annullare
- schrappen -- rādō
- schreeuwen -- clāmō
- schreien -- fleō
- schrijnen -- callidus
- schrijven -- scribo
- schudden -- commoveō
- schuimen -- spūmō
- schuiven -- trūdō
- serveren -- prosum
- sieren -- adōrnō
- sjouwen -- tulere
- skiën -- nartare
- slaan -- battuo
- slagen -- subeo; praetereo
- slaken -- exigō
- slapen -- dormire
- slempen -- epulari
- slepen -- trahō
- slijten -- obsolesco
- slikken -- gluttiō
- slippen -- lābor
- slopen -- disturbō
- sluieren -- advēlō
- sluiten -- claudere
- smachten -- dēsīderō
- smeden -- incudo
- smeken -- rogare
- smelten -- liquefaciō
- smeulen -- concipere
- smijten -- iacere
- smikkelen -- epulari
- smoren -- suffocare
- smullen -- epulari
- sneeuwen -- ningere
- snerpen -- īcō
- snijden -- caedō
- snikken -- singultare
- snoeien -- pampinō
- snurken -- stertere
- solderen -- plumbō
- sommeren -- dicere
- sorteren -- discribō
- souperen -- cenō
- sparen -- servo; carpo
- spelen -- cano
- spellen -- conscribo
- spieden -- vigilō
- spiegelen -- video
- spijten -- paeniteo
- spinnen -- neō
- spioneren -- speculor
- splijten -- fatiscō
- splinteren -- fatiscō
- splitsen -- dividō
- spoeden -- festīnō
- spoelen -- eluo
- spotten -- cavillor
- spreken -- loqui
- springen -- salire
- spugen -- conspuō
- spuwen -- conspuō
- staan -- stare
- stallen -- viridarium
- stampen -- lībra
- standhouden -- persevērō
- stappen -- gradior
- staren -- conspicio
- starten -- incipiō
- steken -- confodio
- stelen -- clepere
- stellen -- erigo; elementum
- stemmen -- suffrāgō; canor
- stempelen -- imprimō
- stenigen -- lapidō
- steriliseren -- sterilizare
- sterken -- corrōborō
- sterven -- mori
- stervend -- moribundus
- steunen -- supersum
- stevenen -- distingo
- stichten -- fundō
- stijgen -- argo
- stijven -- cōpia
- stikken -- suffocare
- stilleggen -- subsisto
- stimuleren -- commoveō
- stinken -- foeteō
- stollen -- induro
- stoppen -- sumptus; absisto
- storten -- confiscō
- stoten -- pello
- stouwen -- māteria
- straffen -- punire
- stralen -- lūceō
- strekken -- porrigō
- strelen -- admulcere
- streven -- mōlior
- strijden -- dimicare
- strijken -- mulceō; ferro levigare; discedo
- strippen -- nudor
- stroken -- convenire
- stromen -- fluō
- struikelen -- caespito
- studeren -- studeō
- stuiken -- consternō
- stuiven -- scateō
- stukadoren -- tectōrium
- stuwen -- obstō
- suggereren -- suggerō
- talmen -- dubitare
- tanen -- cadō
- tasten -- contactus
- taxeren -- aestimō
- tegenkomen -- inveniō
- tegenspartelen -- adversor
- tegenspreken -- adversor
- tegenstribbelen -- adversor
- tekenen -- pingo
- tekortschieten -- dēsum
- telen -- colere
- teleurstellen -- frustro
- tellen -- computo
- temmen -- cicurare
- tentoonstellen -- exhibeō
- terechtwijzen -- obiurgō
- terugbrengen -- reddo
- teruggaan -- redeō
- teruggeven -- reddō
- teruggooien -- fructus
- terugkeren -- rebito
- terugkomen -- rebito
- teruglopen -- fructus
- terugsturen -- remittere
- terugvechten -- renītor
- teweegbrengen -- efficiō
- thuisbezorgen -- trādō
- tillen -- levo
- timmeren -- facere
- tingelen -- crepitus
- tinkelen -- clangor
- tjilpen -- pīpilō
- toebinden -- ligatura
- toedichten -- accustor
- toedienen -- administro
- toedragen -- cōpia
- toegeven -- addere; confiteor
- toejuichen -- applaudere
- toelaten -- condono; admittō
- toelichten -- explano
- toepassen -- applico
- toereiken -- transeo
- toeschouwen -- vigilō
- toeschrijven -- assignare
- toespitsen -- exacerbo
- toespreken -- alloquium
- toestaan -- condono
- toestemmen -- consentiō
- toevallen -- clausula
- toevertrouwen -- commendō
- toevoegen -- addere
- toewijzen -- assignare
- tokkelen -- tintinare
- tonen -- monstrare
- torpederen -- stragēs
- torsen -- fero
- toucheren -- contactus
- trachten -- aggredior
- trainen -- asporto
- transformeren -- immuto
- translateren -- transfero
- transpireren -- sūdō
- transporteren -- transporto
- trappen -- calcitrō
- treffen -- battuo
- trekken -- trahō; abstraho; migrō
- trommelen -- pello
- troosten -- consolari
- trouwen -- nubere
- tuchtigen -- castīgō
- tuigen -- age, agite (plural)
- twijfelen -- dubitare
- twijnen -- torqueō
- twinkelen -- micō
- twisten -- altercatio; altercor
- uitademen -- exhālō
- uitbannen -- expellere
- uitbaten -- ducere
- uitbeitelen -- caelō
- uitbenen -- exossare
- uitbreiden -- adhibeo
- uitdagen -- prōvocō
- uitdelen -- distribuere
- uitdenken -- inveniō
- uitdijen -- auctus
- uitdoen -- exstinguō; excerpere
- uitdragen -- venditō
- uitdrukken -- expressus
- uitduiden -- suggerō
- uiteengaan -- dīlābor
- uiteenvallen -- dīlābor
- uiteenzetten -- exponere
- uitgaan -- egredior
- uitgeven -- expendere
- uitgieten -- fundō
- uitglijden -- lābor
- uitgraven -- effodiō
- uithakken -- caelō
- uithouden -- ministrō
- uitjouwen -- cano
- uitkammen -- inclinatitas
- uitkiezen -- deligere
- uitkomen -- vernō
- uitkrijgen -- recitō; exuō
- uitladen -- dēonerō
- uitleggen -- explano; amplificare; expandere
- uitlichten -- educo
- uitmaken -- constituo
- uitnodigen -- invito
- uitoefenen -- exercitō
- uitpikken -- internoscō
- uitrichten -- -nam
- uitroepen -- proclamo
- uitrusten -- armo; repauso
- uitschenken -- fundō
- uitschuren -- tergeo
- uitsluiten -- exclūdō
- uitsplitsen -- fatiscō
- uitspreiden -- explicō
- uitstellen -- cunctor
- uitsterven -- emorior
- uitstijgen -- abitus
- uitstorten -- aspergo; praedicō
- uitstrekken -- porrigō
- uittekenen -- trahō
- uittrekken -- excalceare
- uitvaardigen -- promulgo
- uitvinden -- inveniō
- uitvissen -- effodiō
- uitvoeren -- fungor
- uitwinnen -- impercō
- uitwissen -- annihilō
- uitwrijven -- tergeo
- uitzeilen -- velificor
- uitzenden -- ēmittō
- uitzien -- expecto
- urineren -- mingo
- usurperen -- usurpare
- utiliseren -- utor
- vallen -- cadere
- vangen -- capiō
- variëren -- variō
- vasten -- iēiūnō
- vasthouden -- teneo
- vastkoeken -- caduceus
- vastleggen -- capiō
- vastnaaien -- sūtūra
- vastspijkeren -- clavus
- vaststaan -- constare
- vaststellen -- ratihabeo
- vastzetten -- munio
- vatten -- comprehendere
- vechten -- dīmicō
- vegen -- tergō
- veilen -- praeco
- veiligstellen -- munio
- veinzen -- accedo
- velen -- aggravor
- veraanschouwelijken -- demonstro
- verachten -- contemnō; apolactizare
- verafgoden -- adorare
- verafschuwen -- abōminor
- veranderen -- cambiō
- verarmen -- pauperō
- verbannen -- ablēgō
- verbasteren -- dēgener
- verbeiden -- expectatio
- verbergen -- cēlō
- verbeteren -- meliorem facio; corrigō
- verbieden -- interdicere
- verbijten -- supprimo
- verbinden -- cōpulō; cōnectō
- verbleken -- pallescere
- verblijven -- maneō
- verbouwen -- colō
- verbranden -- cremo
- verbreiden -- dissipō
- verbruiken -- consumere
- verdedigen -- defendere
- verdelen -- dispartio
- verdenken -- suispectare
- verdienen -- mereō
- verdikken -- lato
- verdragen -- perpetior
- verdrijven -- expellō
- verdrinken -- obruent
- verdrukken -- supprimo
- verdubbelen -- binus
- verduisteren -- obscuro; pecūlor
- verdunnen -- diluere
- verduren -- patior
- verdwijnen -- aborior
- vereenvoudigen -- simplificor
- verengen -- angustō
- verenigen -- cōpulō
- vereren -- adoro
- verergeren -- aggravo
- verflauwen -- dēcrēmentum
- verfraaien -- decoro
- vergaan -- perbitō
- vergaren -- collecta
- vergelden -- reditus
- vergelen -- flavesco
- vergelijken -- comparare
- vergeten -- oblivisci
- vergeven -- condōnō
- vergezellen -- comitō
- vergieten -- effundo
- vergiftigen -- venēnō
- vergoeden -- tueor
- vergooien -- deerro
- vergrijpen -- assultō
- vergroten -- grandiō
- verguizen -- diffāmō
- vergulden -- aurō
- verhaasten -- addo gradum
- verhalen -- narrō
- verheffen -- animo
- verhelpen -- pangō
- verheugen -- laetificō
- verhinderen -- antevenire
- verhitten -- incitō
- verhogen -- animo
- verhoren -- interrogare
- verhuizen -- migrō
- verhullen -- advēlō
- verifiëren -- verifico
- verjongen -- repubesco
- verkennen -- explōrō
- verkeren -- ibo
- verkiezen -- eligĕre
- verklaren -- describere; dico
- verkopen -- vendere
- verkorten -- abbreviō
- verkrachten -- constuprō
- verkrijgen -- assequor
- verlagen -- discedo
- verlangen -- cupio
- verlaten -- dimitto; dēscīscō
- verleggen -- movēre
- verleiden -- tentō
- verlenen -- dono
- verlengen -- porrigō
- verlevendigen -- ambulans
- verliezen -- amitto; amittere
- verloederen -- dēgener
- verlokken -- seducere
- verlossen -- libero
- vermageren -- mācrēscō
- vermaken -- oblectare
- vermeerderen -- auctus
- vermelden -- memorō
- vermengen -- misceo
- vermenigvuldigen -- multiplicō
- vermijden -- vitare
- verminderen -- diminuō; dēdūcō
- verminken -- discerpō
- vermissen -- deerro
- vermoeden -- opīnor
- vermommen -- dissimulō
- vermoorden -- assassīnō
- vermurwen -- mollescō
- vernielen -- aufero
- vernietigen -- delere
- veronderstellen -- adscisco
- verontreinigen -- inquinō
- veroordelen -- condemnare
- veroorloven -- concedere
- veroorzaken -- creo
- verorberen -- consumere
- verordenen -- dicere
- verordonneren -- imperō
- verouderen -- senescō
- veroveren -- debello
- verpakken -- convāsō
- verplaatsen -- movēre
- verplanten -- inducere
- verpletteren -- pervinco
- verplichten -- obligare
- verraden -- prodo
- verrassen -- decipio
- verrijken -- divito
- verroeren -- movēre
- verrotten -- cariēs
- verscheiden -- transeo
- verschijnen -- appareo
- verschillen -- differō
- verschrompelen -- marceō
- verschuiven -- movere
- versieren -- adorno; seducere
- versimpelen -- simplificor
- verslaan -- vincō
- verslinden -- peredō
- versluieren -- advēlō
- versnellen -- accelerō
- versnijden -- diluere
- versomberen -- ambiguus
- verspreiden -- distribuere
- verstaan -- concipere
- verstellen -- maca; accommodō
- versterken -- corrōborō; confirmare
- verstevigen -- firmor
- verstikken -- suffocare
- verstoppen -- abscondō; obtūrō
- verstoten -- infitior
- verstrekken -- dare
- verstrikken -- illaqueō
- verstrooien -- spargō
- versturen -- ablēgātiō
- vertalen -- traducere
- vertederen -- mollescō
- vertegenwoordigen -- effingĕre
- vertellen -- narrō
- verteren -- digero
- vertillen -- movēre
- vertrekken -- abambulo
- vertroebelen -- nebula
- vertroetelen -- mōrigerō
- vertroosten -- alloquor
- verven -- colorare
- vervoeren -- transporto
- vervreemden -- abaliēnō
- vervuilen -- inquinō
- vervullen -- pleo
- verwaardigen -- digno
- verwaarlozen -- neglegō
- verwachten -- expecto
- verwarmen -- calefacio
- verwarren -- confundō
- verwelkomen -- adventu festum ago
- verwensen -- maledictio
- verwerpen -- negō
- verwijden -- ampliō
- verwijderen -- adimō
- verwisselen -- fallo
- verwittigen -- admonere
- verwoesten -- annihilare
- verwonden -- sauciō
- verworden -- dēgener
- verzadigen -- sumptus
- verzaken -- aspecto
- verzamelen -- colligere; colligō
- verzekeren -- elementum
- verzetten -- adversor
- verzoeken -- petō
- verzorgen -- cūrō
- verzuren -- acescō
- verzwakken -- labefacto
- verzwaren -- gravo
- vestigen -- sedeo
- vetmesten -- impinguo
- vieren -- celebrare; discedo
- villen -- excorticare
- vinden -- invenire
- violeren -- rumpere
- vissen -- piscor
- vlechten -- plectere
- vleien -- adulari
- vlieden -- vēlōx; aufugio
- vliegen -- volare
- vloeien -- fluere
- vloeken -- exsecror
- vluchten -- fugere
- voeden -- alere
- voelen -- sentio
- voeren -- ducere; alō
- volbrengen -- patrō
- voldoen -- convenire
- volgen -- sequi
- volgooien -- pleo
- volhouden -- persevērō
- volmaken -- pleo
- volpompen -- pleo
- volproppen -- stīpō
- volschenken -- pleo
- volstoppen -- obtūrō
- volstouwen -- māteria
- voltooien -- finiō
- voltrekken -- ministrō
- voorafgaan -- praecēdō
- voorbereiden -- parare
- voorbijgaan -- praetereo
- voorbijkomen -- transeo
- voorbijlopen -- transeo
- voorbijrijden -- transeo
- voorbijvaren -- transeo
- voorkomen -- evenio
- voorleggen -- militō
- voorleiden -- memorō
- voorlezen -- recitō
- vooronderstellen -- praesumo
- voorspellen -- cano
- voorspreken -- intercēdō
- voorstellen -- cēnseō; condono
- voortduren -- persevērō
- voortmaken -- festīnō
- voortplanten -- recreō
- voortschrijden -- probito
- voortstuwen -- prōpellō
- voorttrekken -- trahea
- voortzetten -- continuo
- vooruitkomen -- probito
- vooruitzetten -- probito
- voorvoelen -- anticipō
- voorzetten -- militō
- voorzien -- divinō; video
- voorzitten -- praesum
- vorderen -- probito
- vormen -- figūrō
- vouwen -- plicō
- vragen -- quaerere; rogare
- vreten -- māteria
- vrezen -- timere
- vriezen -- gelo
- vuilmaken -- contāminō
- vullen -- māteria
- waaien -- flo
- waaieren -- ventilo
- waarborgen -- praemandāta
- waarderen -- aestimō
- waarnemen -- dispecto
- waarschuwen -- monere
- wachten -- expectō
- waden -- vadere
- wagen -- audeo
- waken -- vigilō
- wandelen -- ambulare
- wanhopen -- dēspērō
- wannen -- ventilo
- wantrouwen -- diffidere
- wassen -- lavare; se lavare
- wateren -- mingo
- wederkomen -- fructus
- wedijveren -- aemulari
- weerhouden -- retinere
- weerkaatsen -- video
- weerkeren -- fructus
- weerklinken -- canō
- weerleggen -- redarguō
- weeromkomen -- fructus
- weerstaan -- agguantare
- weerstreven -- contrādīcō
- wegbergen -- abdō
- wegen -- expendō
- weggaan -- abambulo
- weghalen -- adimō
- wegjagen -- repellō
- weglaten -- omittō
- wegleggen -- abdō
- wegleiden -- dēgerō
- weglopen -- fugiō
- wegmaken -- deerro
- wegpakken -- fero
- wegpikken -- adimō
- wegslaan -- abrumpere
- wegsluiten -- arceō
- wegzakken -- occidō
- wegzetten -- abdō
- weiden -- pascere
- weifelen -- vacillō
- weigeren -- negare
- weken -- imbuō
- wekken -- excito; animo
- welvaren -- vigeō
- wenden -- affor
- wenen -- flere
- wennen -- adsuescō
- wensen -- cupio
- weren -- prōturbō
- werken -- laborare
- werpen -- iaciō
- weten -- scio
- wetten -- acuō
- weven -- texere
- wiegen -- lapis
- wijden -- dēdicō
- wijken -- fatiscō
- wijten -- culpō
- wijzen -- monstrare
- willen -- velle
- winnen -- vincere; extractum
- woeden -- furō
- wonen -- habito
- worden -- exsisto; fieri
- worstelen -- luctor
- wreken -- persequor
- wrijven -- fricō
- wringen -- torqueō
- wuiven -- vibrō
- zaaien -- conserō
- zagen -- serrare
- zakken -- occidō
- zalven -- ungō
- zamelen -- congrego
- zaniken -- oblātrārtrix
- zegenen -- benedīcō
- zeggen -- dicere
- zeiken -- oblātrārtrix; pē
- zeilen -- nāvigō
- zeuren -- oblātrārtrix
- zieden -- aestuare
- zieken -- oblātrārtrix
- zien -- videre
- ziften -- cernere
- zijn -- esse
- zingen -- canere
- zitten -- sedere
- zoeken -- scisco
- zoemen -- bombiō
- zoenen -- basiare
- zogen -- alō
- zondigen -- peccō
- zonnebaden -- aprīcor
- zonnen -- aprīcor
- zorgen -- accuro
- zouten -- salio
- zuchten -- suspiro
- zuigen -- sugere
- zuiveren -- abluō
- zullen -- debeo
- zwaaien -- vibrō
- zwelgen -- gluttiō
- zwellen -- adaestuō
- zwemmen -- natare
- zwepen -- incitō
- zweren -- iurare
- zwerven -- pālor
- zweten -- sūdō
- zweven -- volito
- zwijgen -- silere
By The FreeDict Project.