Dutch - Lithuanian Dictionary
Dutch language page.
- aaien -- glostyti
- aanbakken -- lazda
- aanbellen -- skambutis
- aanbevelen -- pasiūlyti
- aanbieden -- duoti
- aanbraden -- parudinti
- aanbranden -- deginimas
- aanbreken -- atsirasti
- aanbrengen -- ataskaita
- aandraaien -- įjungti
- aandrijven -- varyti
- aandrukken -- stumti
- aanduiden -- parodyti
- aanduwen -- stumti
- aangeven -- braižas; markė; ataskaita
- aangroeien -- augti
- aanharken -- grėblys
- aanhebben -- nešioti
- aanhoren -- klausyti
- aanhouden -- stotelė; suimti; išlaikyti
- aankleden -- aprengti
- aankomen -- atvykti
- aankopen -- pirkti
- aankruisen -- markė
- aanlanden -- kraštas
- aanleren -- išmokti
- aanlichten -- šviesti
- aanmaken -- gaminti; kurti; šviestuvas
- aanmoedigen -- padrąsinti
- aanraden -- patarti
- aanraken -- liesti
- aanreiken -- braižas
- aanrichten -- pagrindas
- aanrijgen -- siūlas
- aanroepen -- pašaukti
- aanroeren -- liesti
- aanschaffen -- pirkti
- aanschieten -- žaizda
- aanslaan -- vožti; loti
- aanslingeren -- pradėti
- aansluiten -- jungti
- aansnijden -- kirpti
- aanstaan -- prašau
- aanstrijken -- trinti
- aantasten -- afektas
- aantekenen -- diskas
- aantikken -- baigti
- aantrekken -- pritraukti; auti
- aanvaarden -- pradėti
- aanvallen -- atakuoti
- aanvangen -- pradėti
- aanvechten -- iššūkis
- aanvegen -- šluoti
- aanvoelen -- prasmė
- aanvullen -- pridėti
- aanvuren -- fanas
- aanwassen -- vaškas
- aanwenden -- vartoti
- aanzwellen -- brinkti
- aarzelen -- dvejoti
- abduceren -- pagrobti
- absorberen -- absorbuoti
- abstraheren -- abstrahuoti
- accapareren -- kampas
- accentueren -- kirtis
- accommoderen -- namas
- accompagneren -- lydėti
- accumuleren -- kaũpas
- achteruitrijden -- nugara
- achtervoegen -- pridėti
- acteren -- vaidinti
- ademen -- kvėpuoti
- ademhalen -- kvėpuoti
- aderen -- grūdai
- aderlaten -- kraujuoti
- administreren -- administruoti
- adopteren -- įdukrinti
- adresseren -- adresas
- adviseren -- patarti
- afbeelden -- vaizdas
- afbinden -- rišti
- afbranden -- degti
- afdingen -- leistis į smulkmenas
- afdwalen -- klajojimas
- afdwingen -- galia
- affecteren -- afektas
- afgeven -- palikti; srovė
- afgrazen -- ganyklà
- afhalen -- sutikti
- afhechten -- inkaras
- afketsen -- atmesti
- afkeuren -- atmesti
- afkijken -- kopija
- afkomen -- galvutė
- afkrijgen -- baigti
- aflakken -- baigti
- aflaten -- stotelė
- afleggen -- apklotas; šalinti; imti
- afleveren -- pristatyti
- aflopen -- baigti; skambutis
- afmaken -- baigti
- afmatten -- duslintuvas
- afpellen -- kriauklė
- afplukken -- rėkšti
- afrekenen -- sumokėti
- africhten -- traukinys
- afronden -- baigti
- afrotten -- blogė́ti
- afruimen -- giedras
- afscheuren -- ãšara; pasiekti
- afspanen -- grietinė
- afspelen -- groti; baigti; atsitikti
- afspiegelen -- veidrodis
- afsponzen -- kempinė
- afstellen -- aibė
- afstemmen -- atmesti
- afstoffen -- dulkės
- afstoten -- atmesti
- aftakelen -- blogė́ti
- aftekenen -- pasirašyti
- aftellen -- skaitytis
- aftreden -- atsistatydinti
- afvaren -- burė
- afvliegen -- pradingti
- afvragen -- stebuklas
- afwachten -- laukti
- afwateren -- drenažas
- afwennen -- mokyti
- afwijzen -- atmesti
- afzetten -- išjungti
- afzien -- kęsti
- afzwenken -- išjungti
- ageren -- vaidinti
- agiteren -- sukelti, sukurstyti
- alterneren -- besikaitaliojantis
- amenderen -- reforma
- animeren -- padrąsinti
- ankeren -- inkaras
- antwoorden -- atsakyti
- appreciëren -- vertinti
- appreteren -- baigti
- arbeiden -- darbas
- arceren -- kaltis
- archiveren -- archyvuoti
- arresteren -- suimti
- arriveren -- atvykti
- avanceren -- stumti
- bakken -- kepti
- balanceren -- pusiausvyra
- bankieren -- bankas
- baren -- gimdyti
- bassen -- loti
- baten -- naudoti
- batsen -- blet!
- beamen -- teigti
- beantwoorden -- atsakinėti
- beboeten -- bauda
- bebouwen -- statyti
- becijferen -- apskaičiuoti
- becommentariëren -- komentaras
- bedanken -- dėkoti; atmesti
- bedaren -- nuraminti; tykus
- bedekken -- dengti
- bedelven -- apklotas
- bedenken -- galvoti
- bederven -- griauti
- bedoelen -- reikšti
- bedonderen -- juokdarys
- bedotten -- juokdarys
- bedriegen -- klaidinti
- bedrinken -- nusigerti
- beduiden -- reikšti
- beduvelen -- juokdarys
- beëindigen -- baigti
- beeldhouwen -- skulptūra
- beetnemen -- juokdarys
- begaan -- eiti
- begeleiden -- lydėti
- begenadigen -- atleisti
- begeren -- geisti
- beginnen -- pradėti
- begluren -- šnipas
- begrijpen -- suprasti
- begroeten -- sveikinti
- behagen -- prašau
- behoeven -- privalo
- beïnvloeden -- įtakoti
- beitelen -- káltas
- bejagen -- medžioklė
- bekabelen -- kabelis
- bekalken -- laimas
- beklagen -- dejuoti
- bekleden -- apklotas
- beklijven -- paskutinis
- beklinken -- artimas
- bekritiseren -- kritikuoti
- bekronen -- karūna
- belazeren -- juokdarys
- beleggen -- segti; apklotas; išlaikyti
- belenen -- pėstininkas
- beleven -- patirti
- belichten -- šviestuvas
- believen -- prašau
- bellen -- skambutis; pašaukti
- beloeren -- šnipas
- beloven -- žadėti
- beluisteren -- klausyti
- bemesten -- apdaras
- beminnen -- mylėti
- bemoederen -- motina
- bemoedigen -- padrąsinti
- bengelen -- suptis
- benijden -- pavỹdas
- benodigen -- reikėti
- beoefenen -- studijos
- beoordelen -- teisti
- bepalen -- aibė
- beplanten -- augalas
- beproeven -- pabandyti
- beramen -- planas
- berapen -- atvaizduoti
- berechten -- teisti
- bereiden -- ruošti
- berekenen -- apskaičiuoti
- bergen -- atsargos
- berichten -- ataskaita
- berijden -- joti
- berijmen -- rimas
- beroeren -- liesti
- berokkenen -- pagrindas
- beschadigen -- padaryti nuostolių
- beschermen -- apsaugoti
- beschrijven -- aprašyti
- beschuldigen -- apkaltinti
- beschutten -- apsaugoti
- beslaan -- apklotas; kaustyti; migla
- beslissen -- nuspręsti
- besluipen -- stiebas
- besluiten -- nuspręsti; baigti
- besnaren -- styga
- besnijden -- apipjaustyti
- besnoeien -- kirpti
- besparen -- taupyti
- bespelen -- groti
- bespeuren -- prasmė
- bespikkelen -- taškas
- bestaan -- būti
- besteden -- leisti
- bestellen -- užsakyti
- bestormen -- audra
- bestrijden -- grumtis
- betalen -- sumokėti
- betekenen -- reikšti
- betichten -- apkaltinti
- betogen -- parodyti
- betomen -- patikrinti
- betreden -- įeiti
- betuigen -- greitasis
- beuken -- daužyti
- beuren -- liftas
- bevallen -- prašau
- bevaren -- burė
- bevatten -- suprasti
- bevechten -- kautis
- beveiligen -- apsaugoti
- bevestigen -- teigti; segti
- bevlekken -- dėmė
- bevloeien -- laistyti
- bevoelen -- liesti
- bevrijden -- išlaisvinti
- bevuilen -- dirva
- bewapenen -- ranka
- bewaren -- taupyti
- bewegen -- judėti
- bewerken -- darbas
- bewerkstelligen -- gaminti
- bewolken -- debesis
- bezaaien -- kiaulė
- bezegelen -- ruonis
- bezeren -- skaudėti
- bezichtigen -- aplankyti
- bezigen -- vartoti
- bezitten -- turėti
- bezoedelen -- dėmė; dirva
- bezoeken -- aplankyti
- bezoldigen -- sumokėti
- bezorgen -- gaminti
- bezuinigen -- taupyti
- bezwijken -- grūtis; mirti
- bezwijmen -- alpti
- bibberen -- strėlinė
- bidden -- maldauti
- bijboeken -- įeiti
- bijbouwen -- pridėti
- bijbrengen -- mokyti
- bijdoen -- pridėti
- bijeenbinden -- jungti
- bijeenbrengen -- surinkti
- bijleggen -- augmentas
- bijleveren -- pridėti
- bijvoegen -- pridėti
- binden -- rišti
- binnengaan -- įeiti
- binnenkomen -- įeiti
- blaffen -- loti
- blazen -- pūsti
- blèren -- verkti; mekenti
- blijven -- likti
- blikken -- laikrodis
- blinderen -- ãklas; šarvai
- blinken -- šviesti
- bloeden -- kraujuoti
- boeken -- knyga
- boekhouden -- apskaita
- boetseren -- miltligė
- bombarderen -- bomba
- bonzen -- daužyti
- borrelen -- burbulas
- borstelen -- teptukas
- botten -- pumpuras
- bouwen -- statyti
- bovendrijven -- plaukti
- braden -- kepti
- braken -- vemti; sulaužyti
- branden -- degti
- breken -- sulaužyti
- brengen -- atnešti
- bronzen -- bronza
- bruinen -- bronza
- bufferen -- buferis
- buigen -- vingis; lankas
- buitensluiten -- išskirti
- cachetteren -- ruonis
- calculeren -- apskaičiuoti
- camoufleren -- kamufliažas
- chanteren -- šantažas
- chargeren -- atakuoti
- chaufferen -- varyti
- checken -- (pa)tikrinti
- cirkelen -- apskritimas
- collaboreren -- bendradarbiauti, kolaboruoti
- commanderen -- tvarka
- concluderen -- surasti
- conditioneren -- būklė
- confereren -- susitikti
- contacteren -- liestis
- continueren -- trukti
- contracteren -- kontraktas
- controleren -- vadovauti
- corrigeren -- teisingas
- crawlen -- ropoti
- creëren -- kurti
- dagtekenen -- data
- dalen -- lašas
- dampen -- drėgnas
- dansen -- šokti
- daten -- data
- dateren -- datuoti
- decideren -- nuspręsti
- deelnemen -- dalyvauti
- dekken -- dengti; aibė
- delen -- padalinti
- delven -- kasti
- denken -- galvoti
- deserteren -- dykuma
- desintegreren -- suskaidymas
- detailleren -- detalė
- dichten -- uždaryti
- dichtlakken -- ruonis
- dichtnaaien -- siūlas
- dichtslaan -- pyst
- dichtsnoeren -- rišti
- dienen -- privalo
- disciplineren -- disciplina
- documenteren -- dokumentas
- doden -- žudyti
- doen -- daryti
- doezelen -- kelmas
- donderen -- griaustinis
- dooddoen -- žudyti
- doodgaan -- mirti
- doodmaken -- nužudyti
- dooien -- ištirpti
- doorbreken -- sulaužyti
- doorbrengen -- leisti
- doorbuigen -- vingis
- doorgaan -- tęsti
- doorjagen -- leisti
- doorklieven -- kirpti
- doorkruisen -- baras
- doorleven -- patirti
- doormaken -- patirti
- doornemen -- pakartoti
- doorpraten -- komentaras
- doorslaan -- pūsti; kalbėti
- doorstappen -- tęsti
- doorsteken -- giedras; badyti
- doorstoten -- kišti
- doortrekken -- kryžius
- doorzoeken -- ieškoti
- dopen -- krikštyti; minėti
- doppen -- kriauklė
- douchen -- dulksna
- downloaden -- atsisiųsti
- draaien -- kratyti
- dragen -- nešioti
- draineren -- drenažas
- drenken -- laistyti
- dresseren -- sulaužyti
- drijven -- plaukti; varyti
- drillen -- uždavinys
- drinken -- gerti
- drogen -- džiovinti
- dromen -- svajoti
- droogleggen -- drenažas
- droogmaken -- džiovinti
- droogvallen -- džiovinti
- duiken -- antis
- dulden -- kęsti
- duperen -- išankstinis nusistatymas
- duren -- trukti
- durf -- drąsa
- duwen -- stumti
- dwalen -- klajojimas
- dwarsbomen -- kryžius
- dwingen -- priversti
- echoën -- aidas
- effenen -- lygmuo
- egaliseren -- lygmuo
- eindigen -- baigti
- ejaculeren -- ejakuliuoti
- ensceneren -- scena
- entameren -- ugdyti
- eren -- garbė
- eruitzien -- žiūrėti
- ervaren -- patirti
- erven -- paveldėti
- eten -- valgyti
- etteren -- pūliuoti
- exerceren -- uždavinys
- expediëren -- laivas
- experimenteren -- eksperimentuoti
- exploderen -- sprogti
- exploiteren -- išnaudoti
- exporteren -- eksportúoti
- factureren -- faktūra
- falen -- spustelėti
- feliciteren -- pasveikinti
- filmen -- filmas
- filtreren -- filtras
- financieren -- finansai
- fingeren -- apsimesti
- finishen -- baigti
- fixeren -- apsaugotas
- flakkeren -- liepsna
- flauwvallen -- alpti
- flodderen -- bristi
- fluisteren -- šnabždėti
- fluiten -- fleita; švilpti
- folteren -- kamuoti
- forceren -- galia
- fotograferen -- fotografija
- fouilleren -- paieška
- frankeren -- įspaudas
- frezen -- malūnas
- friseren -- daryti
- functioneren -- srovė
- fungeren -- vaidinti
- gaan -- eiti
- gapen -- žiovauti
- gebed -- malda
- gebeuren -- atsitikti
- gebruiken -- vartoti
- gedachtelezen -- telepatija
- gedenken -- prisiminti
- gedragen -- elgtis
- geeuwen -- žiovauti
- gekscheren -- juokas
- geleiden -- galvutė
- gelieve -- prašau
- geloven -- tikėti
- gereedmaken -- ruošti
- geschieden -- atsitikti
- geselen -- botagas
- geven -- duoti
- gevoelen -- prasmė
- gewaarworden -- patirti
- gieten -- pilti
- glanzen -- šviesti
- glijden -- plaukti
- glimlachen -- šypsotis
- glimmen -- šviesti
- gloren -- aušra
- gluren -- apžiūrinėti
- gokken -- žaisti
- googelen -- gооglinti
- gooien -- mesti
- graven -- kasti
- grendelen -- segti
- grenzen -- siena
- grienen -- rauda
- grieven -- piknaudžiauti
- grijzen -- pilka
- groeien -- augti
- groeperen -- grupė
- gronden -- pirmini
- hagelen -- kruša
- haken -- kabliukas
- hakken -- kirpti
- handelen -- vaidinti; prekyba
- hangen -- kabėti
- harken -- grėbti
- haten -- neapkęsti
- havenen -- nuostolis
- hebben -- turėti
- heersen -- taisyklė
- heffen -- liftas
- hellen -- kulnas
- helpen -- pagalba
- herbergen -- namas
- herdenken -- prisiminti
- herhalen -- pakartoti
- herinneren -- prisiminti
- herrijzen -- prisikelti
- hervormen -- reforma
- herzeggen -- pakartoti
- hikken -- žagsėti
- hinniken -- žvengti
- hobbelen -- pusiausvyra
- hoesten -- kosėti
- hollen -- srovė
- honoreren -- sumokėti
- hopen -- trokšti
- horen -- girdėti
- houthakken -- malka
- hovenieren -- parkas
- huichelen -- apsimesti
- huilen -- verkti
- huizen -- gyventi
- huppelen -- apynys
- hydrateren -- hidrãtas
- hypnotiseren -- hipnotizuoti
- ignoreren -- nepaisyti
- importeren -- importúoti
- inbinden -- rišti
- inboeken -- knyga; diskas
- incasseren -- gauti
- indienen -- pateikti
- indoen -- įeiti
- indrogen -- džiovinti
- induiken -- nardymas
- ingaan -- pradėti
- inkleden -- greitasis
- inkomen -- įeiti
- inkopen -- pirkti
- innaaien -- siūti
- innemen -- atsitraukti
- inplannen -- planas
- inramen -- kadras
- inroosteren -- sąrašas
- inscheuren -- ãšara
- instellen -- aibė
- instorten -- grūtis
- instrueren -- mokyti
- interesseren -- dominti
- interrumperen -- nutraukti
- interviewen -- interviu
- intuinen -- kregždė
- invallen -- kristi
- inviteren -- pakviesti
- invoeren -- importúoti
- inzepen -- muilas
- inzien -- matyti
- inzinken -- grim̃zti
- irriteren -- dìrginti
- jagen -- medžioti
- jassen -- kriauklė
- jodelen -- jodliavimas
- joelen -- šaukti
- kaarden -- korta
- kakken -- kakoti
- kalen -- plikas
- kalligraferen -- kaligrafija
- kalmeren -- ramus
- kammen -- šukuoti
- kamperen -- stovykla
- kapotgaan -- sulaužyti
- kauwen -- kramtyti
- kennen -- patirti
- kennismaken -- susitikti
- kenteren -- grąža
- ketteren -- plūstis; audra
- kiezen -- išrinkti
- kijken -- žiūrėti
- klaarmaken -- ruošti
- klaren -- baigti
- kleden -- aprengti
- kleven -- lazda
- klingelen -- skambutis
- klinken -- skambėti
- kloppen -- belsti; botagas; kulti
- kluisteren -- grandinė
- knallen -- pyst
- kneden -- minkyti
- knellen -- spausti
- knijpen -- spausti
- knippen -- kirpti
- knokken -- grumtis
- knopen -- rišti
- knorren -- knarkti
- knotten -- vilkelis
- knuffelen -- apkabinti
- knuppelen -- klubas
- kogelen -- raketa
- koken -- virti
- komen -- ateiti; vanduo
- konfijten -- saldainis
- kopen -- pirkti
- kopiëren -- kopija
- koppelen -- degtukas
- kosten -- kainuoti
- kotsen -- vemti
- kraaien -- varna
- krijten -- rauda
- krombuigen -- vingis
- krommen -- kreivė
- kronen -- karūna
- kruiden -- gardinti
- kruipen -- ropoti
- kuberen -- kubas
- kuchen -- kosėti
- kunnen -- galėti
- kwadrateren -- aikštė
- kwellen -- skaudėti
- kwetsen -- skaudėti
- kwetteren -- kalbėti
- kwijtraken -- netèkti
- lachen -- juoktis
- landen -- nusileisti
- langsgaan -- išlaikyti
- lastigvallen -- trukdyti
- laten -- turėti; leisti; palikti
- ledigen -- tuščias
- leeglopen -- tuščias
- leggen -- aikštė
- leiden -- vesti
- lenen -- pasiskolinti
- lenzen -- tuščias
- leren -- išmokti; mokyti
- lesgeven -- mokyti
- leven -- gyventi
- lezen -- skaityti
- lichten -- šviesti; tuščias
- liefhebben -- mylėti
- liefkozen -- glostyti
- liegen -- meluoti
- liften -- keliauti autostopu
- liggen -- gulėti
- lijden -- kentėti
- lijmen -- klijai
- liken -- lyg
- likken -- laižyti
- loden -- vesti
- loeien -- mykti
- logeren -- likti
- loggen -- malka
- loochenen -- neigti
- looien -- gelsvai ruda
- lopen -- eiti; bėgti
- losbranden -- gaisras
- losbreken -- sulaužyti
- loven -- gìrti
- lozen -- drenažas
- luiden -- skambutis
- luisteren -- klausyti
- lukken -- darbas
- lunchen -- pietauti
- lurken -- dėlė
- lynchen -- linčiuoti
- maaien -- vaipytis
- maal -- kartas; valgis
- mailen -- el. paštas
- maken -- padaryti; daryti
- malen -- malti
- mangelen -- prekyba
- marcheren -- maršuoti
- markeren -- markė
- marmeren -- grūdai
- martelen -- kamuoti
- masseren -- masažas
- masturberen -- masturbuoti
- mededelen -- dalyvauti
- meedelen -- akcija
- meedoen -- jungti
- meegaan -- jungti
- meegeven -- duoti
- meehelpen -- padėti
- meemaken -- liudytojas
- meetellen -- skaitytis
- melden -- ataskaita
- mêleren -- maišyti
- melken -- melžti
- menen -- reikšti; galvoti
- mengen -- maišyti
- merken -- markė
- miauwen -- miauksėti
- miegen -- myžti
- mikken -- mesti
- millimeteren -- gurklys
- minnekozen -- meilė
- misbruiken -- piknaudžiauti
- misleiden -- klaidinti
- mislopen -- ilgėtis
- missen -- ilgėtis
- mixen -- maišyti
- modelleren -- miltligė
- moeten -- privalo
- mogen -- mėgti
- monitoren -- ekranas
- moorden -- nužudymas
- naaien -- siūti; dulkintis; bučinys
- nadenken -- galvoti
- nagaan -- patikrinti
- najagen -- persekiojimas
- nakijken -- patikrinti
- naklinken -- aidas
- namaken -- kopija
- narcotiseren -- kaifuoti
- narekenen -- patikrinti
- narennen -- persekiojimas
- natmaken -- šlapias
- natrekken -- patikrinti
- navorsen -- studijos
- nazeggen -- pakartoti
- nazien -- patikrinti
- nemen -- imti
- nestelen -- lizdas
- neuken -- dulkintis
- niesen -- nusičiaudėti
- niezen -- čiaudėti
- nivelleren -- lygmuo
- noden -- pakviesti
- noemen -- vadinti
- noodzaken -- galia
- noteren -- nata
- ochtendmalen -- pusryčiauti
- oefenen -- uždavinys
- offeren -- aukoti
- ogen -- žiūrėti
- oliën -- aliejus
- omboorden -- ašmenys
- ombrengen -- nužudyti
- ombuigen -- vingis
- omgeven -- apsupti
- omgraven -- arti
- omkaderen -- kadras
- omklappen -- grūtis
- omkleden -- grąža
- omkomen -- kauliukas
- omkopen -- papirkti
- omkringen -- apskritimas
- omlijsten -- kadras
- omlopen -- orbita
- omranden -- ašmenys
- omrasteren -- tvora
- omschrijven -- aprašyti
- omspinnen -- apklotas
- omspitten -- kastuvas
- omstrengelen -- apkabinimas
- omtrekken -- piešti
- omwisselen -- apsikeitimas
- omwoelen -- kastuvas
- omzetten -- apsikeitimas
- omzwachtelen -- bintas
- onaneren -- masturbuoti
- onderbreken -- nutraukti
- ondergaan -- žūti
- onderrichten -- mokyti
- ondertekenen -- pasirašyti
- ondervinden -- patirti
- ondervragen -- klausimas
- onderwerpen -- pateikti
- onderwijzen -- mokyti
- onduleren -- vilnis
- ontbijten -- pusryčiauti
- ontdooien -- atodrėkis
- ontgaan -- bėgti
- onthalen -- sveiki atvykę
- onthouden -- prisiminti
- onthutsen -- stiklainis
- ontkennen -- neigti
- ontladen -- gaisras
- ontmoeten -- susitikti
- ontroeren -- judėti
- ontslaan -- gaisras
- onttrekken -- atsitraukti
- ontvangen -- gauti
- ontveinzen -- slėpti
- ontvreemden -- vogti
- ontwaken -- busti
- ontwateren -- drenažas
- ontwerpen -- dizainas
- ontwijden -- išprievartavimas
- ontwikkelen -- lavintis
- ontzeggen -- neigti
- ontzetten -- gaisras
- opbellen -- skambinti
- opbergen -- atsargos
- opbouwen -- statyti
- opdoeken -- šalinti
- opeenhopen -- kaũpas
- openen -- atidaryti
- opengaan -- atidaryta
- openklappen -- atidaryta
- opereren -- dirbti
- opfokken -- augti; sukelti, sukurstyti
- opgaan -- kilti
- opgeven -- ataskaita
- opgieten -- laistyti
- ophalen -- priimti; atsisiuntimas
- ophangen -- kabėti
- ophebben -- nešioti
- opheffen -- liftas
- ophelderen -- aiškinti
- opjagen -- štiš!
- opkikkeren -- padrąsinti
- opklaren -- giedras
- opkomen -- ginti; įeiti; kilti
- oplazeren -- atsipisti
- opleiden -- traukinys
- opleveren -- gaminti
- opnemen -- imti; diskas
- opofferen -- aukoti
- opperen -- greitasis
- oppoken -- sukelti, sukurstyti
- opporren -- sukelti, sukurstyti
- opprikken -- dvišakuma
- oprakelen -- grėblys
- oprispen -- raugėti
- oproken -- dūmas
- oprotten -- atsipisti
- opruimen -- giedras; valyti
- opschonen -- giedras
- opslaan -- taupyti
- opslokken -- gurkšnis
- opslorpen -- absorbuoti
- opsplitsen -- akcija
- opspringen -- šokinėti
- opstaan -- kilti
- opstapelen -- kaũpas
- opstellen -- diskas
- opsturen -- siųsti
- optekenen -- diskas
- optellen -- pridėti
- optillen -- liftas
- optreden -- dainuoti; vaidinti
- opvallen -- streikas
- opvatten -- imti
- opvoeden -- ugdyti
- opvolgen -- sekti
- opvullen -- kim̃šti
- opwinden -- vėjas
- opzenden -- siųsti
- opzetten -- brinkti; kim̃šti
- opzuigen -- čiul̃pti
- opzwellen -- brinkti
- overblijven -- ilsėtis
- overbrengen -- braižas; ataskaita
- overdekken -- apklotas
- overdenken -- galvoti
- overdrijven -- išlaikyti; pūsti
- overeenstemmen -- degtukas
- overgaan -- grąža; išlaikyti; skambutis
- overgeven -- vemti
- overgieten -- pilti
- overhoophalen -- sukelti, sukurstyti
- overhoopsteken -- badyti
- overkomen -- atsitikti; kryžius
- overlijden -- mirti
- overspannen -- apim̃ti
- oversteken -- kryžius
- overstromen -- poplūdis
- overwinnen -- nugalėti
- overzetten -- keltas; išversti
- overzien -- vaizdas
- pagineren -- puslapis
- pakken -- imti
- paneren -- duona
- pantseren -- šarvai
- parfumeren -- aromatas
- parkeren -- parkas
- parodiëren -- parodija
- participeren -- dalyvauti
- passeren -- išlaikyti
- pauzeren -- pertraukti
- peperen -- piparas
- performen -- vaidinti
- persen -- spausti
- perverteren -- iškrypėlis
- pijnigen -- kankinti
- pissen -- myžti
- plaatsen -- padėti
- plakken -- klijai
- planeren -- lėktuvas
- planten -- augalas
- plezieren -- prašau
- ploegen -- arti
- plomberen -- ruonis
- plukken -- rėkšti
- poepen -- kakoti; bučinys
- poetsen -- valyti
- pogen -- bandymas
- polsen -- gar̃sas
- pompen -- pompa
- ponsen -- smūgis
- posten -- paštas
- posteren -- stotis
- poten -- augalas
- praktiseren -- uždavinys
- praten -- kalbėti
- prijzen -- gìrti
- prikkelen -- sukelti, sukurstyti
- proberen -- pabandyti
- produceren -- gaminti
- proeven -- skonis; ragauti
- projecteren -- projektas
- pronken -- parodyti
- propageren -- publikuoti
- prostitueren -- prostitutė
- protesteren -- papildinys
- pureren -- misa
- pushen -- stumti
- raken -- liesti; augti
- rangschikken -- tvarka
- raspen -- tarkuoti
- razen -- rasė; įniršis
- realiseren -- gaminti
- rebelleren -- maištauti
- rechtspreken -- teisti
- recipiëren -- gauti
- redden -- taupyti
- reformeren -- reforma
- regenen -- lietus
- regeren -- taisyklė
- reinigen -- valyti
- reizen -- keliauti
- rekenen -- apskaičiuoti; snapas
- remmen -- stabdys
- ren -- srovė
- repeteren -- pakartoti
- reppen -- ataskaita
- reproduceren -- atvaizduoti
- reserveren -- knyga
- respecteren -- pagarba
- resulteren -- rezultatas
- retourneren -- grįžti
- reviseren -- patikrinti
- revolteren -- maištas
- rieken -- uostyti
- rijden -- varyti; joti
- rijten -- ãšara
- rijven -- grėblys
- rijzen -- kilti
- rillen -- strėlinė
- rimmen -- anilingas
- ringen -- skambutis
- roeren -- judėti; kilti
- roesten -- rūdys; ešerys
- roetsjen -- čiuožykla
- roffelen -- būgnas
- roken -- rūkyti
- rokeren -- pilis
- rondcirkelen -- apskritimas
- ronddolen -- klajojimas
- rondtrekken -- klajoti
- rondvertellen -- pasakyti
- ronken -- knarkti
- rooien -- kasti
- roosteren -- ant grotelio kepti
- roskammen -- karis
- rotten -- pūti
- royeren -- gaisras
- ruggensteunen -- nugara
- ruiken -- uosti
- ruilen -- apsikeitimas
- ruïneren -- griauti
- rusten -- ilsėtis
- sabbelen -- čiul̃pti
- salariëren -- alga
- samenbinden -- jungti
- samentrekken -- kontraktas
- samenwerken -- drauge dirbti
- saven -- taupyti
- schaatsen -- pačiūža
- schaatsenrijden -- pačiūža
- schaden -- nuostolis
- schaduwen -- šešėlis
- schakelen -- jungiklis
- schallen -- gar̃sas
- scharrelen -- kiemas
- schaven -- tarkuoti
- schelden -- keiktis
- schenken -- paaukoti; pilti
- scheppen -- kurti
- scheren -- skusti
- schertsen -- juokas
- schetsen -- piešti
- scheuren -- ãšara
- schieten -- šaudyti
- schiften -- dalinti
- schijten -- šikti
- schikken -- kostiumas
- schilderen -- dažai
- schoeien -- batas
- scholen -- mokykla
- schommelen -- suptis
- schoonmaken -- valyti
- schoonvegen -- šluoti
- schoppen -- spardyti
- schouwen -- laikrodis
- schrappen -- lašas; daržinė
- schreeuwen -- šaukti
- schreien -- raudoti
- schrijnen -- protingas
- schrijven -- rašyti
- schrokken -- kiaulė
- schuilhouden -- slėpti
- schuimen -- puta
- schuiven -- brukti
- schuren -- smėlis
- seinen -- signalizuoti; telegrafas
- showen -- parodyti
- sijpelen -- skverbtis
- simuleren -- apsimesti
- situeren -- aikštė
- sjacheren -- leistis į smulkmenas
- skateboarden -- riedlentė
- skeeleren -- pačiūža
- skiën -- slidė
- slaan -- smūgis
- slabakken -- smaukyti
- slachten -- mėsininkas
- slagen -- išlaikyti
- slaken -- greitasis
- slapen -- miegoti
- slijpen -- malti
- slikken -- ryti
- slingeren -- suptis
- slippen -- slysti
- slissen -- šveplavimas
- slopen -- metalo laužas
- sluiten -- uždaryti
- smachten -- pušis
- smeden -- kalvė
- smelten -- leistis
- smetten -- dirva
- smijten -- mesti
- smoezelen -- kuždesys
- smoren -- pasmaugti
- sms'en -- tekstas
- sneeuwen -- snigti
- snellen -- srovė
- snerpen -- kirpti
- snijden -- kirpti
- snorken -- knarkti
- snowboarden -- snieglentė
- snuffelen -- nosis
- snurken -- knarkti
- sommeren -- pasakyti
- sorteren -- tipas
- spannen -- apim̃ti
- sparen -- taupyti
- spatelen -- maišyti
- spatiëren -- erdvė
- spelen -- žaisti
- spieden -- laikrodis
- spijkeren -- nagas
- spijten -- gailėtis
- spinnen -- murkti
- spinzen -- noras
- spioneren -- šnipas
- spitten -- kasti
- splinteren -- drožlė
- spreken -- kalbėti
- springen -- šokinėti
- spugen -- spjauti
- spuwen -- spjauti
- staan -- stovėti
- staken -- streikas
- stallen -- arklidės
- stamelen -- mikčioti
- stampen -- tango
- stappen -- žingsnis
- stationeren -- aikštė
- steken -- badyti
- stelen -- vogti
- stellen -- būklė
- stemmen -- balsuoti
- stempelen -- įspaudas
- stenigen -- akmuo
- sterven -- mirti
- stijgen -- kilti
- stijven -- baigti; padrąsinti
- stilzetten -- išjungti
- stinken -- smirdėti
- stoken -- šviestuvas
- stompen -- smūgis
- stoppen -- sustabdyti
- stopzetten -- išjungti
- storen -- trukdyti
- stormen -- audra
- storten -- pilti
- stoten -- stumti
- stotteren -- mikčiojimas
- stouwen -- kim̃šti
- straffen -- sakinys
- straktrekken -- traukti
- stralen -- šviesti
- strelen -- glostyti
- strengelen -- vėjas
- striemen -- botagas
- strijden -- grumtis
- strijken -- glostyti; laidyti; streikas
- stromen -- bė́gti
- strooien -- pilti
- struikelen -- kelionė
- struinen -- klajojimas
- studeren -- studijos
- stuiten -- stotelė
- stukbreken -- sulaužyti
- stukgaan -- sulaužyti
- sturen -- varyti; paštas
- stuwen -- baras
- swingen -- suptis
- switchen -- jungiklis
- taggen -- etiketė
- talmen -- dvejoti
- tanen -- kristi; gelsvai ruda
- tappen -- čiaupas
- tassen -- kaũpas
- tasten -- jausti
- tatoeëren -- tatuiruoti
- taxiën -- taksi
- tegenhouden -- stotelė
- tegenkomen -- susitikti
- tegenspreken -- prieštarauti
- tegenvallen -- apvilti
- tegenwerpen -- papildinys
- tekenen -- piešti
- telefoneren -- skambinti
- telegraferen -- telegrafas
- teleurstellen -- apvilti
- tellen -- skaičiuoti
- teren -- degùtas
- teruggaan -- grįžti
- teruggeven -- grįžti
- teruggooien -- grįžti
- terugkeren -- grįžti
- terugkomen -- grįžti
- teruglopen -- grįžti
- terugwijzen -- atmesti
- teweegbrengen -- padarinys
- tijgeren -- pasala
- tikken -- čiaupas; tipas
- tillen -- liftas
- timmeren -- statyti
- toebereiden -- baigti
- toebinden -- rišti
- toedekken -- apklotas
- toedienen -- duoti
- toehoren -- girdėti
- toelichten -- aiškinti
- toepassen -- vartoti
- toereiken -- braižas
- toeschouwen -- laikrodis
- toespreken -- adresas
- toestemmen -- teigti
- toetakelen -- botagas
- toevallen -- artimas
- toeven -- likti
- toevoegen -- pridėti
- toezeggen -- žadėti
- tokkelen -- skambutis
- tonen -- parodyti
- torpederen -- nugalėti
- torsen -- nešioti
- toucheren -- liesti; gauti
- trachten -- pabandyti
- trainen -- traukinys
- translateren -- išversti
- transpireren -- prakaitúoti
- trappen -- spardyti
- treden -- žingsnis
- treffen -- smūgis
- treiteren -- maras
- trekken -- traukti; piešti; pritraukti; gaisras
- troeven -- švietalas
- trompetten -- trimitas
- trouwen -- tuoktis
- tuchtigen -- disciplina
- tuigen -- žiūrėti
- turf -- durpės
- twijfelen -- dvejoti; abejoti
- twinkelen -- šviesti
- typen -- tipas
- uitbalanceren -- pusiausvyra
- uitbeitelen -- káltas
- uitbenen -- ašaka
- uitbotten -- pumpuras
- uitdagen -- iššūkis
- uitdijen -- augti; brinkti
- uitdoen -- išjungti
- uitdragen -- publikuoti
- uitdrogen -- džiovinti
- uitdrukken -- greitasis
- uitduwen -- greitasis
- uiteenzetten -- aiškinti
- uitgaan -- gèsti; palikti
- uitgeven -- leisti
- uitglijden -- slysti
- uithakken -- skulptūra
- uithouden -- kęsti
- uithuwen -- nuduoti
- uitkammen -- karšti
- uitkiezen -- pasirinkti
- uitkijken -- džiaūgtis
- uitleggen -- aiškinti
- uitlopen -- palikti; pumpuras
- uitmaken -- galas; nuspręsti
- uitmelken -- išnaudoti
- uitnodigen -- pakviesti
- uitoefenen -- uždavinys
- uitpikken -- išrinkti
- uitpuffen -- ilsėtis
- uitrichten -- vaidinti
- uitruimen -- giedras
- uitschakelen -- išjungti
- uitscheiden -- stotelė
- uitschieten -- pumpuras
- uitschuren -- trinti
- uitsluiten -- išskirti
- uitsparen -- taupyti
- uitsplitsen -- dalinti
- uitspruiten -- pumpuras
- uitstallen -- parodyti
- uitsterven -- tapti
- uitstijgen -- gèsti
- uittekenen -- piešti; dizainas
- uitteren -- atrofuoti
- uittikken -- tipas
- uittorenen -- bokštas
- uitvoeren -- eksportúoti
- uitvragen -- klausimas; data
- uitwassen -- mazgoti
- uitwateren -- drenažas
- uitwinnen -- taupyti
- uitwisselen -- apsikeitimas
- uitwrijven -- trinti
- uitzien -- žiūrėti
- uitzonderen -- išskirti
- vallen -- kristi
- varen -- burė; varyti
- vasten -- pasninkauti
- vastgrijpen -- išlaikyti
- vasthouden -- sulaikyti
- vastknopen -- rišti
- vastkoeken -- lazda
- vastleggen -- diskas; rišti
- vastpakken -- išlaikyti
- vastpennen -- segtukas
- vastschroeven -- sraigtas
- vastslaan -- nagas
- vastspelden -- segtukas
- vastspijkeren -- nagas
- vastzetten -- apsaugotas
- vatten -- matyti
- vechten -- grumtis
- vegen -- šluoti
- veilen -- aukcionas
- veinzen -- apsimesti
- velen -- kęsti
- veranderen -- keisti
- verbasteren -- kyšis
- verbeiden -- laukti
- verbergen -- slėptis
- verbeteren -- teisingas
- verbieden -- uždrausti
- verbinden -- rišti
- verblijven -- likti
- verbranden -- deginti
- verbuigen -- kaityti
- verdedigen -- ginti
- verdelen -- dalinti
- verdelgen -- sunaikinti
- verderven -- griauti
- verderzetten -- tęsti
- verdienen -- nusipelnyti
- verdrinken -- skęsti
- verduidelijken -- aiškinti
- verduisteren -- užtemimas
- verduren -- kęsti
- verdwijnen -- dingti
- verengen -- siauras
- vererven -- palikti
- vergaan -- žūti
- vergaderen -- susitikti
- vergaren -- surinkti
- vergelden -- grįžti
- vergelijken -- lyginti
- vergeten -- pamiršti
- vergeven -- atleisti; nuodai
- vergezellen -- lydėti
- vergieten -- daržinė
- vergiftigen -- nuodyti
- vergooien -- netèkti
- vergrijzen -- amžius
- verguizen -- piknaudžiauti
- verhandelen -- prekyba
- verheffen -- liftas
- verhelderen -- aiškinti
- verhelen -- slėpti
- verhitten -- sukelti, sukurstyti
- verhoeden -- baras
- verhuizen -- judėti
- verjagen -- varyti
- verkeren -- būti; grąža
- verklaren -- aiškinti; pareikšti
- verkopen -- parduoti
- verkrachten -- išprievartavimas
- verlakken -- lakas
- verlangen -- geisti
- verlaten -- palikti; dykuma
- verleggen -- judėti
- verlenen -- duoti
- verlevendigen -- fanas
- verliezen -- netèkti
- verloochenen -- išduoti
- vermaken -- noras
- vermengen -- maišyti
- vermijden -- antis
- vermissen -- netèkti
- vermoorden -- užmušti
- vernederen -- žeminti
- vernevelen -- ūkana
- vernielen -- sunaikinti
- vernietigen -- sunaikinti
- vernissen -- lakas
- verongelijken -- piknaudžiauti
- verontrusten -- trukdyti
- veroordelen -- nuteisti
- veroorzaken -- pagrindas
- verordenen -- pasakyti
- verordonneren -- tvarka
- verouderen -- amžius; data
- verpakken -- paketas
- verpanden -- pėstininkas
- verplaatsen -- judėti
- verplegen -- auklė
- verpletteren -- poplūdis
- verraden -- išduoti
- verroeren -- judėti
- verrotten -- pūti
- verruilen -- apsikeitimas
- verschalken -- juokdarys
- verscheiden -- išlaikyti
- verschroeien -- degti
- verschuilen -- slėpti
- verschuiven -- judėti; čiuožykla
- versjacheren -- perti
- verslaan -- nugalėti
- verslechteren -- blogė́ti
- versluieren -- apklotas
- versmelten -- leistis
- verspieden -- šnipas
- versplinteren -- drožlė
- verspreken -- žadėti
- verstaan -- suprasti
- verstalen -- plienas
- verstoppen -- slėpti; kištukas
- verstoren -- trukdyti
- verstrikken -- įpainioti
- versturen -- siųsti
- vertakken -- šaka
- vertalen -- versti
- vertellen -- pasakyti
- vertillen -- judėti
- vertinnen -- alavas
- vertonen -- parodyti
- vertoornen -- trukdyti
- vertrekken -- palikti
- vertrouwen -- pasitikėjimas
- vervaardigen -- gaminti
- vervalsen -- kalvė
- verven -- dažyti
- vervilten -- veltinys
- vervolgen -- tęsti
- verwarmen -- kaitinti
- verwarren -- klaidinti
- verwelkomen -- sveiki atvykę
- verwensen -- velnias
- verweren -- ginti
- verwerkelijken -- gaminti
- verwerken -- procesas
- verwerpen -- atmesti
- verwijderen -- šalinti; atsitraukti
- verwisselen -- jungiklis
- verwoesten -- sunaikinti
- verwonden -- skaudėti
- verzamelen -- surinkti
- verzeggen -- pažadas
- verzekeren -- teigti
- verzenden -- siųsti
- verzuren -- rūgštumas
- verzwinden -- pradingti
- vessemen -- siūlas
- vijzen -- sraigtas
- villen -- oda
- vilten -- veltinys
- vinden -- surasti
- vingeren -- pirštas
- vissen -- meškerioti
- vlammen -- liepsna
- vlechten -- pinti
- vlekken -- dirva
- vlieden -- flotilė; bėgti
- vliegen -- skraidyti
- vliegeren -- aitvaras
- vlieten -- bė́gti
- vloeien -- bė́gti
- vloeken -- keiktis
- vluchten -- bėgti
- voegen -- taškas
- voelen -- jausti
- voeren -- linija
- voleindigen -- galas
- volgen -- sekti
- volstouwen -- kim̃šti
- voltooien -- baigti
- vonken -- kibirkštis
- vonnissen -- sakinys
- voorbereiden -- ruošti
- voorbewerken -- ruošti
- voorbijgaan -- slinkti
- voorbijkomen -- išlaikyti
- voorbijlopen -- išlaikyti
- voorbijrijden -- išlaikyti
- voorbijvaren -- išlaikyti
- voorgeven -- apsimesti
- voorhebben -- ketinti
- voorkomen -- atsitikti
- voorleiden -- ugdyti
- voorlezen -- skaityti
- voornemen -- ketinti
- voortduren -- tęsti
- voortjagen -- persekiojimas
- voortspruiten -- rezultatas
- voortstuwen -- varyti
- voortvloeien -- sekti
- voortzeggen -- ataskaita
- voortzetten -- tęsti
- vooruitgaan -- progresas
- voorvallen -- atsitikti
- voorvoelen -- prasmė
- voorwenden -- apsimesti
- vorderen -- progresas
- vormen -- forma
- vormgeven -- kirpti
- voteren -- balsuoti
- vozen -- blet!
- vragen -- prašyti
- vreemdgaan -- klajojimas
- vreten -- suėsti
- vrezen -- baimintis
- vroegkosten -- pusryčiauti
- vroegmalen -- pusryčiauti
- vroegschaffen -- pusryčiauti
- vroegsoppen -- pusryčiauti
- vroegstukken -- pusryčiauti
- vuilmaken -- bjaurus
- vullen -- kim̃šti
- vuren -- gaisras
- waaien -- pūsti
- waaieren -- fanas
- waarderen -- vertė; įvertinti
- wachten -- laukti
- waden -- bristi
- waken -- laikrodis
- wandelen -- eiti
- wanen -- tikėti
- wanhopen -- neviltis
- wassen -- mazgoti; augti; vaškas
- wateren -- myžti; laistyti
- waxen -- vaškas
- wederkomen -- grįžti
- wedervaren -- patirti
- weerkeren -- grįžti
- weerklinken -- aidas
- weeromkomen -- grįžti
- wegbergen -- nutilk
- weggaan -- palikti
- weggeven -- nuduoti
- wegglippen -- vogti
- weghalen -- šalinti
- wegleggen -- atsargos
- wegleiden -- šalinti
- wegmaken -- netèkti
- wegpakken -- imti
- wegpesten -- barsukas
- wegpikken -- imti
- wegsluiten -- nutilk
- wegvluchten -- bėgti
- wegzakken -- grim̃zti
- wegzetten -- atsargos
- weifelen -- dvejoti
- wekken -- šermenys
- wenden -- adresas
- wenen -- rauda
- wensen -- pageidauti
- werken -- dirbti
- werpen -- mesti; kęsti
- weten -- žinoti
- weven -- austi
- wiegen -- rokas
- wijken -- pradingti
- wijzen -- taškas
- wijzigen -- grąža
- wikkelen -- vėjas
- willen -- norėti
- winden -- vėjas
- winnen -- nugalėti
- wippen -- pusiausvyra; sraigtas
- wisselen -- grąža
- wissen -- giedras
- woeden -- įniršis; alga
- wonen -- gyventi
- worden -- būti
- worstelen -- upinė plekšnė
- wraken -- iššūkis
- wreken -- kerštas
- wrijven -- trinti
- wuiven -- vilnis
- zaaien -- sėti
- zadelen -- balnoti
- zagen -- pjūklas
- zamelen -- surinkti
- zeggen -- sakyti
- zeiken -- pilti
- zeilen -- burė
- zemen -- oda
- zepen -- muilas
- zetten -- ruošti; rašyti
- zichten -- vaipytis
- zieden -- virinti
- zien -- matyti
- ziften -- septyni
- zijn -- būti
- zingen -- dainuoti
- zinken -- grim̃zti
- zinnen -- kostiumas
- zitten -- sėdėti
- zoeken -- ieškoti
- zoemen -- zirzenti
- zoenen -- bučiuoti
- zoeten -- cukrus
- zogen -- auklė
- zondigen -- nusidėti
- zouten -- druska
- zuigen -- čiul̃pti
- zullen -- noras
- zwaaien -- vilnis; suptis
- zwellen -- brinkti
- zwemmen -- plaukti
- zwepen -- botagas
- zweren -- prisiekti
- zwerven -- klajoti
- zweten -- prakaitúoti
- zweven -- plaukti
- zwiepen -- suptis
- zwieren -- suptis
- zwingelen -- brukti
By The FreeDict Project.